publicatie

Spanning, augustus 2010 :: Neoliberale zwijnen

Spanning, augustus 2010

Het rijke rooie leven, deel 58:

neoliberale zwijnen

Rond 1890 verscheen een aantal prenten in de reeks ‘Aanschouwelijk onderwijs in de staatkunde’. Twee van die prenten staan hiernaast afgebeeld en geven op beeldende wijze weer hoe socialisten dachten over de bestaande economische situatie en het alternatief dat zij zich voorstelden.

Tekst: Sjaak van der Velden

De prenten spreken eigenlijk voor zich. In de het kapitalisme, ofwel de bourgeois-republiek (wat hadden ze vroeger toch een mooi spraakgebruik, ook in de politiek), is het ieder voor zich en het recht van de sterkste. Kijk maar hoe de varkens elkaar op leven en dood bevechten. Dat is hoe de wereld eruit ziet als iedereen alleen voor het eigen individuele belang opkomt. Volgens de negentiende-eeuwse liberalen maar ook volgens de neoliberalen die het de afgelopen dertig jaar in de wereld voor het zeggen hadden, is dat het beste voor de maatschappij. In navolging van de achttiende-eeuwse econoom Adam Smith beweren zij namelijk dat de maatschappij het meeste baat heeft bij het door iedereen najagen van het eigenbelang. Overigens was Smith veel slimmer dan degenen die zijn naam ijdel gebruiken. Hij was er namelijk ook van overtuigd dat de mens morele gevoelens heeft die hem ervan weerhouden alleen maar egoïstisch gedrag te vertonen. Mensen richten zich volgens Smith sterk op elkaar, verplaatsen zich in elkaars positie en voelen met anderen mee. De bekende goeroes van het neoliberalisme citeren Smith met graagte, maar ze noemen dan altijd slechts zijn uitspraak over het eigenbelang. Zijn opvatting over morele gevoelens vergeten ze meestal. Dat gold ook voor Margaret Thatcher, toen zij in 1987 beweerde dat er volgens haar ‘niet zoiets als een maatschappij’ bestaat. Ze maakte met die opvatting de weg vrij voor een tijdperk waarin het egoïsme ruim baan kreeg.

De schoolprent laat duidelijk zien wat daarvan het werkelijke gevolg is: wie het hardste alleen maar eigenbelang najaagt, krijgt de meeste macht en heeft ook het meest te eten. Hoe anders zou dat zijn in een sociale republiek. Onder omstandigheden waarin er voor iedereen genoeg is, en het ook op een eerlijke manier verdeeld wordt, zou de wereld er volgens socialisten een stuk ordelijker uit zien. Niks geen knokken om eten, maar netjes in de rij je deel krijgen. De gedachte om netjes in het gelid aan een trog te staan, zal veel moderne mensen misschien niet erg aanspreken. Het vechten uit de bovenste afbeelding zal de meeste mensen echter nog meer tegen de borst stuiten.

Het vechtkapitalisme waar neoliberale pleitbezorgers zoals Pinochet, Reagan, Thatcher en Lubbers voor streden, heeft een tijd de wind in de rug gehad. Door de onstuimige groei van de kredietverlening groeide ook het nationaal inkomen tot grote hoogte, waardoor zelfs veel oorspronkelijke tegenstanders erin gingen geloven. Nogal wat socialisten hingen hun ideeën en strijdwil aan de wilgen en dachten dat het kapitalisme nu een oplossing had gevonden voor de economische crises. De economie leek onstuitbaar te groeien en dat zou ertoe leiden dat uiteindelijk iedereen zou gaan meeprofiteren. Niet dus. De luchtbel is geklapt, de economie zit weer in een crisis en armoede klopt weer aan de deur bij vele huizen.

Voor veel mensen heeft het neoliberalisme door de economische ontwikkelingen van de laatste paar jaar afgedaan. Als je echter dertig jaar lang een samenleving bombardeert met een ideologisch spervuur van liberale standpunten; als je mensen opvoedt met als boodschap dat je geen dief van je eigen portemonnee mag zijn, dat iedereen voor zichzelf moet zorgen en dat de overheid alleen maar een grote grabbelaar is – als dat soort ideeën gemeengoed is geworden, dan is het begrijpelijk dat de weerzin tegen graaiende bankiers zich niet plotsklaps politiek vertaalt in een groei van socialistische partijen. Daar zijn strijd en tijd voor nodig.