Tribune 06/2009 :: Sjaak Bral - Door ergernis kun je heel erg positief worden

Tribune, juni 2009

Interview

Sjaak Bral

“Door ergernis kun je heel erg positief worden”

Hij is cabaretier, schrijver, presentator en columnist. Maar bovenal is Sjaak Bral (45) Hagenees. In al die hoedanigheden draagt hij een type humor uit dat confronterend en ontwapenend tegelijk is. “Bij mij lach je met een rafelig randje.”

Tekst: Rob Janssen Foto: Suzanne van de Kerk

“Ernst kan niet zonder lol en andersom. De oude Grieken wisten dat al: in een toneelstuk zijn de lach en de traan met elkaar verweven. Ik gebruik humor dan ook niet zozeer om de humor zelf, maar om er iets mee te doen, om er iets mee te zeggen. Als mensen lachen staan ze open, zijn ze ontvankelijk. Daarna kun je er bij wijze van spreken alles indouwen wat je wilt. Dus je kunt een grap maken over Jan en Yolanthe, maar het is leuker als je daarna iets kunt zeggen over het feit dat relaties tegenwoordig zo snel op de klippen lopen. Godfried Bomans heeft ooit gezegd dat humor overwonnen droefheid is. Dat vind ik de mooiste definitie van humor.”

Zijn er daarbij voor jou grenzen?

“Nee. Daags na het drama in Apeldoorn had ik er al een grap over. Oké, soms is het wel lastig omdat de actualiteit zo heftig is. Maar je moet er iets mee doen, vind ik.”

Maar er zijn geen onderwerpen die je mijdt?

“Nee. Natuurlijk zijn er heel trieste dingen, maar op de momenten dat het ertoe doet - en dat zíjn vaak erge momenten - dan moet je humor hebben. Dus ook in het ziekenhuis, als iemand op sterven ligt. En ja, het is heel moeilijk om humor te bedenken bij bijvoorbeeld een genocide.”

De proef op de som dan. Hier is Der Spiegel van deze week met op de cover Adolf Hitler en de holocaust. Maak maar een grap, zou ik zeggen.

“Tja, het is misschien pijnlijk om te zeggen, maar ook in de concentratiekampen hebben sommige mensen zich helemaal suf gelachen. Waarom? Omdat het was zoals Max Tailleur zei: het was lachen om niet te huilen. Ze moesten wel. Maar goed, komt-ie: er staan twee joden in een concentratiekamp, zegt de een tegen de ander: ‘Zie je die bewaker? Zielig, hè. Die man staat achter prikkeldraad.’ Een voorbeeld van joodse humor in de oorlog. Het relativeert; ze konden niet anders.”

Wat doet u met mensen in de zaal die dat niet accepteren?

“Nou, na die grap over Apeldoorn zat een mevrouw in de zaal heel zielig te kijken. Mijn voorstellingen zijn heel interactief, dus ik sprak haar aan. Ik zeg: ‘Vindt u het niet leuk, mevrouw?’ ‘Nee’, zei ze, ‘over koningin Beatrix mag je geen grappen maken.’ Ja, dan houdt de lol op. Als je voor jezelf de schotten neerzet, is het moeilijk om eroverheen te klimmen natuurlijk. Dan kun je het blijkbaar nog niet accepteren. En daar begint alles mee, met acceptatie van het feit dat je erom kunt lachen. Tja, en wat doe ik dan daarmee? Ik hoop dat die mevrouw toch een leuke avond heeft. Kijk, het heeft ook te maken met zelfspot: hoe serieus neem je jezelf? Als je jezelf te serieus neemt, dan ben je nergens.”

Hoe serieus neem je jezelf dan?

“Ja, dat is het rare met al die humoristen. Ik weet niet of je André van Duin wel eens hebt ontmoet, maar dat is een chagrijn van de eerste orde, haha. Ja, als de camera loopt is-ie leuk. Heb ik zelf ook wel. Ik moet mensen aan het lachen maken, maar ben als mens eigenlijk meer het serieuzere type. Wat ik doe is een vak, een ambacht en om het goed te doen moet je er serieus mee bezig zijn. Dat kun je niet in de kroeg

’s nachts om vier uur bedenken. Dat heb ik van Wim de Bie geleerd: inspiratie komt, als je ervoor gaat zitten.”

Het AD omschreef jouw werk als ‘een frontale aanval op de tijdgeest’. Mee eens?

“Ik zit aan de actualiteit gebakken, ja. Ik maak actueel cabaret. Ik heb het liever over de dingen die nu gebeuren en waaraan ik aan het eind van het jaar niks meer heb, dan dat ik een stuk ga maken over mijn schoonmoeder.”

Maar welke tijdsgeest val je dan aan?

