Tribune 06/2009 :: Twinning: de nieuwe hulprelatie met Suriname

Tribune, juni 2009

Suriname

Twinning: de nieuwe hulprelatie met Suriname

Bij de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 werden afspraken gemaakt over Nederlandse ontwikkelingshulp, die sindsdien nauwelijks zijn veranderd. Totdat vorig jaar ‘Twinning’ in de plaats kwam van de oude verdragshulp. Wat is het en gaat het werken? Verslaggeefster Maja Haanskorf neemt poolshoogte in Suriname.

Tekst en foto's: Maja Haanskorf

Van toerisme tot het loodswezen, van logopedie tot marketing. Je kunt het zo gek niet bedenken of er staat wel een project in de startblokken in het kader van de ‘Twinningfaciliteit’ tussen Suriname en Nederland. Twinning is het op projectbasis aan elkaar koppelen van organisaties uit beide landen die op hetzelfde terrein werkzaam zijn. Deze nieuwe samenwerkingsrelatie is vooral gericht op armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling in Suriname. Niet langer zijn overheden de hoofdrolspelers, maar particuliere en non-gouvernementele organisaties. Minister Koenders van Ontwikkelings-samenwerking heeft Twinning begin 2008 in het leven geroepen. Zelden begroette de Tweede Kamer een voorstel zo enthousiast als de instelling van de Twinningfaciliteit. Ook de SP was positief. Zo zei Harry van Bommel dat de nieuwe relatie tussen Suriname en Nederland nu is gebaseerd op vriendschap en respect en niet langer op afhankelijkheid. “Het is goed om via Twinning kennis te delen. Voorwaarde is wel dat de faciliteit openstaat voor alle bevolkingsgroepen en dat er meerwaarde wordt geleverd.” Nu de eerste initiatieven in de steigers staan, komen er ook wat meer kritische geluiden op. Zo bekritiseert Van Bommel het feit dat alleen Nederlandse organisaties ‘penvoerder’ mogen zijn, oftewel projectaanvragen in mogen dienen, zodat die in feite de dienst uit kunnen maken. Anderzijds benadrukt hij, als positief aspect, dat Twinning kennisuitwisseling tussen Nederlandse en Surinaamse instellingen mogelijk maakt. Daar hebben niet alleen de Surinaamse partners profijt van, maar ook de Nederlandse.

Hoe kijken de mensen voor wie de projecten in Suriname zijn bedoeld naar Twinning, zoals vrouwen die een bedrijfje willen starten en dorpelingen die toerisme willen ontwikkelen? Via de Uitvoerings-organisatie Twinningfaciliteit Suriname-Nederland (UTSN) krijg ik een lijst met organisaties in Nederland en hun Surinaamse partners. Het lijkt wel of heel Paramaribo ‘twint’ met een evenknie in Nederland. Wie nog geen twinningpartner heeft, is er wel naarstig naar op zoek. Al snel struin ik met een lijst afspraken door Paramaribo.

“Alle kinderen helpen”

Overal om Magda Agdjasi (41) heen liggen lappen stof in vrolijke kleuren. “Mijn droom is een atelier met een winkeltje, waar ik mijn eigen kledinglijn ontwerp en verkoop”, vertelt Magda. Ik ben in haar huis in een buitenwijk van Paramaribo, waar ze woont met acht kinderen. Een negende is op komst. “Vijf meiden en een zoon heb ik, de andere twee zijn kinderen van mijn zus.” Op tafel ligt een groot stuk papier, waarop ze een ontwerp voor een short tekent. “Dat doe ik het liefst”, zegt ze stralend. “Ontwerpen gaat vanzelf. Er zitten zoveel ideeën in mijn hoofd, ik heb niet eens tijd ze allemaal uit te voeren.” Mijn oog valt op een stapel pangi’s, traditionele wikkelrokken, met een pauwenpatroon. “Dit zijn moderne ontwerpen”, vertelt ze trots. “Volgens de Saramaccaanse traditie moet een pangi van geruite stof zijn, met effen applicaties. Kleuren moeten altijd sterk contrasteren. Ik vind dat saai, steeds hetzelfde maken. Bovendien wil ik ook andere vrouwen bereiken en andere kledingstukken maken. In de stad dragen veel minder vrouwen een pangi. Nu verkoop ik aan Javanen, Hindoestanen, blanken, iedereen.” Tot nu toe werkt Magda in de informele sector: “Anders moet ik belasting betalen en daarvoor moet ik zeker zijn van genoeg afzet”, meent Magda. Toch hoopt ze binnenkort die stap te kunnen maken, met hulp van de Nationale Vrouwen Beweging (NVB). “Ik wil meedoen aan een project waar ik een businessplan leer maken en steun krijg bij de start van mijn bedrijfje. Via mond-tot-mondreclame heb ik al klanten, maar om constant te leveren moet ik bijvoorbeeld vijftig dezelfde kunnen maken en al het materiaal van te voren aanschaffen. Daarvoor heb ik krediet nodig.” Dochter Rike (17) ziet het helemaal voor zich. “Eerst wil ik economie studeren, dan ga ik mijn moeder helpen met haar bedrijf, export opzetten naar het buitenland.” Ach, al haar kinderen helpen, vertelt Magda: “Ze knippen rafels af, leggen zomen en naaien applicaties op.” Want alles is handwerk, letterlijk met naald en draad of op de naaimachine.

