publicatie

Spanning, nieuwsblad van de SP, januari 2009 : Er is geen standaardrecept voor links stadsbestuur in tijden van crisis

“Er is geen standaardrecept voor links stadsbestuur in tijden van crisis”

Martina Michels is vice-voorzitter van de Die Linke-fractie in de gemeenteraad van Berlijn, dat tegelijk het landsparlement is omdat Berlijn behalve stad ook één van de zestien ‘Bundesländer’ is. Die Linke regeert voor de tweede keer mee – de eerste keer nog onder de naam PDS. De partij ging deelnemen aan het stadbestuur op een moment dat Berlijn zo goed als failliet was. Een grote stad als Berlijn financieel saneren zonder de mensen een oor aan te naaien, kan dat?

Tekst: Hans van Heijningen en Diederik Olders

Hoe konden de schulden van Berlijn zo hoog oplopen vóór 2000 zonder dat er werd ingegrepen?

“Tot 2000 regeerde in Berlijn een grote coalitie van CDU (christendemocraten) en SPD (sociaaldemocraten), onder leiding van de CDU. Er zijn twee hoofdoorzaken voor de hoge schulden: ten eerste de problemen van de hereniging van Duitsland en ten tweede het feit dat de politiek verantwoordelijken niet gedaan hebben wat zij hadden moeten doen.

Voor de val van de Muur had West-Berlijn weinig financiële zorgen. Bij tekorten kon men altijd rekenen op financiële steun van de regering van West-Duitsland, die er veel aan gelegen was om de positie van West-Berlijn als ‘frontstad’ in het Oosten te verstevigen. Oost-Berlijn kon zich op haar beurt verheugen in de bijzondere aandacht van de DDR. Bij de hereniging in 1989 viel die bijzondere positie van beiden delen van Berlijn in één klap weg. Zo kreeg de stad van de ene dag op de andere nog nauwelijks extra hulp, terwijl de problemen om de deling te overwinnen juist extra groot waren. Berlijn had twee openbare diensten, drie universiteiten, drie opera’s, twee volstrekt van elkaar gescheiden verkeersnetten – alles was in Berlijn dubbel en functioneerde onafhankelijk van elkaar. Dat moest allemaal samen-gevoegd en vaak ook uitgebreid worden. Berlijn bevond zich in de unieke situatie dat zij het herenigingsproces binnen één stad moest zien te volbrengen. Daar kwam nog bij, dat in Oost-Berlijn de industrie over de kop ging. De financiële problemen waren hier groter dan waar ook en konden niet op eigen kracht overwonnen worden. Achteraf zijn alle partijen het erover eens dat destijds veel te snel is besloten om de bijzondere status van Berlijn op te heffen.

De CDU-SPD-coalitie paste zich niet snel genoeg aan de nieuwe situatie aan. Ze wachtte veel te lang op hulp vanuit Bonn en richtte zich op het verwezenlijken van grote statusprojecten in de hoop dat die ooit geld op zouden leveren voor de stad, in plaats van zich te richten op het oplossen van de structurele problemen van de stad. Ze gaven oude antwoorden op nieuwe vragen. De oude frontstadmentaliteit van corruptie en mismanagement bleef bestaan. Neem nu het voorbeeld van de Berliner Landesbank die door de overheid opgericht werd in de verwachting dat de winsten naar de stad zouden vloeien. Toen deze bank in crisis raakte – lang vóór de huidige kredietcrisis – werden de gaten gedicht met onbetrouwbare fondsen. Totdat de crisis zo omvangrijk werd, dat die openbaar werd en de bank instortte. De deelstaat Berlijn was als hoofdeigenaar aansprakelijk voor de schulden. De voorzitter van de Raad van Toezicht van de bank was de toenmalige fractievoorzitter van de CDU in het Berlijnse parlement. Dat laat zien hoe verweven de politieke en de financiële wereld op dat moment waren.

