publicatie

Spanning, juli/augustus 2008 :: Gesprek tussen SP-wethouders Riet de Wit en Hans-Martin Don

Spanning, juli/augustus 2008

“Op straat heb ik heel andere gesprekken dan in het gemeentehuis”

Gesprek tussen SP-wethouders Riet de Wit en Hans-Martin Don

Eindhoven en Heerlen, twee heel verschillende gemeenten. De één een economisch krachtige stad, die met succes de overgang maakte van ‘oude’ industrie naar nieuwe. De ander een stad die nog steeds de schok van de mijnsluitingen niet te boven is. In beide zijn SP-wethouders aan de slag met de uitdagingen van hun stad. Riet de Wit (Heerlen) en Hans-Martin Don (Eindhoven) spraken met elkaar over machtspolitiek, over hoe je als bestuurder verandert en wat het betekent om een SP-bestuurder te zijn.

Tekst en foto's: Diederik Olders

Riet de Wit (RdW): Tijdens de vakantie heb ik het boek van Arie van der Zwan gelezen, Van Drees tot Bos, over de successen en de mislukkingen van de PvdA. Ik vind dat elke SP’er dat moet lezen. Daar zitten echt heel belangrijke lessen in voor ons. Eén daarvan is dat het CDA, als het gaat om machtspolitiek, veel en veel sterker georganiseerd is – bestuurlijk – dan welke andere partij dan ook. Het tweede is dat je in dat boek ziet waarom het regelmatig fout gaat met de PvdA: zij verliezen het zicht op wat er leeft onder hun achterban, over wat mensen bezig houdt. De auteur zegt: de PvdA is zo geconcentreerd op de machtsstrijd met het CDA dat ze de blik op de maatschappij helemaal verliezen.

Hans-Martin Don (HMD): Jij herkent die goede bestuurlijke organisatie van de CDA?

RdW: In de provincie Limburg is die supersterk. Bijvoorbeeld, de provincie heeft 40 miljoen te besteden voor de oostelijke mijnstreek. Ze willen dat wel op een redelijke manier doen, goed in overleg met de regio. We hebben een regiosamenwerking van zeven gemeenten, Parkstad Limburg, en de provincie had bedacht dat voor dat overleg een structuurgroep moest komen. Daarvoor had de provincie – we hebben daar drie CDA-gedeputeerden en twee PvdA-gedeputeerden – de volgende samenstelling bedacht: twee CDA-gedeputeerden, een wethouder uit een klein dorp van het CDA en een wethouder uit een andere kleinere gemeente, ook van het CDA. En die zouden dat met zijn vieren gaan voorbereiden. Dus ik moest mij daar ‘binnenvechten’ en zeggen dat er niet gesproken zou worden over beleidsterreinen waar ik verantwoordelijk voor ben zonder dat ik daarbij ben.

HMD: Ik herken dat niet zo in Eindhoven en de regio. Nou moet ik zeggen, ik heb niet de economische portefeuille; ik zit veel meer in de sociale portefeuille. Daar zie je juist, dat de partijen elkaar veel meer rond de thema’s en de inhoud vinden. Zelfs dat ik meemaakte dat de VVD me bij wijze van spreken links inhaalde op een Wmo-onderwerp terwijl ik vond dat dat wel heel erg royaal gedacht was, want dat moet ook nog wel ergens betaald worden – ik doe ook financiën in Eindhoven. Ik denk dat dat aan de portefeuille gerelateerd is.

RdW: Dat is in Heerlen en Limburg echt anders. Overigens niet rond de sociale agenda. Dat mogen wij SP’ers best goed doen. Dat doet mijn collega Peter van Zutphen ook uitstekend. Maar ik ben verantwoordelijk voor economie en de ontwikkeling van ons stadscentrum. Van oudsher is het CDA en vroeger de KVP in Heerlen aan de macht geweest. Dat is nu opeens helemaal afgelopen en voor het eerst is de SP de grootste partij in de raad en in het college. Wij zijn leidend dankzij het draagvlak bij de mensen in de stad. Maar in het veld van de machtspolitiek is de SP, ben ik, een vreemde eend in de bijt. Ik heb geen netwerk van belangrijke projectontwikkelaars, financierders, of machtige mensen waar ik achter de schermen zaken mee kan regelen. Ik heb zelfs met dat gedrag helemaal niks. En toch moet ik mijn stad vooruit helpen en economisch sterker maken. En dat lukt nog ook. Juist het niet hebben van een verborgen agenda en eigen (vastgeroeste) netwerken kan verfrissend werken. Maar ik moet voortdurend op mijn hoede zijn. Omdat die oude cultuur, om zaken ‘onder elkaar’ te regelen wel nog bestaat en je soms geconfronteerd wordt met zaken die ‘ergens’ voorbereid zijn zodat je bijna niet meer terug kunt.

