publicatie

Spanning augustus 2011 :: Overleeft het kapitalisme de opkomst van het Zuiden?

Spanning, augustus 2011

Overleeft het kapitalisme de opkomst van het Zuiden?

Foto: Kelderende beurskoersen op de Amerikaanse NAS DAQ

Tekst: Marc Vandepitte

Er is de laatste tijd veel gerommel geweest over de Cubaanse economie. Het model zou niet meer werken en er zouden massale ontslagen volgen. Een zoveelste bewijs van de superioriteit van het kapitalisme? Of is het eerder de zoveelste poging om de eigen problemen weg te projecteren op een gemakkelijk slachtoffer? Is het niet omgekeerd het kapitalisme dat flink in de problemen zit? Sinds de financiële crisis is het in elk geval niet meer zo intelligent om de loftrompet op te steken over de kapitalistische economie. Maar het is niet enkel in de economie dat er van alles fout gaat. Het hele systeem vertoont flinke barsten en de factoren die de voorwaarden vormden voor de opkomst van het kapitalisme zijn nu aan het verdwijnen.

Commentatoren over de crisis van het kapitalisme beperken zich meestal tot de recente geschiedenis en tot de economische sfeer. Ik zal de crisis daarentegen behandelen vanuit een langetermijnperspectief en in haar verschillende dimensies. De economie is ongetwijfeld de meest fundamentele dimensie, maar daarnaast zijn er minstens nog vier andere: sociaal, politiek, ecologisch en geopolitiek (militarisering en oorlog).

Economische dimensie van de crisis

De essentie van het kapitalisme bestaat in de accumulatie van kapitaal met als doel de maximalisering van winst. Dat gebeurt door individuele kapitalisten die elkaar beconcurreren en die de staat onderwerpen aan hun gemeenschappelijke belangen. Vanuit een perspectief op lange termijn kan men zien dat dit accumulatieregime een impasse heeft bereikt.

Winst wordt geproduceerd door arbeid. Een arbeider creëert een zekere hoeveelheid waarde die hoger is dan hetgeen hij of zij daarvoor ontvangt als loon. Het verschil tussen geproduceerde waarde en de lonen is de basis van de winst. Hoe lager het loon hoe hoger de winst en omgekeerd. Drie andere factoren beperken de potentiële winst: de kosten van de machines (technologie), de uitwisseling met de natuur (grondstoffen, energie, vervuiling) en belastingen.

Doorheen de evolutie van het kapitalisme en in het bijzonder gedurende de laatste vijftig jaar, zien we dat deze vier factoren de winst gaandeweg beperken en ondermijnen.

1. Lonen. Als een gevolg van de geopolitieke situatie (de dreiging van het communisme) en van sociale strijd, stegen de lonen na 1945 in de geavanceerde kapitalistische landen en bleven ze dat gestaag doen.

2. Technologie. Om de productiviteit te verhogen – wat noodzakelijk is om te kunnen concurreren met de rivaliserende kapitalisten – verhoogde het aandeel van de technologie in het geheel van de investeringen gaandeweg.

3. Natuur. De toenemende productie en de hogere kapitaal/arbeid-verhouding heeft geleid tot schaarste van grondstoffen en energiebronnen. Dat leidde op zijn beurt tot hogere kosten. Vervuiling en afvalproductie veroorzaken eveneens meeruitgaven.

4. Belastingen. Sociale zekerheid, onderwijs en gezondheidszorg werden geleidelijk aan beter ontwikkeld. Die tendens is onomkeerbaar, maar het heeft zijn prijs in de vorm van stijgende belastingen en dus minder winsten.

Ontwikkeling van de winstvoet van de Amerikaanse bedrijven uit de Fortune 500

Bron: Bello W., The global collapse: a non-orthodox view. in ‘Philippine Daily Inquirer’, 11 Februari 2009

Figuur 1 laat zien hoe voor de belangrijkste Amerikaanse bedrijven de winstvoet de afgelopen halve eeuw is gedaald.