In 2000 was Berlijn met een schuldenlast van 54 miljard euro praktisch failliet. Alleen met een strikt bezuinigingsregime en een omslag in het denken zou Berlijn er weer bovenop kunnen komen. Bij de verkiezingen in 2001 was de PDS zo groot geworden, dat we er niet aan ontkwamen om serieus na te denken over meebesturen.”

Hoe verliepen de coalitieonderhandelingen?

“Voordat de onderhandelingen tussen SPD en PDS begonnen, waren er oriënterende gesprekken tussen SPD, die Grünen (groenen) en de FDP (liberalen). Die waren snel klaar; vooral de liberalen wilden extra belastingen invoeren, iets wat zowel SPD als de groenen niet zagen zitten. Daarnaast zagen de groenen dat het benodigde bezuinigingsregime behoorlijke spanningen zou opleveren. Zij lieten deze bittere pil graag aan zich voorbijgaan. De PDS was met 23 procent de derde partij geworden – met de SPD samen gaf dat een duidelijke meerderheid. Onze lijsttrekker Gregor Gysi was voor veel kiezers een bron van hoop. Toen de SPD ons vroeg mee te doen, stonden we voor een keuze. Of we weigerden mee te regeren waardoor de terecht door de kiezer weggestuurde coalitie SPD-CDU verder kon. Of we waagden een poging om een nieuw begin te maken. We kozen voor die laatste optie omdat je het niet kunt maken om aan de kant te blijven staan wanneer de kiezers jou het mandaat geven om mee te regeren. De belangrijkste opgave van de nieuwe regering zou het op orde brengen van het huishoudboekje worden, zodat Berlijn ruimte zou krijgen om weer iets op te bouwen. In 2001 begonnen we; senator Gysi met de portefeuille Economie, Werk en Vrouwen, senator Flierl met Cultuur en senator Knacke-Werner met Gezondheid en Sociale Zaken.” (De regering van Berlijn heet de senaat met maximaal acht ministers/wethouders/senatoren en een ‘regerend burgemeester’ - red.)

Hoe pakte dat uit?

“We kwamen er vrij snel achter dat je alles kwijt bent wat we niet vast hadden gelegd in het collegeakkoord. Open kwesties worden doorgaans beslist door de sterkste partij en dat was in ons geval de SPD.

Iets anders is dat het bezuinigingsbeleid de nodige weerstand opriep, zeker ook bij onze eigen mensen. Aan gehandicapten kun je wel uitleggen dat ze in Berlijn met SPD en die Linke beter af zijn dan in andere delen van Duitsland, maar als je relatieve verslechteringen doorvoert roept dat weerstanden op. Mijn God, wat een ellende was dat soms. Ik zie me daar nog het woord voeren op een congres waar de eerste rijen ingenomen waren door partijleden die in een rolstoel zaten. Op dat soort momenten sloeg ook bij mij wel eens de twijfel toe, ook al beschouw ik mezelf als een harde.”

Hoe waren de reacties?

“In het begin was er enorme weerstand, vooral in West-Berlijn en uit de hoek van de landelijke CDU en de FDP. ‘Het einde van het avondland’ (Europa, red) werd voorspeld. De SPD waren verraders, die zich met communisten, de ‘Stasi-partij’, hadden ingelaten. De investeerders zouden wegtrekken en de economie zou instorten. Dat was ook de toon in de media. Dat is allemaal niet uitgekomen.”

In 2006 waren er weer verkiezingen. Hoe oordeelden de kiezers over jullie?

“We zijn teruggevallen, van 23 naar 13 procent. De SPD bleef even groot, maar die hadden een flinke burgemeestersbonus – de inmens populaire, homoseksuele burgemeester Klaus Wowereit. In Berlijn-Oost vielen we zelfs terug van 48 naar 28 procent. De WASG – die zich later aan zou sluiten bij die Linke – deed nog zelfstandig aan de verkiezingen mee, als protest tegen onze regeringsdeelname. Daar had ik het toen wel moeilijk mee, die zogenaamde principiële linksen die hun handen niet vuil wilden maken. Ook de opstelling van de WASG heeft ons toen stemmen gekost.”

Was de terugval niet te voorkomen?