“Na de coup was cosmetica schaars”

Het project Business4all van de NVB wil Surinaamse vrouwen kansen bieden hun eigen bedrijf op te zetten. Een eerste groep van vijftien vrouwen wordt geselecteerd om mee te doen aan het project. Ook Judith Munstler (63), van huis uit apothekersassistente, hoopt een van de vijftien uitverkoren vrouwen te zijn. Achter haar kapsalon runt ze een fabriekje waar ze haarproducten maakt. JUVET heet het: Judith maakt vetten. “Dat doe ik al dertig jaar”, vertelt ze. “Na de coup in 1980 was er schaarste aan cosmetica. Toen ben ik gaan experimenteren, eerst met schapenvet. Daar deed ik vaseline, lanoline en paraffine bij. Dat werd mijn eerste haar- en bodylotion. Daarna begon ik met tonka-bonen, een 100 procent natuurlijk product uit het binnenland. Daarvan heb ik nu een hele haarlijn, van olie tot crème en shampoo.” In haar fabriekje laat ze de voorraden zien en de grote ton waarin ze de ingrediënten volgens vast procédé omroert. “Ik lever farmaceutische kwaliteit, ook al zijn mijn producten zeer betaalbaar.” Jaarlijks produceert ze gemiddeld 25.000 potten haarvet, maar dat zouden er 1000 per dag kunnen zijn. “Via twee lokale distributeurs verkoop ik aan supermarkten en cosmeticawinkels in Suriname, maar ik wil graag meer afzet in Nederland. Ik sta al ieder jaar op het Kwakoe Festival in de Bijlmer om mijn producten te promoten. Ik zou graag een vaste afnemer hebben, bijvoorbeeld het Kruidvat.” Munster hoopt via deelname aan het project hulp te krijgen bij het netwerken en matchen. “Alleen is dat moeilijk, ik weet niet hoe ik dat moet aanpakken.” Aan durf ontbreekt het haar niet: “Mijn grootvader was winkelier, van hem heb ik ondernemersgeest geërfd.”

Fabriekje achter de kapsalon

“Ons christelijke koor is zeer bekend”

De rit naar Klaaskreek, een dorp 80 kilometer ten zuiden van Paramaribo, leg ik af in een fourwheeldrive. Een gewone auto riskeerde het verhuurbedrijf niet. Eenmaal op de bauxietweg ben ik blij met de pick-up op hoge wielen, die moeiteloos door de rode aarde rijdt. Regelmatig passeer ik Chinese arbeiders die de weg tot aan Atjoni bij het Brokopondomeer gaan asfalteren. “Dat is goed voor het toerisme”, meent Marlene Rantwijk, voorzitter van de Stichting Ontwikkeling Klaaskreek (STOK). “We willen vooral binnenlands toerisme aantrekken, om daarmee het dorp tot ontwikkeling te brengen. Om dat goed op poten te krijgen zoeken we een twinningpartner die met kennis en investeringen kan helpen om een duurzaam project op te zetten. Het accent moet liggen op het tonen van onze traditionele cultuur. Die bestaat uit een mengeling van marron-cultuur en christelijke elementen. Ons christelijke koor is zeer bekend. Dat kan bijvoorbeeld optredens voor toeristen verzorgen.” In Klaaskreek is al een prachtig strand aangelegd aan de oever van de Surinamerivier. Emmy Eifflaar, verpleegkundige bij de post van de Medische Zending en lid van STOK, leidt me rond in het dorp. “We hebben vanaf het strand een wandelpad uitgezet van drie kilometer en speeltoestellen geplaatst bij het strand. Maar er is meer nodig. In 2008 zijn we begonnen met een eerste project”, vertelt Eifflaar. “Een regatta met korjalen over de rivier. Ook organiseren we sportdagen voor schoolklassen.” Probleem zal zijn om te concurreren met het nabij gelegen Berg en Dal, een nieuw en luxe resort dat buitenlandse toeristen trekt, maar ook Surinamers met geld.