De trend van dalende winstvoeten verloopt niet lineair maar cyclisch, met hoogtes en laagtes. Op microvlak probeert elke kapitalist zoveel mogelijk te produceren en houdt daarbij de lonen zo laag mogelijk. Maar omdat het totaal van alle lonen de basis is voor de consumptie (koopkracht) van de bevolking ontstaat er een tegenstelling op macrovlak: de productie wordt gemaximaliseerd terwijl de consumptie geminimaliseerd wordt. Omdat er geen plan is om deze twee terreinen op elkaar af te stemmen, doen zich regelmatig crises van overproductie voor. Zulke crises komen neer op brutale en asociale zelfcorrecties van het systeem door middel van de eliminatie van de zwakste schakels.

Om te ontkomen aan de lange termijntrend van dalende winstvoeten werden in het verleden minstens vijf ontsnappingsroutes uitgeprobeerd. Geen enkele met succes, integendeel, zij hebben de tegenstellingen enkel verder aangescherpt. Maar desondanks worden ze vandaag nog meer dan ooit toegepast.

1. Neoliberalisme. Dat was een offensief om de stijgende lonen en belastingen te counteren. Op microvlak (voor de individuele bedrijven) was dit gunstig, maar op macrovlak ondermijnde het de globale koopkracht en leidde het tot een overproductiecrisis. De economische groei van de jaren zestig en zeventig was hoger dan in de jaren tachtig, negentig en na 2000. Het neoliberalisme verminderde ook de mogelijkheden van de staat om te interveniëren indien nodig. Ten slotte creëerde het de condities voor een complete financiële ontsporing.

2. Globalisering: de zoektocht naar goedkope arbeid, nieuwe markten en nieuwe investeringsmogelijkheden. De ineenstorting van het communisme in Oost-Europa, de hervormingen in China vanaf ’78 en de opkomst van de groeilanden, gaven het kapitalisme wat ademruimte. Gedurende die periode – 1980 tot op heden – verdubbelde het aantal werknemers (bron van winst) binnen het kapitalistisch systeem, hielden goedkope producten uit de groeilanden (vooral China) de lonen laag en groeiden de buitenlandse handel en investeringen. Het waren echter de groeilanden die veruit het meest profiteerden van de globalisering. Met andere woorden, de globalisering wijzigde en wijzigt de Nood-Zuid-relaties fundamenteel. Het is het begin van het einde van de economische dominantie van het Noorden

die vijfhonderd jaar geleden startte (zie verder).

3. Schulden. Dat is de creatie van nieuwe (virtuele) koopkracht. Deze ontsnappingsroute werd voor het eerst gevolgd na de oliecrisis van 1973. Toen werden petrodollars geïnjecteerd in ontwikkelingslanden, waardoor hun vraag steeg naar goederen en machines uit de geavanceerde landen van het Noorden. Het resultaat was een zware schuldencrisis vanaf de jaren tachtig. De ‘structurele aanpassingsprogramma’s’ van het IMF en de Wereldbank veroorzaakten een sociaal bloedbad in de meeste landen van het Zuiden, maar zaaiden in het geval van Latijns-Amerika de kiemen voor een linkse golf vanaf het einde van de jaren negentig. In Noord-Afrika vormden ze, samen met de hoge voedselprijzen en de globalisering, een vruchtbare voedings-bodem voor de Arabische lente.

De voorbije jaren werden door bijna alle regeringen van de rijke landen noodmaatregelen getroffen die in de nabije toekomst zullen leiden tot een torenhoge schuldenberg en een verzwakking van de munt.

4. Financiële explosie: op zoek gaan naar winst in de virtuele economie. Speculatie noch winst in de financiële sfeer creëren waarde. Ofwel creëren ze virtuele waarde ofwel romen ze waarde (winsten) af uit andere sectoren. De accumulatie van virtuele waarde leidt onvermijdelijk tot zeepbellen, die eerder vroeg dan laat uiteenspatten, met alle vernietigende gevolgen van dien. De financiële expansie heeft op dit moment zulke proporties bereikt dat ze in staat is om de hele economie te ontwrichten.

