publicatie

Spanning augustus 2011 :: China’s activiteiten in Afrika

Spanning, augustus 2011

China’s activiteiten in Afrika

Foto: Paolo Woods / Anzenberger / Hollandse Hoogte

Tekst: Meine Pieter van Dijk

China was al actief in Afrika in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Het steunde verschillende landen bij hun onafhankelijkheidsstrijd. Maar in de jaren zestig en zeventig werd China te zeer in beslag genomen door de culturele revolutie en de strijd om de opvolging van Mao en nam de belangstelling voor het zwarte continent af. De nieuwe aanwezigheid van China in Afrika (zoals ook de titel luidt van het door mij geredigeerde boek over dit onderwerp) begon in de jaren negentig.1 De korte samenvatting van het boek is dat er nu meer dan een miljoen Chinezen in Afrika wonen en werken. China is in 2008 de belangrijkste handelspartner van Afrika geworden en de verwachting is dat het in 2011 de belangrijkste verschaffer van hulp aan het continent zal worden.

China is dus belangrijker dan de Europese Unie (EU) of de Verenigde Staten (VS). Wat betreft investeringen zijn de laatste twee nog wel belangrijker, maar dat komt vooral omdat China ook veel investeert in Zuidoost-Azië, Latijns-Amerika en zelfs in de EU en de VS. Het land exporteert namelijk al jaren meer dan het importeert en beschikt dus over een aanzienlijke voorraad vreemde valuta die in het buitenland uitgegeven of geïnvesteerd kunnen worden. China kan er bedrijven van kopen, of land mee huren, iets wat steeds vaker gebeurt in ontwikkelingslanden en dus ook in Afrika. Eenderde van de hogere economische groei in Afrika (gemiddeld zo’n 6 procent per jaar sinds 2000) is te danken aan de Chinese vraag naar Afrikaanse producten en investeringen, met name in de olie en grondstoffenwinning. Is China nu een voorbeeld voor Afrikaanse landen en andere donorlanden? Ik wil eerst iets over de benadering van de Chinezen zeggen en dan proberen die vraag te beantwoorden.

De benadering van de Chinezen in Afrika

In Afrika struikelen de donoren en donororganisaties over elkaar heen. Ze hebben allemaal hun eigen ideeën over wat goed is voor deze landen. En nu lopen de Chinezen daar tussendoor en zeggen dat ze zich niet met de lokale politiek willen bemoeien wanneer ze in andere ontwikkelingslanden actief zijn. Geen voorwaarden vooraf en geen politieke eisen, behalve dat een land niet Taiwan mag erkennen, de ‘overzeese provincie van China’. Geen inmenging, dat vinden de meeste Afrikaanse landen prettig want jarenlang zeiden de westerse landen en de Wereldbank dat ze wel hulp konden krijgen, maar dat ze dan hun economisch beleid moesten liberaliseren, hun markten moesten openstellen voor westerse bedrijven, hun munt moesten devalueren, etcetera.

In een beleidsdocument over de ‘buitenlandse hulp’ (gepubliceerd in de China Daily van 22 april jl.) stellen de machthebbers in Beijing dat China ook een ontwikkelingsland is en dat er daarom geen voorwaarden aan de hulp worden gesteld, maar dat China aan zijn internationale verplichtingen met betrekking tot de internationale gemeenschap wenst te voldoen. Het benadrukt het wederzijdse voordeel van de hulp (maar een land moet wel altijd Chinese producten of menskracht gebruiken) en geeft aan dat het land er vele vrienden mee heeft gemaakt. Dat is de positieve versie van het verhaal. De kritiek is dat de Chinezen niet erg open zijn over wat ze precies aan hulp geven, dat ze niet de definitie gebruiken die de rijke landen afgesproken hebben in het kader van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO, de zogenaamde officiële ontwikkelingshulp) en dat ze geen evaluaties van hun activiteiten in ontwikkelingslanden publiceren. Ten slotte wordt het succes van Chinese ontwikkelingshulp afgemeten aan de mate waarin de (economische) relaties met een land verbeterd zijn. China geeft acht soorten hulp, waaronder humanitaire hulp, maar het accent ligt toch op het verbeteren van de economische relaties en het helpen de infrastructuur in ontwikkelingslanden te verbeteren. Dat laatste is een heel belangrijke voorwaarde voor ontwikkeling, het helpt de bevolking hun spullen naar de markt en hun kinderen naar school te krijgen.