HMD: Waar ik het wel zie, is binnen de VNG, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daar is bijvoorbeeld de politieke kleur bepalend of je actief kunt worden binnen de VNG of niet. Ook zie je dat de wethouders van de grote steden gewoon veel meer invloed hebben op Den Haag, meer invloed hebben binnen de VNG. Niet alleen doordat ze vertegenwoordiger van een grote stad zijn, maar ook omdat ze de ‘goede’ partijen vertegenwoordigen. Ja, daar zie je wel dat die machtsspelletjes vele malen scherper spelen. Voorbeeld: over de bezuiniging op het Wmo-budget onderhandel ik namens de VNG met de staatssecretaris. Maar ik word niet betrokken bij de afspraken die de VNG met de minister en de staatssecretaris maakt. Dat is dan al allemaal geregeld – ik moest het uit de krant lezen. En als je er wat over zegt, is het not done.

RdW: Dat klopt, ik zit in het VNG-bestuur. Dat is moeilijk. Het ging laatst over de AWBZ die naar de gemeente moet. Nou, dat vindt iedereen geweldig. Ik vind dat dit pas mag als de zorgplicht overeind blijft. Het kan niet zo zijn dat in Heerlen iemand minder recht heeft op zorg omdat het een armere gemeente is dan Eindhoven. Dus zonder zorgplicht, moet die AWBZ niet naar de gemeenten. Maar de VNG kiest voor de gemeente als organisatie. Daar hebben ze een goede opvatting over: de gemeente is de eerste overheid, het dichtst bij het volk, dus leg daar belangrijke voorzieningen voor de mensen neer. Maar daarbij kijken ze naar de gemeente als organisatie en niet als gemeente van mensen die er wonen. Daarom kunnen ze die zorgplicht laten vallen. We hebben het in Nederland moeilijk geregeld voor een overheidsdienaar die echt wil sturen. Het barst van de tussenlagen met allemaal eigen bevoegdheden, eigen financieringsstromen, eigen wet- en regelgeving. Allemaal instellingen die belangrijk zijn voor het wel en wee van inwoners van een gemeente: wonen, onderwijs, jeugd, gezondheid, enz. Sturen als wethouder is ook omgaan met al die organisaties, weten waar je het over hebt en wat je wil, bouwen aan wederzijds vertrouwen en respect.

HMD: Je hebt bij de VNG één kleur: grijs. Die kan wel wat verschillen in licht- en donkergrijs, maar het is nooit zwart of wit. En daarmee is het ook een heel mooie onderhandelingspartner voor het rijk, want er komt altijd wel ongeveer uit wat het rijk wil. Dat is natuurlijk niet het einde van het verhaal. Ook al kom je zo soms in een spagaat, je moet je laten horen. Blijven roepen, zorgen dat je mening hierover in de krant komt – die ruimte kun je nemen. We hebben hier een discussie gehad over de uitbreiding van Eindhoven Airport. Als je me diep in mijn hart kijkt, dan vind ik dat er heel steekhoudende argumenten waren om tot een zekere uitbreiding te komen, zeker vanuit economisch oogpunt. Na overleg met de fractievoorzitter ben ik er toch tegenin gegaan, het was een minderheidsstandpunt in het college. En we hebben ook afgesproken dat ik er niet te veel ophef over zou maken, met als voordeel dat je dan toch blijft samenwerken met andere partijen. Die snappen het, die voelen zich gesteund. Die snappen de positie die ik inneem, ik buit het ook niet uit, ik ga niet voor mijn eigen, of beter voor het partijbelang in deze. Nee, ik blijf voor het coalitiebelang gaan, maar ik moet daar een andere positie innemen.

RdW: Hebben jullie niet standaard overleg, met de fractie en de afdeling?

HMD: Ik heb elke zes tot acht weken werkoverleg met de fractie en als het nodig is zoeken wij elkaar eerder op.

RdW: Wij hebben iedere maandagochtend overleg: de drie SP-wethouders, de fractievoorzitter en ons raadslid dat bij ons het fractieoverleg voorzit. En daar hebben we het steeds over dit soort zaken, waarvan wij weten: die komen eraan, hoe gaan we ermee om. Het is bij ons iets gemakkelijker omdat wij de grootste partij zijn, maar lang niet altijd gemakkelijk. Wat wij daar ook bespreken is: wat wordt de ruimte wordt voor de fractie en wat de ruimte voor de wethouder. Als grootste partij zijn wij immers ook verantwoordelijk voor het goed functioneren van college en coalitie. Ik wil niet graag dat mijn collega’s in het college – dat verdienen ze ook niet, moet ik zeggen – onderuit gehaald worden door onze fractie. Terwijl ik wél wil dat onze fractie op het scherpst van de snede kan opereren bij politieke punten. En dat doen ze dus ook echt. Ze komen ook regelmatig met moties en andere dingen. Dan ben ik trots.