5. Militaire expansie (VS). De markt van wapens en militaire uitrusting hangt niet af van de koopkracht van consumenten. Zelfs tijdens een crisis kan men de kapitaalaccumulatie – in specifieke sectoren – garanderen door het plaatsen van militaire orders. Bovendien is militair overwicht een beslissende factor om zijn invloedssferen te consolideren en de dominantie van de munt te beschermen, zeker op het moment dat de economische basis zwakker wordt. Dat geldt in het bijzonder voor de VS. Europa van zijn kant stelt zich op als de juniorpartner van Washington.

De militaire avonturen in Irak en Afghanistan kosten echter handen vol geld (bijna 2.000 miljard dollar) en hebben weinig of niets opgeleverd. De dollar is verzwakt en de geopolitieke invloed is verzwakt. Daarnaast hebben de militaire uitgaven het grote gat in de begroting nog gevoelig groter gemaakt. De militaire opbouw van de VS heeft niet langer een voldoende sterke economische basis. Er bestaat een serieus risico van overstretching, ofwel dat de VS boven zijn macht grijpt.

Als je dit allemaal op een rijtje zet, dan zie je dat de essentie van het kapitalisme, maximale accumulatie en winstbejag, op het spel staat.

Sociale dimensie van de crisis: immoraliteit en inefficiëntie van het systeem

De wereld heeft nog nooit zoveel rijkdom geproduceerd. Indien de rijkdom gelijk verdeeld zou worden dan heeft elk gezin met twee volwassenen en drie kinderen een maandelijks inkomen van $ 2.900. Maar ondanks die rijkdom beschikt bijna de helft van de wereldbevolking niet over sanitair, heeft een op drie geen elektriciteit en een op vijf geen fatsoenlijk huis of drinkbaar water. De rijkdom is extreem ongelijk verdeeld en de kloof tussen rijk en arm blijft toenemen. Elke wereldburger beschikt potentieel over $ 19 per dag, een op vijf personen van deze planeet moet echter zien rond te komen met minder dan $ 1,25. Zo’n 950 miljardairs hebben een gezamenlijk vermogen dat het jaarlijks inkomen van 40 procent van de wereldbevolking overtreft. Elke koe in Europa wordt voor $ 900 per jaar gesubsidieerd. Dat is tweemaal het inkomen van een gemiddelde Afrikaan en 110 maal de ontwikkelingshulp per Afrikaan.

Dit schandaal beperkt zich niet tot de ontwikkelingslanden. In de rijke landen heb je vergelijkbare ongelijkheden. In mijn land, België, is het gemiddelde beschikbare inkomen of de koopkracht per inwoner – kinderen, volwassen, gepensioneerden – bijna € 2000 per maand. Een gemiddeld gezin van twee volwassenen en twee kinderen heeft dus een potentieel (of, met andere woorden, het gemiddelde) van € 7.700 per maand. Dat is een hoog bedrag. België is een van de rijkste landen ter wereld, maar desondanks is een op zeven inwoners arm, moet een op tien medische verzorging uitstellen of afzeggen wegens geldgebrek en is het niet ongewoon dat mensen tegen een onmenselijk ritme moeten werken voor amper € 1.400 per maand.