“We waren in ons verkiezingsprogramma in 2001 duidelijk geweest over de noodzaak om het huishoudboekje van Berlijn op orde te brengen. Dat nam niet weg dat de daarvoor noodzakelijke bezuinigingen bij veel mensen hard aankwamen. De herkenbaarheid van de linkse politiek ging verloren en we slaagden er niet in om onze oplossingen en alternatieven over te brengen naar de mensen. Onze communicatiestructuur was te weinig ontwikkeld. Zelfs partijleden voelden zich te weinig betrokken en geïnformeerd.”

Toch hebben jullie onderhandeld over een nieuwe links-linkse coalitie. Hoe verliep dat?

“In 2006 stond Berlijn er duidelijk beter voor dan in 2001 en we voelden er niets voor om het veld te ruimen nadat we de rotzooi op hadden geruimd. Bovendien hadden we bewezen te kunnen besturen. De onderhandelingen waren dan ook eenvoudiger dan vijf jaar daarvoor. Er was nu ook ruimte om keuzes te maken in de opbouw van Berlijn. Die Linke heeft zich op vier concrete projecten geconcentreerd. Banen in de publieke sector, wijkscholen (een soort brede school, red), ecologische stadsontwikkeling en versterking – en dus niet privatisering – van de nog bestaande gemeentebedrijven. Deze vier punten hebben we vanaf het begin binnen én buiten de partij duidelijk naar voren gebracht. De portefeuilleverdeling sloot goed aan bij onze zwaartepunten. Senator Wolf kreeg Economie, Werk en Vrouwen, senator Knacke-Werner Sociale Zaken en Integratie, en senator Lompscher Gezondheid, Milieu en Consumentenbescherming.”

Bestaan er binnen Die Linke tegenstrijdige opvattingen over bestuursdeelname?

“Linkse partijen met regeringsverantwoordelijkheid richten zich op het uitvoerbare. In de oppositie heb je alle ruimte voor fundamentele kritiek. Toen we toetraden tot het bestuur van Berlijn hadden we onze ideaalbeelden nauwelijks getoetst op betaalbaarheid en praktische verwezenlijking. Dat kun je je in de regering niet meer veroorloven. Bij elk beleidsvoorstel moet je de beperkte handelingsvrijheid incalculeren, gegeven de wetten en regels waar je mee te maken hebt. Daarbij komt dat je rekening moet houden met mogelijke noodzakelijke compromissen met de coalitiepartner. We hebben moeten leren niet alleen vergezichten te formuleren, maar ook na te denken over de stappen die je moet zetten in de realisering daarvan. Vergezichten zijn nu eenmaal niet één op één te vertalen in beleid. Dat duidelijk te maken naar je eigen mensen en naar de bevolking toe lukt niet altijd: sommige delen van het beleid zien er van buiten uit als slappe compromissen. Daarom vinden we het belangrijk een paar deelsuccessen zichtbaar te maken, onze actieve mensen inzicht te geven in de totstandkoming van beslissingen en de alternatieven en consequenties daarvan met hen door te rekenen. We horen vaak dat Die Linke in de regering te weinig ‘systeemkritisch’ is. Dat maakt het belangrijk om de herkenbaarheid van links te vergroten. We moesten leren hoe we het onderscheid met de SPD en zelfs tegenstellingen met de SPD openbaar konden maken, zonder dat de media daar meteen het einde van de regeringscoalitie uit afleidde, wat een geliefd spelletje van de media is. Dat lukt ons nu een stuk beter dan in de eerste regeringsperiode.

Vanuit de regering moeten we laten zien wat ons handelen concreet voor de burger betekent. Dat schoolt je realiteitszin en brengt conflicten met zich mee. Als het bijvoorbeeld gaat om hogere lonen van ambtenaren, dan zijn we solidair met de vakbonden, en tegelijk leggen we aan de onderhandelingstafel uit waarom we niet in staat zijn alle eisen in te willigen. De verhouding met de groenen is scherper dan toen we gezamenlijk oppositie voerden. Het bewijs dat links kán besturen, is een belangrijke boodschap voor de samenleving. De moeilijkheid zit hem er vooral in te laten zien dat links regeren echt anders is dan midden of rechts regeren.”