Wat betekent die Chinese aanwezigheid in de praktijk

De Chinezen investeren in een groot aantal Afrikaanse landen, voornamelijk in de olie- en mijnbouwindustrie. In de Congolese provincie Katanga zijn bijvoorbeeld 60 van de 75 mineraalverwerkende bedrijven in Chinese handen en meer dan 90 procent van de export van mineralen gaat naar China (Morning Post, 7 november 2010). Bij dit soort investeringen komen steevast drie klachten naar buiten en dat geldt volgens hetzelfde artikel ook voor Mozambique en Zambia. Ten eerste dat de Chinezen vooral met Chinees personeel werken, tenzij het ontvangende land daar duidelijk paal en perk aan stelt. Ten tweede vinden de lokale arbeiders dat ze slecht behandeld worden. Ze moeten lange dagen maken en krijgen minder betaald dan de Chinese arbeiders. Ten slotte zijn het vaak ‘turn key’-projecten, waarbij een complete fabriek of snelweg opgeleverd wordt, zonder dat de noodzakelijke kennis wordt overgebracht aan de mensen van het land. De Chinese ondernemers die daarnaar gevraagd werden, antwoordden steeds dat ze de wet respecteren, maar ook daar kan aan getwijfeld worden. In China zelf worden immers ook vaak te lage lonen betaald en milieunormen overtreden. Dat wordt geaccepteerd in naam van de werkgelegenheid die zo belangrijk is. Ze vertonen vervolgens hetzelfde gedrag in het buitenland.

Zondag 26 juni jongstleden las ik in mijn hotel in de Ethiopische hoofdstad Addis Abeba ‘Capital’, een weekblad met veel achtergrondinformatie over het land. Daarin staat dat Chinese bedrijven de aanbesteding hebben gewonnen voor een nieuwe vorm van openbaar vervoer, namelijk middels een particuliere onderneming. In de Ethiopian Herald van 12 juni wordt melding gemaakt van een particulier Chinees bedrijf dat landbouwmachines (tractoren en harvesters) in Ethiopië gaat produceren. Ik wist dat Chinese bedrijven de helft van alle openbare aanbestedingen voor infrastructuur in Afrika in de wacht slepen, maar dat ze er ook tractoren gaan produceren en bussen gaan leveren is nieuw voor me.

Tot nu toe waren de bussen in de hoofdstad Addis Abeba nog gebruikte DAF-bussen, geleverd in het kader van de Nederlandse ontwikkelingshulp aan een overheidsbedrijf. De genoemde aanbesteding ging tussen vier Chinese (deels overheids)bedrijven. Europese busleveranciers namen niet de moeite om een offerte te maken. De nieuw opgerichte Ethiopische onderneming die het transport moet gaan verzorgen zegt erbij dat ze graag de goede kwaliteit Europese bussen hadden willen kopen, maar dat ‘door de financiële crisis’ die bedrijven niet meedoen. De werkelijkheid is echter dat die Europese bedrijven geen steun van hun ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking of Economische Zaken krijgen voor een aanbesteding van een particulier bedrijf. Hoogstens een zogenaamde exportkredietgarantie (een regeling waarbij de Nederlandse overheid de vordering van het exporterende bedrijf overneemt). Ze weten dat Chinese bedrijven de bussen voor half geld kunnen leveren. De lonen zijn laag in China, de yuan geldt als te goedkoop en de Chinese overheid stelt goedkope leningen aan Ethiopië beschikbaar om de deal te financieren. Daarom wordt de volgende lading bussen in Ethiopië Chinees.

Is China een voorbeeld voor Afrikaanse landen of andere donoren?