Deze omstandigheden zijn geen excessen van het systeem, maar volgen rechtstreeks uit de logica ervan. Ze tonen aan hoe onethisch het eraan toegaat en dat is op zich al voldoende om het systeem in zijn geheel te verwerpen. Maar het is niet alleen een kwestie van ethiek, maar ook van gebrek aan efficiëntie. Zeker, het is dankzij het kapitalisme dat we vooruitgang hebben gekend en dat er een reusachtige ontwikkeling heeft plaatsgevonden, zij het dat die zeer ongelijk is verlopen. Die ontwikkeling is zonder twijfel de historische rol van het kapitalisme. Maar op een bepaald moment heeft het kapitalisme zijn grenzen bereikt. Het is inefficiënt geworden en is niet langer in staat om die historische rol te blijven spelen. Nog nooit was de kloof tussen wat mogelijk is en wat werkelijk gerealiseerd wordt, zo groot als vandaag. Ik geef twee voorbeelden die verwijzen naar essentiële levensvoorwaarden: voedsel en gezondheid.

FAO, de Voedsel en Landbouworganisatie van de VN, berekende dat een jaarlijkse publieke investering van 24 miljard dollar, aangevuld met privé-investeringen, zou resulteren in een verhoging van het jaarlijkse bruto wereldproduct met 120 miljard dollar. De reden is dat de betrokken mensen dan langer en gezonder leven en dus meer kunnen produceren. Het omgekeerde is ook waar, omwille van de honger verliezen arme landen elk jaar 450 miljard dollar. Het te investeren bedrag is niet meer dan 8 procent van wat de boeren uit het Noorden jaarlijks aan subsidie ontvangen. Een subsidie die, tussen haakjes, de markten in het Zuiden ontwricht en daardoor honger veroorzaakt… Maar terug naar de cijfers. Een jaarlijkse meeropbrengst van 120 miljard op basis van een investering van 24 miljard, dat is een return van 500 procent! En dan hebben we het nog niet over de miljoenen mensenlevens die gespaard zouden kunnen worden. Maar toch is het systeem er niet toe in staat om die evidente en noodzakelijke investering te doen.

De gezondheidssituatie is al even hallucinant. Volgens de Wereld Gezondheidsorganisatie volstaat een jaarlijkse investering van 35 miljard dollar – of ongeveer 1 procent van wat Europa en de VS jaarlijks uitgeven aan gezondheidszorg – om elk jaar 8 miljoen mensenlevens te redden. Het zou bovendien een return geven van minstens 360 miljard dollar. Ook hier weer is het systeem niet in staat deze levensnoodzakelijke investering te doen.

De politieke dimensie van de crisis: legitimiteit onder druk

Het vertrouwen en geloof in het politiek stelsel gaat achteruit. Politieke partijen verliezen leden en de opkomst bij verkiezingen is laag. De populariteit van bijna alle zittende regeringen in het Westen is historisch laag. Globaal gesproken is de steun voor de leidende politieke klasse tanend. In België bijvoorbeeld, heeft nog slechts 17 procent van de bevolking vertrouwen in zijn politieke leiders. De uitkomst van de verkiezingen is onbestendig. Centrumpartijen verliezen terrein ten voordele van extremistische, populistische en/of xenofobe partijen. In de VS is de rechtse Tea Party de politieke uitdrukking van een diep wantrouwen ten opzichte van de politieke elite. Er zijn nog andere signalen die wijzen op een afkeer van het politiek establishment en/of een toenemend bewustzijn bij massaorganisaties, zoals de rellen in Parijs enkele jaren geleden, het verzet tegen de drastische besparingen in Spanje, Griekenland en Ierland, de protesten in Groot-Brittannië, Frankrijk en Italië tegen hoger inschrijvingsgeld, en andere sluimerende conflicten.

Is er na de steun voor de banken nog geld voor de werklozen?