Hoe gaat de samenwerking met de SPD?

“We hebben een goede samenwerking, die is gebaseerd op vertrouwen. De Berlijnse SPD behoort tot de linkervleugel van de SPD. Dat ligt aan de mensen, en ook aan het feit dat we in het oosten van Duitsland zitten. In de eerste regeringsperiode was de samenwerking wat geruislozer, vooral omdat de noodzaak van de financiële sanering ons verbond. In de huidige coalitie gaat het weer meer over opbouw, en nu spelen inhoudelijke discussies en pogingen om je als partij te profileren een grotere rol. We zijn voor de SPD een betrouwbare optie om mee te regeren. Tegelijk zie je dat de groenen in hun gemeenschappelijke oppositie met CDU en liberalen chaotisch en onberekenbaar zijn. Maar we maken ons geen illusies: bij een volgende verkiezing en andere machtsverhoudingen kan de positie van de SPD zo maar veranderen. Reden temeer om aandacht te besteden aan partijopbouw en behoud van onze eigen ideologie.”

Hoe werken afdeling, fractie en bestuurders samen?

“Onze senatoren zijn actief aanwezig op alle partijvergaderingen en -bijeenkomsten. Zij komen ook altijd naar fractievergaderingen. Voor ondersteuning bij bijvoorbeeld de bepaling van standpunten staan onze bestuurders ter beschikking van de fractie. Elk wetsvoorstel wordt door onze senatoren voorgelegd aan vertegenwoordigers van belanghebbenden. De fractie organiseert parallel daaraan raadplegingen en discussierondes.

Een succesvol voorbeeld van mensen betrekken bij beleid was ons wijkscholenproject. De portefeuille Onderwijs ligt bij de SPD – we moesten ze dus eerst overtuigen om een modelproject te starten. Tijdens uitgebreide discussiebijeenkomsten op allerlei onderwijslocaties kwamen tal van opvattingen naar voren die onze visie ondersteunden. Daarmee hebben we de SPD in beweging gekregen. Iets dergelijks hebben we ook weten te bewerkstelligen door studentenvertegenwoordigers te betrekken bij de vernieuwing van het Berlijnse hogeschoolsysteem. En er zijn nog meer voorbeelden.”

Hoe verhouden jullie je tot links-radicalen?

“Dat is niet eenvoudig. Zo moet je als je regeringsverantwoordelijkheid hebt, tegen kraakacties optreden (in Duitsland verboden - red). Geweld proberen we te voorkomen. Dat lukt bijvoorbeeld heel goed bij de jaarlijkse 1 meiviering. In het verleden kwam het standaard tot ongeregeldheden en rellen op die dag. Door maatschappelijke krachten te organiseren en straatfeesten te organiseren onder het motto ‘1 mei is van óns!’ hebben we daar tegenwicht aan weten te bieden. Met de politie hebben we afgesproken dat ze conflictteams in burger inzetten en zich terughoudend opstellen. Maar klaarstaan als er toch iets gebeurt. Deze aanpak heeft zijn waarde bewezen.

Soms kiezen we de kant van degenen die burgerlijk ongehoorzaam zijn. De partij staat bijvoorbeeld aan de kant van de dienstplichtweigeraars en demonstreert openlijk tegen oorlog en tegen onze militaire aanwezigheid in Afghanistan. Onze senatoren zijn standaard niet aanwezig bij het beëdigen van legerrekruten. Daaraan wordt door de media zwaar getild, maar wij vinden het de moeite waard om ons op die manier te onderscheiden.”

Mogelijk moet links de kolen uit het kapitalistische crisisvuur halen. Hoe beperk je het risico dat je dat politiek de kop kost?