“De voorstellingen die ik nu doe, gaan eigenlijk alleen maar over de crisis. Je leest er elke dag over in de krant en dan denk ik: laten we het er in het theater ook eens gezellig over hebben. Mensen zoeken duiding, richting en willen ook graag praten over de dingen die nu spelen. En natuurlijk is er crisis als Jan en Yolanthe uit elkaar gaan: crisis in Volendam! Op die manier kun je dingen koppelen en zorgen dat je toch weer bij iets uitkomt waar je het over wilt hebben. Ik hou van cabaret met een boodschap. Dat mag je ouderwets vinden, maar ik word helemaal gek van mensen die op het podium staan te springen en gillen. Dat moet er ook zijn hoor, maar voor mij is dat niks.”

Dus een Urbanus kan jou niet zo bekoren.

“Urbanus is fantastisch! Maar voor mij zélf is het niks, nee. Ik weet dat heel veel mensen er geen behoefte aan hebben om alléén maar te lachen. Nou, bij mij lach je met een soort rafelig randje eraan. Zo van: hij heeft wél gelijk, en ja, het doet pijn. Of dat dan effect heeft? Nee, dat niet. Er is geen cabaratier die de wereld heeft veranderd. Een goochelaar moet ook niet denken dat hij zomaar kan toveren. Maar je mag het wel proberen, toch? Je kan de wereld niet veranderen, maar je moet het wel proberen. Anders zou ik het leven behoorlijk zinloos vinden.”

En wat probeer je dan precies rondom de crisis?

“We weten natuurlijk allemaal waar het om gaat met die crisis. Het hele systeem is doorgedraaid. We hebben geld geleend dat we niet hadden, om spullen te kopen die we niet nodig hebben. Kijk, het moeilijkste in de wereld is het gedrag van mensen veranderen, dat is bijna ondoenlijk. Maar er zijn van die momenten – keerpunten zo je wilt – waarop dat wél kan. En dat is nu. Nu kun je zeggen: blijkbaar werkt dit systeem niet, want het is in elkaar gezakt als een soufflé. Die kans moet je grijpen.”

Maar dat gegeven van geld lenen om spullen te kopen die we niet nodig hebben, dat zal menigeen toch een ongemakkelijke gedachte vinden.

“En dus ga ik het anders verpakken. De verpakking is heel belangrijk. Daarom vertel ik in het theater een sprookje en daarin draai ik ook nog eens alles om. En dan wordt het helemaal duidelijk. Dus ik heb een sprookje geschreven over een land waarin het heel normaal was dat iedereen een dief was. Iedereen ging ’s avonds uit stelen bij een ander. En omdat niemand thuis was, was het geen probleem want iedereen jatte bij elkaar. Niemand had er last van. Maar dat gaat natuurlijk een keer fout. En omdat je de boodschap in zo’n sprookjesvorm giet, snapt iedereen het. Want iedereen begrijpt dat je geen geld kunt uitgeven dat je niet hebt. Natúúrlijk gaat het een keer mis! Conclusie: het systéém is fout; het systeem dat je ongelimiteerd elkaar geld kan blijven lenen wat er niet is.”

Wanneer en waarom ben je eigenlijk lid geworden van de SP?

“Ik was al jaren sympathisant van de partij maar toen de SP na de laatste Kamerverkiezingen door de heersende politieke elite aan de kant werd gezet, werd ik heel giftig. Ik dacht: wacht ’ns even, dit is een politiek mandaat van de kiezer, en daar wordt op het Binnenhof niks mee gedaan? Ik had zoiets van: goed, ik kan langs de zijlijn blijven staan, maar ik kan met dat giftige gevoel ook wat dóén. Want succes wordt uiteindelijk toch bepaald door de mensen die meedoen, niet door degenen die aan de kant staan. Het heeft iets te maken met een persoonlijk naar gevoel dat ik om wilde buigen naar iets positiefs. En je moet een keer een keuze maken, het leven bestaat uit keuzes maken. En deze keuze heb ik gewoon gemaakt. Klaar.”

In een krantencolumn schreef je: ‘Mag ik een rechts geluid dat nu eens niet klinkt als een natte scheet?’, naar aanleiding van Telegraaf-hoofdredacteur Sjuul Paradijs die een ‘rechts geluid’ op de tv wil gaan brengen. Klinken alle rechtse geluiden volgens jou als een natte scheet?

“Nee, maar in dat geval van die nitwit van de Telegraaf natuurlijk wel. Een behoorlijk populistische actie om te kijken of je je krant kan redden. Het fundamentele rechtse gedachtegoed wordt helaas niet meer zo goed uitgevent. Vind ik wel jammer, hoor.

Kijk, je kunt het met andermans ideeën niet eens zijn, maar zo’n Hans Wiegel was toch wel een man met inhoud. Die inhoud is bij rechts verdwenen. Iedereen holt maar achter Wilders aan. Ik heb hem een paar keer ontmoet en hij is een aardige man, maar het probleem is: er zit geen visie achter. Dat was bij Verdonk ook. Jammer is dat. Want met een sterke tegenstander groei je zelf ook. Tegelijkertijd zie ik dat links ook behoorlijk versnipperd is geraakt. Het hele politieke midden is een blok ijs geworden. Laten we eerlijk zijn: de laatste 150 jaar hebben we in Nederland geen politieke verandering van betekenis gehad. Dat komt omdat iedereen altijd maar op de vluchtheuvel van het CDA gaat staan. Het midden van de weg is een gevaarlijke plek, want je kunt van twee kanten overreden worden. Wat dus ook steeds weer gebeurt met VVD en PvdA. Daar moeten we

dus vanaf.”