Zijn Chinezen de nieuwe koloniale heersers, zoals sommige critici zeggen, of is China een voorbeeld voor Afrikaanse en westerse landen? Wat is het belangrijkste verschil tussen China en de meeste Afrikaanse landen? China’s snelle economische ontwikkeling is in 1978 begonnen toen Deng Xiaoping, twee jaar na Mao’s dood, de macht geconsolideerd had en de liberalisering van de economie aanvatte. In de Mao-periode zijn veertig miljoen mensen om het leven gekomen.2 Maar hij heeft er wel voor gezorgd dat het land een eenheid werd en dat de bevolking relatief gezond is (dankzij het blotevoetendokters-systeem) en kon lezen en schrijven (dankzij de alfabetiseringscampagnes). Daarom doet China het bijvoorbeeld beter dan India.3 Het geheim van het Chinese economische succes daarna is deze basis uit de Mao-periode en de frustratie van vele Chinezen dat zij achtergebleven zijn bij landen als Taiwan en Hongkong waar landgenoten al Europese levensstandaarden bereikt hadden. Die historische omstandigheden plus een autoritaire overheid die zonder tegenstand hervormingen door kon voeren en een enorm reservoir aan goedkope arbeidskrachten die van het platteland naar de steden trekken, hebben aan de snelle ontwikkeling van China bijgedragen. De overheid liberaliseerde de economie, moedigde buitenlandse investeringen aan en koos voor een op export gericht groeimodel.

Die omstandigheden zijn niet direct in Afrika aanwezig. Daarom zie je dat veel Afrikaanse leiders vooral de politieke elementen uit het Chinese verhaal halen die hun goed uitkomen. Voor Meles (premier van Ethiopie), Musevenie (president van Uganda) en Mugabe (president van Zimbabwe) is dat bijvoorbeeld dat stabiliteit belangrijker zou zijn dan democratie. Dus lieten ze zich opnieuw herverkiezen zonder open en eerlijke verkiezingen. Verder zijn de Afrikaanse leiders blij dat er een alternatief blijkt te zijn voor wat wel eens de Washington Consensus wordt genoemd. Dat is het westerse ontwikkelingsmodel met zijn nadruk op liberalisering, democratisering en ontwikkeling van de particuliere sector. Hoewel de Chinezen ook voor dat laatste zijn, gaat dat in China gepaard met een belangrijke rol voor de overheid. Dat spreekt veel Afrikaanse landen ook aan.

Vergeleken met westerse hulp zijn de Chinezen terecht meer gericht op economische ontwikkeling en het verschaffen van infrastructuur. Maar ze laten zich aan mensenrechten weinig gelegen liggen, exporteren hun software om het internet te controleren en een hiërarchisch model waarin weinig ruimte is voor participatie van de bevolking. Zij runnen de ontwikkelingsprojecten in plaats van de Afrikanen en China legt geen verantwoording af over wat er gegeven of bereikt is.

Conclusies

Er is in Afrika door de toegenomen aanwezigheid van de Chinezen een nieuwe situatie ontstaan. Veel wetenschappers en niet-gouvernementele organisaties zijn daar erg kritisch over, bijvoorbeeld omdat de Chinezen zich niet altijd aan de arbeids- en milieuwetten houden. Maar veel Afrikaanse leiders zijn er blij mee, omdat het de afhankelijkheid van Europa en de Verenigde Staten vermindert.

Gewone mensen profiteren van de beschikbaarheid van goedkope Chinese producten, een verbeterde infrastructuur en Chinese bussen. Maar het zijn ook de gewone mensen in Afrika die beginnen te protesteren. Kleine handelaren bijvoorbeeld in Algerije en Zambia vinden dat de Chinese producten en handelaren hen van hun broodwinning beroven. Ook de Afrikaanse arbeiders die voor Chinese bedrijven werken protesteren, bijvoorbeeld in Mozambique en Congo. Dit protest kan uiteindelijk tegen China werken en dan kan het moeilijk zijn voor China om een miljoen landgenoten die in Afrika wonen te beschermen, zonder lokaal te interveniëren.

Dr. Meine Pieter van Dijk is econoom, hoogleraar Water Services Management bij het UNESCO-IHE Institute for Water Education in Delft en hoogleraar Urban Management bij het IHS & ISS van de Erasmus Universiteit in Rotterdam.

Reacties naar m.vandijk@unesco-ihe.org

  1. M.P van Dijk (ed., 2009), The new presence China in Africa, downloadbaar bij Amsterdam university press www.aup.nl, of als http://dare.uva.nl/aup/nl/record/323564
  2. F. Dikotter, Mao’s great famine. London: Bloomsburry 2010.
  3. M.P van Dijk, Different effects of globalization for workers and poor in China and India, Comparing countries, clusters and ICT clusters? In: Journal of Economic and Social Geography, Dossier Globalization and workers, Vol. 97, No. 5, 2006, pp. 463-470.