“Ook hier geldt volgens mij dat we eerst onze alternatieven op haalbaarheid moeten toetsen. Niet alles waar links voor is, is direct in beleid om te zetten. We moeten doelen op lange en korte termijn formuleren. Wij streven weliswaar een andere maatschappij na, maar in concrete situaties moeten we antwoorden hebben op de vragen waar mensen vandaag mee geconfronteerd worden. Het systeem is niet van vandaag op morgen te veranderen. Als we inhoudelijk een andere richting aan de politiek kunnen geven (socialer, maatschappelijk solidairder enzovoort), als we de politieke besluitvorming transparanter weten te maken, een effectievere controle van besluitvormers kunnen invoeren of een rechtvaardiger verdeling van maatschappelijke rijkdom kunnen bewerkstelligen, dan wordt de maatschappij door linkse regeringsdeelname in ieder geval een stuk beter.

Niet alles beloven, geen luchtkastelen bouwen, maar je op concrete punten concentreren, daarvoor bondgenoten zoeken; en voor alles als links herkenbaar blijven. De standpunten die je inneemt, moeten door een brede meerderheid van je partij gedragen worden. Het klinkt allemaal nogal abstract en algemeen misschien, maar er is geen standaardrecept. Elke situatie moet niet theoretisch, maar praktisch, realistisch benaderd worden.”

Politieke partijen in Duitsland

Bij de verkiezingen van 2005 kwamen de volgende partijen in de Bondsdag: SPD (34,2%), CDU (27,8%), CSU (7,4%), FDP (9,8%), Die Linke (8,7%) en Bündnis 90/Die Grünen (8,1%).

SPD: Sozialdemokratische Partei Deutschlands (Sociaaldemocratische Partij van Duitsland). Ledental: 523.000. Ideologisch te vergelijken met de PvdA.

CDU: Christlich Demokratische Union Deutschlands (Christelijk Democratische Unie van Duitsland). Ledental: 530.000. In de zuidelijke staat Beieren bestaat de CDU niet; daar is wel zusterpartij CSU, waarmee de CDU op federaal niveau samenwerkt.

CSU: Christlich-Soziale Union (Christelijk Sociale Unie). Ledental: 167.000. Bestaat alleen in Beieren. De CSU staat bekend als conservatiever dan de CDU.

FDP - Freie Demokratische Partei (Vrije Democratische Partij). Ledental: 66.000. De FDP is te vergelijken met de VVD en een vleugje D66; er zijn sociaal-liberale en conservatief-liberale stromingen binnen de partij.

Die Linke (De Linkse). Ledental: 76.000. Zie verder het andere kader.

Bündnis 90/Die Grünen (Bondgenootschap 90/De Groenen). Ledental: 45.000. Te vergelijken met GroenLinks, is het een fusiepartij van de Oost-Duitse Bündnis 90 en de West-Duitse Die Grünen.

Die Linke

De PDS (Partei des Demokratischen Sozialismus; Partij van het Democratische Socialisme) werd in 1989 in Oost-Duitsland opgericht. De ideologie was socialistisch. De partij maakte naam als “Kümmerpartei”; als de enige partij die zich om de Oost-Duitse verliezers van de Duitse hereniging bekommerde, en had redelijk electoraal succes. In 2005 werd de naam veranderd in Die Linkspartei/PDS. Dit op verzoek van de West-Duitse sociaaldemocratische partij WASG, waarmee men een lijstverbinding wilde aangaan. WASG (Arbeit & soziale Gerechtigkeit – Die Wahlalternative; Arbeid & Sociale Gerechtigheid – Het Verkiezingsalternatief) was in 2005 opgericht uit onvrede met het neoliberale beleid van de coalitie tussen SPD en Die Grünen. WASG was links-sociaaldemocratisch. Oscar Lafontaine was een voormalig SPD-minister van Financiën, die in 2005 besloot zich bij WASG aan te sluiten. Hij en andere WASG-leden kwamen bij de verkiezingen van 2005 op de lijst van Die Linkspartei/PDS als ‘onafhankelijk kandidaat’. In 2007 besloten Die Linkspartei/PDS en WASG te fuseren tot Die Linke. Lafontaine deelt met PDS’er Lothar Bisky het partijvoorzitterschap.