De titel van je boek ‘Eigentijdse Ergernissen’ doet vermoeden wat je artistieke drijfveren zijn.

“Nou, het is meer een kapstokje waarmee je de actualiteit in een vorm kan gieten. Iedereen heeft last van eigentijdse ergernissen. Het is een mooie metafoor en een prima manier om dingen met elkaar te bespreken. En om met z’n allen een richting uit te wandelen. Een eigentijdse ergernis geeft gewoon een richting aan. Ook over onbenullige dingen. Twitteren bijvoorbeeld, ook weer zo’n sign of the times. Met 140 leestekens moet je iemand anders gaan vertellen wat je meemaakt. Schei toch uit! Waar zijn we nou mee bezig? Of sudoku, vind ik ook ergerlijk. Als ik een sudoku wil invullen, pak ik m’n belastingformulier wel. Rot op! Ergernis is brandstof, hè. Je kan heel erg positief worden van ergernis. Echt! Neem nou de Toppers die op het Eurovisie Songfestival als derde van onderen eindigden. Daar erger ik me aan, ja. Volgens mij was er trouwens maar eentje die het niét erg vond om derde van onderen te zijn en dat was Gordon zelf, hahaha. Maar serieus: het positieve wat uit die ergernis voortvloeit, is dat mensen zich gaan afvragen of je nog wel aan dat evenement moet blijven meedoen. Want het bindende element dat het songfestival vroeger had is verdwenen. Het is gewoon een commercieel circus geworden dat niks te maken heeft met die oorspronkelijke Europese gedachte. Bovendien: dit zijn toch geen liédjes meer! Daar staan mensen allerlei dingen te zingen terwijl er ontploffende geiten uit het plafond komen, weet ik veel. Dat gaat toch helemaal nergens meer over. Goed, het onderwerp is enigszins triviaal. Behalve als je het doortrekt naar de Europese verkiezingen. En dat doe ik dan ook. Zo van: nou, dat zal dan ook wel zo gaan. Dus dan leg je een linkje en dan ga je daar weer mee door. Bewustwording leidt tot bewust-zijn. Of ga ik nu te veel de diepte in? Volgende vraag!”

“Als mens ben ik meer het serieuze type”

Je bent co-auteur van ‘Ut groen geile boekie’; de geïllustreerde Haagse ‘taalbèbal’ rondom Haagse Harry. Wat is er zo bijzonder aan Hagenezen en hun accent?

“Om te beginnen is het geen accent. Het is een volwassen taal. Alleen hebben wij die taal nooit geclaimd zoals de Friezen. Kijk, de mensen vragen me vaak: wat is het verschil tussen Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Heel simpel: Amsterdammers zijn kooplui, Rotterdammers zijn havenarbeiders en Hagenezen zijn taxichauffeurs. En wat is de kern van een taxichauffeur? Dat hij veel tijd heeft om na te denken. En de kans krijgt om niet alleen kritiek te spuien maar ook nog een mening erachteraan te gooien die ertoe doet. De Haagse taal is het vehikel waar we het in de stad mee moeten doen en die taal is heel direct. Wij Hagenezen hebben het hart op de tong en gooien alles er gelijk uit.”

Jaja, en als een ander dat doet zitten jullie zeker meteen op de kast...

“Nou, dat valt op zich wel mee. Je moet één ding goed begrijpen: wij zitten altijd in de hoek waar de klappen vallen. Door de eeuwen wordt Den Haag gezien als het centrum van de macht. Het is altijd: Den Haag heeft zus en zo besloten. En altijd is het negatief. Maar de Hagenees zelf heeft er geen invloed op. Dat gebeurt allemaal op het Binnenhof; de grootste probleemwijk van Nederland. Maar je wordt daar wel mee gestigmatiseerd en daarom zijn Hagenezen heel gevoelig voor kritiek van buiten de stad. Zelf hebben we genoeg kritiek op de stad, hoor. Pha, dat wil je niet weten! Maar als jij als buitenstaander zegt: ‘Tjonge, wat een puinhoop is dat Den Haag toch’ – ja, dan heb je een probleem.”

Ja, of jij.

“Wou jij met mij vechten? Ik ruk je ogen eruit en ik hang ze aan een ketting om je nek! Zoiets zou ik kunnen zeggen. En vervolgens loop ik weg. Niks gebeurd. Kijk, een gevecht in Den Haag is bijna altijd een verbaal gevecht. Maar het komt voor een buitenstaander vaak heel bedreigend over. Het is een grote misvatting dat het Haags een agressieve taal is. Je moet het alleen op de juiste waarde weten te schatten…”

Inhoud