HMD: De afstemming met de fractie en de afdeling gaat hier meer op basis van wat er speelt. Als er een actie is, dan bellen ze me en dan ben ik er natuurlijk bij, als het kan. Maar die lijnen lopen vooral van de afdeling naar mij.

RdW: Misschien ook het verschil: ik ben al heel lang bestuurslid in Heerlen en dat ben ik ook nog steeds.

HMD: En ik ben natuurlijk wel partijlid, maar ik zat niet in de raad, was zelfs nauwelijks actief. Ik ben van achter mijn bureau geplukt bij het Leger des Heils. Dus die verbinding met de partij leer ik nou pas een beetje kennen.

RdW: Bij ons zijn wij nog steeds de enige partij die veel extra’s doet. Zoals de ZO-krant; wij gaan daar net als andere afdelingen mee de buurten in, wij vragen ook rechtstreeks aan de mensen ‘Hoe vindt u dat het gaat in Heerlen?’ Dat is belangrijk, want je zit als wethouder op een heel beschermde plek. Als je in de stad staat of aan de deur haal je drempels weg voor mensen. Dan spreken mensen je ook rechtstreeks aan. En dat breng ik mee naar mijn ambtenaren; dan heb ik weer een boodschappenlijstje.

HMD: En die vinden dat lastig. Bijvoorbeeld bij de sociale dienst: daar gaat het volgens mij over de interactie tussen individuele casemanager en de klant. We hadden een sociale dienst – en dat verschuift gelukkig wel – die erg strak zat te werken vanuit de verordening: dit mag wel, dit mag niet. Ik kreeg brieven van burgers, en wat ik deed is die brieven doorgeven aan de ambtenaren met de boodschap: ik wil een oplossing. Mijn vraag naar een oplossing werd vertaald als: die klant moet zijn zin krijgen. Zo kwamen de casemanagers in een spagaat te staan en kreeg ik een reputatie als SP-wethouder dat als je klaagt, krijg je altijd je zin. Maar dat is mijn vraag niet. Ik wil een oplossingsrichting hebben. Nee zeggen kan ook een oplossingsrichting zijn.

RdW: Dat is iets heel typisch: ambtenaren proberen de werkelijkheid en de oplossingen te vatten in notities en schema’s. Ze denken als we het zo georganiseerd hebben, dan gaat het dus goed. Maar het gaat om mensen en die passen vaak niet in die schema’s. En dan gaat het dus fout. Dat heb ik geleerd bij de SP, via acties en via spreekuren. Als je niet dienstbaar bent aan die ene klant om die te helpen, dan gaat het overal fout in die schema’s, hoe perfect dat ze ook zijn. En als er geklaagd wordt, dan zal dat wel aan die klager liggen. Dat kan natuurlijk ook, maar dat komt omdat mensen niet passen in hokjes en schema’s.

HMD: Voor die menselijke, één-op-één-aanpak moet je wel kunnen uitbreiden. Ik ken Heerlen omdat ik daar een verslaafdenopvang heb opgezet, en Heerlen heeft niet zo veel geld als Eindhoven. Eindhoven is de tweede economie van Nederland. 14 procent van het Bruto Nationaal Product wordt hier in de regio verdiend. Eindhoven zelf is een financieel krachtige stad. Niet alleen door het feit dat we de NRE (het elektriciteitsbedrijf, red.) verkocht hebben, maar omdat het economisch gezien hier ook booming business is.