Traditionele rokken naar modern ontwerp

“Thuis moet ik mijn Surinaamse leerlingen vaker aansporen”

Een heel andere vorm van twinning tref ik op het MAS, de Maritieme Autoriteit Suriname. Voor de opleiding tot loods twint het MAS met het Rotterdamse Scheepvaart en Transport Lyceum. “Het is een eenmalig project”, zegt directeur Amafo. “We zijn bezig een opleiding voor maritiem onderwijs in te richten. In afwachting daarvan wilden we starten met een pre-nautische opleiding, waarna leerlingen kunnen beginnen met de opleiding tot loods. Docenten uit Rotterdam geven negen maanden hier les en daarnaast volgen twee medewerkers van onze afdeling hydrografie drie maanden een cursus in Rotterdam.” Stuurman Bert Stoel is aan zijn laatste maand bezig. “We rouleren met drie docenten. Ik heb vooral nautische vakken gegeven en ook wat wiskunde en Engels. De leerlingen zijn zeer gemotiveerd. Dat had ik niet verwacht, ik moet mijn Surinaamse leerlingen thuis vaker aansporen iets te doen. De opleiding van negen maanden is voor de studenten gratis. Maar als ze voortijdig afhaken of onvoldoende presteren, moeten ze een fikse boete betalen. Na het diploma moeten ze stage gaan lopen en met de werkelijke loodsen-opleiding beginnen.” Alle leerlingen krijgen gegarandeerd een baan als loods of een andere baan binnen de MAS. “Want je kunt prima afstuderen en toch niet geschikt zijn als loods”, meent Amafo. Nancy Yang (18) is een van de twee vrouwelijke studenten. “Ik heb gereageerd op de advertentie in De Ware Tijd. Het leek me echt interessant, adviseur te worden van de kapitein. Bovendien kun je stage lopen op de grote vaart.” Raoel Reding (27) werkte al bij de MAS. “Ik vind het een uitdaging en deze kans is uniek.” Beide zijn goed te spreken over de wijze van lesgeven van Stoel. “Hij probeert eerst iets uit de leerlingen te krijgen in plaats van meteen te gaan uitleggen hoe het moet.”

“Een aangepaste computer is duur”

Integratie van mensen met een beperking op de arbeidsmarkt, daar draait het project REFIT om. In Suriname bezoek ik het Revalidatiecentrum en het Blinden-

instituut. Met hun twinningpartners in Nederland werken ze onder andere aan een testcentrum waar de belastbaarheid van mensen kan worden gemeten. “Bij werkgevers bestaan veel vooroordelen over wat mensen met een beperking kunnen”, vertelt Marieke Buitenhuis, ergotherapeut bij het Revalidatiecentrum. Vendette Condari (51) kan erover meepraten. Na een beroerte kwam ze via de neuroloog bij ergotherapie terecht. “Daar leerde ik weer zoveel mogelijk een normaal leven te leiden.” Intussen heeft ze een administratieve baan op de poli van het ziekenhuis: “Fulltime en geen dag ziek geweest.” “Met twinning zetten we in op het verbeteren van de diagnostiek en de jobcoaching”, zegt Buitenhuis. “De vraagsturing vindt plaats vanuit Suriname. Nederlandse partners kunnen zien wat wij hier doen met weinig middelen. We starten met dertig mensen, die we in twee jaar tijd naar werk willen toeleiden.” Voor Natasia Hanenberg, directeur van het Blindeninstituut, is een professionelere en gestructureerde aanpak een voordeel van twinning. “Op de langere termijn moet het ertoe leiden dat er minder mensen met een beperking thuiszitten. Met wat hulpmiddelen kunnen veel mensen gewoon meedraaien. Daarvoor moet een fonds komen, want een speciale computer is duur.”

“Waarom moeten Nederlanders altijd aan het zwembad vergaderen?”

Heel af en toe hoor ik wat kritiekpuntjes. Voorzichtig geformuleerd en liefst anoniem geuit. Want Suriname is klein en ons kent ons. Zo zouden Nederlanders te snel adviezen geven zonder te luisteren naar hun Surinaamse partner. Ook zouden ze meer op hun woordkeus moeten letten: een ‘pool-vergadering’ steekt. Waarom moeten die Nederlanders vergaderen aan de rand van het zwembad in het luxe hotel Torarica? Nederlanders met hun vlotte babbel intimideren de Surinamers, die niet onbeleefd willen zijn. Ook het feit dat de Nederlandse partner penvoerder is, voelt wat onbehaaglijk. Aan de andere kant lijken veel Surinamers gewend te zijn geraakt aan een stroom van geld en middelen uit Nederland. Belangrijker is wellicht de vraag wie controleert wat de effecten van al die twinningprojecten zijn. ‘Laat duizend bloemen bloeien’ klinkt mooi, maar samenhang is ook nodig. Harry van Bommel deelt die kritiek: “Aanvankelijk was ik zeer enthousiast, omdat Nederland betrokken blijft bij de ontwikkeling van Suriname. Ik zie ook nog steeds wel positieve punten. Er wordt echter veel te veel door een Nederlandse bril gekeken. Er zou meer gebruik gemaakt moeten worden van de deskundigheid daar, en van de kennis van de Surinaams-Nederlandse gemeenschap hier.”

Inhoud