Foto: Q. Sakamaki/Redux / Hollandse Hoogte

Het is zeker nog te vroeg om te spreken van een totale ‘crisis’, maar er is wel degelijk een belangrijk verlies aan legitimiteit en stabiliteit. De legitimiteit van de heersende politieke klasse is gebaseerd op de hardnekkige illusie dat ze niet ondergeschikt is aan de klassenbelangen van de kapitalisten, maar integendeel bekommerd zijn om het welzijn van het algemeen belang. Ze is ook gebaseerd op de relatief hoge levensstandaard waar een meerderheid van het electoraat van kan genieten. Maar beide voorwaarden kunnen verzwakken gedurende een aanslepende economische crisis of als gevolg van langdurige werkloosheid. En dat kan uitmonden in een echte politieke crisis, zoals dat gebeurd is in de jaren dertig. De desastreuze gevolgen van de Washington Consensus, in scherp contrast met de indrukwekkende prestaties van China, veroorzaken een reële ideologische uitdaging voor het Westen en de geavanceerde landen. Meer en meer landen kijken oostwaarts voor inspiratie. De onbetwistbare hegemonie van het Westers politiek en ideologisch model is voorbij.

De ecologische dimensie van de crisis: eindeloos winststreven niet verenigbaar met de eindige grenzen van de natuur

Er is een fundamentele tegenstelling tussen het eindeloze streven naar winst en accumulatie aan de ene kant en de grenzen van de natuur aan de andere kant. Het is zoals Friedrich Engels het in zijn boek ‘Dialektik der Natur’ al meer dan honderd jaar geleden zei: ‘We moeten onszelf niet te veel vleien met de menselijke overwinningen op de natuur. Want voor elk zo’n overwinning wreekt ze zich op ons.’ Het eindeloze winstbejag ondermijnt het ecologisch systeem van de aarde en bedreigt het voortbestaan van de menselijke soort. Daarom is het kapitalisme in zijn bestaande vorm niet houdbaar. Ik wil in dit verband de aandacht vestigen op twee aspecten: de kwestie van de olie en de noodzaak van een wereldregering om het hoofd te bieden aan de ecologische bedreiging. Het kapitalisme hangt voor zijn energieaanbod voor bijna 90 procent af van niet hernieuwbare bronnen. Binnen dat aanbod blijft olie zeer belangrijk omdat het in heel wat toepassingen niet kan worden vervangen door elektriciteit of hernieuwbare energie. Olie is en blijft nog steeds de meest essentiële energiebron, in het bijzonder voor het transport. Olie wordt ook gebruikt voor de productie van meststoffen, plastics, scheikundige producten, staal, enz. De volgende cijfers illustreren op dramatische wijze voor welke uitdaging het kapitalisme staat. Op dit moment verbruikt de VS per inwoner dertien maal zoveel als India en China. Maar met de aanhoudende snelle groei van beide landen is het aannemelijk dat deze landen binnen twintig jaar ongeveer eenderde per inwoner zullen verbruiken van wat nu het geval is in de VS. In dat geval zal de ontginning van olie met 45 procent moeten toenemen. Als China en India per inwoner de helft zouden verbruiken – wat in pakweg 25 jaar wellicht het geval zal zijn – dan zou die ontginning zelfs met 75 procent moeten toenemen. Het is zeer twijfelachtig of dat haalbaar is. Als dit scenario doorzet dan mogen we in de nabije toekomst sterke prijsstijgingen verwachten die sterk aan de winsten zullen knagen, alsook oplopende geopolitieke spanningen. Het is geen toeval dat, zoals The Economist van 19 november 2005 schreef, de VS 60 procent van hun marinevloot en 300.000 mariniers geconcentreerd hebben in de regio van de Stille Oceaan en dat de Pacific Command er actiever is dan ooit.

Milieuproblemen veroorzaken ‘externe’ kosten die, indien ze in rekening worden gebracht, de winsten aantasten. Daarom is een individuele kapitalist niet gemotiveerd om te betalen voor die kosten. Dit probleem van externaliteit kan opgevangen worden door de nationale regeringen. Maar dit botst met de institutionele structuur van het kapitalisme. Staten zijn ondergeschikt aan de klassen-belangen van de kapitalisten en niet omgekeerd. Vandaar dat de sectoren die bedreigd worden door strenge milieumaatregelen steevast grote druk uitoefenen op hun regeringen, meestal met succes. Bovendien zijn individuele kapitalistische staten voornamelijk gemotiveerd om hun nationale kapitaalaccumulatie te maximaliseren zodat de concurrentiepositie niet aangetast wordt. Dat is de reden waarom geen wereldregering in staat is om de collectieve belangen van de planeet te vertegenwoordigen. Dat is ook de reden waarom de milieuconferenties van Kyoto en Kopenhagen niet succesvol waren en onvoldoende om de fundamentele ecologische dreigingen het hoofd te bieden.