RdW: Bij ons is het inderdaad anders. Je kan zeggen dat wij nog steeds lijden aan de gevolgen van de mijnsluiting, ook al is dat al 35 jaar geleden. Ongenuanceerd gezegd: alles wat sterk was trok weg, de zwakken bleven achter. Dat heeft te maken met de slechte werkgelegenheid sinds de mijnsluiting Hoge werkeloosheid, slechte gezondheidscijfers zowel lichamelijk als geestelijk, lage inkomens, laag opleidingsniveau, dat zijn de cijfers van mijn stad. Bovendien zijn we financieel niet sterk: ozb-opbrengsten zijn relatief laag, de gemeentelijke lasten zijn heel hoog, juist door de problematiek. Toen ik zes jaar geleden voor het eerst wethouder werd dacht ik eerlijk gezegd we gaan het niet meer redden in die stad. Toen was het zó erg, toen lagen de verslaafden nog allemaal op straat, de dealers beheersten het centrum. Dat beeld is nu helemaal weg. Die mensen zijn er nog wel, maar dan in goed geregelde opvang, met allerlei werkprojecten erbij. Nu zie je dat inwoners langzaam maar zeker ook weer zin krijgen om zich met die stad te bemoeien; dat was helemaal weg bij ons. En nu horen we ook aan de deur: het gaat beter met de stad. We beginnen langzaam weer te geloven in een toekomst voor onze stad en dat we die toekomst zelf mee helpen maken. Als ik dat hoor en ik kom ’s avonds thuis dan kan ik wel bijna janken. Ik heb veel frustraties gehad, veel problemen, maar het is wel de moeite waard. Maar armoede is bij ons nog steeds een groot probleem. Dat is vanuit een gemeentebestuur, zeker een arm bestuur als het onze, onoplosbaar.

HMD: Dan mogen wij een rijke gemeente zijn: het blijft onoplosbaar. We hebben in Eindhoven hardnekkige groepen burgers in de stad die we gewoon niet bereiken. Je kunt mensen wel wat toeschuiven, wat extra’s, dat doen we dan als stad ook behoorlijk, maar je verandert de levenssituatie van mensen niet. Je zult op een andere manier moeten gaan denken.

RdW: De wereld van die mensen is totaal anders dan het leven van een politicus, de gemiddelde ambtenaar, laat staan de mensen die in Den Haag rondlopen. Daar kom je alleen maar bij door langs de deuren te gaan en hun mening te vragen. Als bestuurder heb je altijd een andere rol; je bent altijd de vertegenwoordiger van de gemeente. Als ik op straat sta krijg ik andere gesprekken dan wanneer ik in het gemeentehuis zit. Dan zeggen mensen wel eens: doe je dit ook als wethouder? Ja hallo, waarom niet? Maar het is echt de enige plek waar de grenzen wegvallen. Het is heel gezond om in de buurt het cynisme over ook jouw plannen – ‘het zal wel weer niets zijn’ – te ervaren.

HMD: Behalve dat je als bestuurder anders benaderd wordt, heeft het ook invloed op hoe je dingen ziet. Je gaat wel genuanceerder denken over dingen, want de variabelen worden allemaal zichtbaar. Dit betekent regelmatig de verschillende belangen afwegen. En dat vind ik soms moeilijk omdat je van te voren de reikwijdte van je beslissingen niet altijd kunt overzien. Zo zit ik op dit moment midden in onderhandelingen over ons energienetwerk. Niet mijn wereld en toch moet ik beslissingen nemen. Ik moet mijn ambtenaren en adviseurs maar vertrouwen. Dat doe ik dus kritisch!

RdW: Is ook zo. Ik moet dingen doen die ik normaal als SP’er nooit gedaan had. Ik ben verantwoordelijk voor economie in de stad, dus ik moet bedrijven binnenhalen. En daarvoor lobby ik om subsidies. Ik zou vroeger hebben gezegd: kom op, wat moet een winstgevend bedrijf nog met gemeenschapsgeld? Maar ik doe het, want ik heb het als stad hartstikke hard nodig. Je moet dus sterk in je schoenen staan en weten waarvoor je het doet. Bij ons in dat machtsspel zeker. Je wordt voortdurend belaagd en aangevallen. Nu de stemming in de stad is: nou, die doen het helemaal niet zo slecht, wordt alles persoonlijk wel heel hard gespeeld.

HMD: Mijn advies aan SP-bestuurders is dan ook: dicht bij jezelf blijven. Als je alleen een boodschap uit een boekje denkt te gaan verkondigen, kom je er ook niet. Je moet proberen zelf overeind te blijven, zelf te blijven nadenken en bij je eigen emotie te blijven. Want als je daar afbreuk aan gaat doen, dan wordt het wel heel uitputtend.

RdW: Wat al moeilijk genoeg is, wat je je voor ogen moet houden, dat je je waar moet maken als SP-wethouder. Dan gaat het om sturing op onze visie en onze standpunten. Dat betekent ook dat een afdeling, een fractie en een wethouder heel erg dicht op elkaar moeten zitten. Ik maak de winst niet als wethouder. Ik maak alleen maar waar, dat de SP het verschil is. De winst zit in onze spreekuren, in het moment dat we met een enquête over straten die verwaarloosd zijn een woningcorporatie dwingen om actief te worden. Winst halen we doordat de fractie politiek zichtbaar is. En een SP-wethouder maakt dat mooi rond.