De geopolitieke dimensie van de crisis: het einde van gunstige condities voor het Noorden

De opgang van het kapitalisme vereiste de onderschikking van het Zuiden omdat de snelle accumulatie in het Noorden gebaseerd was op slavernij en later op goedkope arbeid. Die opgang was ook gebaseerd op de toegang tot goedkope grondstoffen, ongelijke ruil, een gunstige arbeidsverdeling, controle over sleutelsectoren in die landen en de hegemonie van de munt. De wereldmarkt (goederen, diensten en financiële producten) werd ondergeschikt, gemanipuleerd en gestructureerd ten gunste van de kernlanden van het kapitalisme.

Kolonisering – Latijns-Amerika in een eerste fase en Azië en Afrika in een tweede fase – was de politieke expressie van het accumulatieregime van de ontwikkelde kapitalistische landen. Dit regime was heel gunstig voor de kernlanden en ongunstig voor de perifere, uitgebuite staten. Met andere woorden, de opgang van het kapitalisme viel samen met de neergang van de landen van het Zuiden.

Aandeel in de wereldproductie van ontwikkelde en ontwikkelingslanden, 1000-2005

Bron: ‘The Economist’, 21 januari 2006

Dit regime duurde tot de jaren vijftig van de vorige eeuw, toen de kolonisatie ten einde kwam. Van dan af wijzigde de situatie, vooral in Azië. Om het communisme in die regio (China, Vietnam, Korea) in te dammen werden enorme bedragen geïnvesteerd in verschillende landen zoals Japan, Zuid-Korea, Taiwan, Indonesië en Maleisië. Dat wijzigde de economische balans ten gunste van het continent. Maar deze tendens werd nog op spectaculaire wijze versneld door de hoge groeivoeten van landen met een zeer grote bevolking (India en China). Het gevolg is dat het zwaartepunt van de wereldeconomie in een behoorlijk tempo verschuift in de richting van Azië. Ook in Latijns-Amerika en Afrika kennen heel wat landen een hogere economische groei dan de geavanceerde landen.

Een belangrijke groep ontwikkelingslanden, gezamenlijk goed voor meer dan de helft van de wereldbevolking, is dus langzaam de economische achterstand ten opzichte van het Noorden aan het wegwerken. Maar dat betekent ook dat de politieke krachtsverhoudingen wijzigen. De landen van het Zuiden worden meer assertief en sluiten onderlinge – voor hen gunstige – allianties. Voor het eerst in het moderne tijdperk hebben relatief arme landen wereldwijde invloed. Die oefenen ze uit door middel van investeringen, kredietverschaffing en hun opstelling in internationale conferenties of instellingen. Tezelfdertijd verliest het Noorden zijn greep op het Zuiden. De condities die verantwoordelijk waren voor de opgang van het Westen verdwijnen geleidelijk, een voor een, inclusief de dominantie van de munt. De enige dominantie die het Noorden – en in het bijzonder de VS – nog heeft ten aanzien van het Zuiden, is militaire macht. De recente geschiedenis toont echter aan dat die relatief is. Meer nog, op lange termijn is de overstretching van de VS onhoudbaar.

Nawoord

De neergang van het Zuiden was de voorwaarde voor de opgang van het kapitalisme. Men kan zich dus de vraag stellen of de opgang van het Zuiden zal leiden tot de neergang of zelfs ondergang van de kapitalistische wereldeconomie. Anders gezegd, kan het kapitalisme de opgang van het Zuiden overleven? Ik betwijfel het.[]