publicatie

Spanning juni 2009 :: Bestuurlijke indeling van Nederland

Spanning, juni 2009

Bestuurlijke indeling van nederland

Nederland kent volgens de Grondwet drie bestuurslagen: Rijk, provincies en gemeenten. In de praktijk zijn het er echter veel meer. Een inwoner van Rotterdam bijvoorbeeld heeft te maken met zeven bestuurslagen: de deelgemeente, de gemeenteraad, de regio, de provincie, het waterschap, het Rijk en Europa. Wat doen de landelijke besturen?

De deelgemeente

Een deelgemeente is de laagste bestuurslaag. In artikel 87 van de Gemeentewet is sinds 1992 geregeld dat een gemeentebestuur een aantal deelgemeenten kan instellen. Deelgemeenten hebben meestal een eigen volksvertegenwoordiging, de deelgemeenteraad of kortweg deelraad geheten (vergelijkbaar met de gemeenteraad), en hebben vaak ook een dagelijks bestuur (vergelijkbaar met het college van burgemeester en wethouders). Momenteel beschikken alleen de gemeenten Amsterdam en Rotterdam over deelgemeenten, die ze in Amsterdam deelraden noemen.

De gemeente

De Gemeentewet uit 1851 regelt het bestuur van de gemeenten. De oorspronkelijke wet werd gemaakt door Thorbecke als uitvloeisel van de Grondwet van 1848. Met deze wet kwam een einde aan het wettelijke onderscheid tussen steden en dorpen, en vervielen de laatste privileges voor steden. Sinds die tijd kennen we dus nog slechts gemeenten. Begin 2009 telde ons land 441 gemeenten tegen 1.121 in 1900.

Het bestuur is in handen van een door de bevolking gekozen gemeenteraad. In de woorden van artikel 125 van de Grondwet: “Aan het hoofd van de provincie en de gemeente staan provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad.” De gemeenteraad blijft in principe vier jaar in stand. Begin 2009 waren er 9.953 raadsleden actief.

Het uitvoerende bestuur wordt uitgeoefend door burgemeester en wethouders (B&W). De Burgemeester wordt door de kroon benoemd en de wethouders worden aangesteld na collegeonderhandelingen tussen de partijen in de gemeenteraad. Sinds de invoering in 2002 van een zogenaamd duaal bestuur heeft een wethouder geen zitting meer in de gemeenteraad en zijn de verhoudingen tussen raad en college strikt gescheiden. Het college van B&W bestuurt de gemeente op basis van een door de raad geformuleerde taakstelling. De raad controleert vervolgens de uitvoering van het bestuur.

De veiligheidsregio

Gemeenten hebben de mogelijkheid om samen te werken via de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Een voorbeeld hiervan is de veiligheidsregio. Hiervan zijn er 25 en ze zijn gelijk aan de politieregio’s. De veiligheidsregio voert gemeenteoverschrijdende taken uit op het gebied van veiligheid, vooral bij een ramp. Onlangs nam de Tweede Kamer een voorstel van de SP aan waardoor de voorzitter van de veiligheidsregio, de burgemeester van de grootste gemeente, na een ramp op verzoek van de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over het optreden van de veiligheidsregio.

De stadsregio

Naast de samenwerking op grond van de Wgr zijn er in Nederland acht regio’s waarin gemeenten nog verder gaan, de zogenaamde Wgr+ regio’s. Het gaat hier om een verplichte samenwerking tussen de gemeenten. Bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer zijn door gemeenten aan deze bestuurslaag gegeven. Ook hier is weer sprake van getrapte democratie: de gemeenteraad laat haar vertegenwoordiger in de regioraad een bepaald standpunt innemen. In de regioraad beslist de meerderheid. Zowel de regio’s in het kader van de Wgr als de Wgr+ regio’s hebben geen eigen verkiezingen. De SP is voor afschaffing van deze ondemocratische organen, die vervangen zouden kunnen worden door kleinere provincies.

Het waterschap

Nederland kent 27 waterschappen. Deze hebben taken op het gebied van de waterkering, waterkwantiteitsbeheer en waterkwaliteitsbeheer. Daarnaast kunnen ook andere taken aan het waterschap worden toevertrouwd, zoals wegenbeheer en vaarwegenbeheer. Dit zijn taken die in principe aan gemeenten of provincies toebehoren, maar om reden van efficiency toch zijn ondergebracht bij de waterschappen. De waterschappen staan onder toezicht van de provincie. De waterschappen hebben eigen verkiezingen, waar sinds 2008 ook politieke partijen aan mogen deelnemen. De SP wil de besturen van de waterschappen opheffen en de uitvoeringsorganisaties onderbrengen bij de provincies.

De provincie

Provincies houden zich bezig met zaken die te groot zijn voor gemeenten, maar te klein voor het landsbestuur. Deze zaken liggen vooral op het terrein van de ruimtelijke ordening, maar ook welzijn en economie. Daarnaast houden de provincies toezicht op de gemeentelijke begrotingen.

Het bestuur van de provincies wordt gevormd door Provinciale Staten (PS). Deze worden eens in de vier jaar gekozen door de bevolking. PS stellen het beleid vast en zien toe op de uitvoering.

Het dagelijks bestuur wordt uitgeoefend door het college van Gedeputeerde Staten (GS). PS kiezen de gedeputeerden voor een periode van vier jaar. Zij treden tegelijk af met de leden van Provinciale Staten. In het kader van het dualisme zijn sinds maart 2003 gedeputeerden geen lid meer van de Provinciale Staten. Voorzitter van het college is de Commissaris van de Koningin die door de kroon voor zes jaar wordt benoemd en in Limburg gouverneur heet. GS hebben als voornaamste taak het voorbereiden en uitvoeren van besluiten van Provinciale Staten; ze zijn verplicht hierover inlichtingen te geven aan PS.

De landelijke overheid

De regering bestaat uit de Koning en de ministers (de kroon). De Koning is een erfelijke functie. De ministers vormen de ministerraad. De ministers samen met de staatssecretarissen worden het kabinet genoemd.

De ministers worden aangesteld na overleg tussen de politieke partijen die in de Tweede Kamer (TK) zitten. De TK heeft 150 leden, die eens in de vier jaar in rechtstreekse verkiezingen worden gekozen door alle kiesgerechtigde Nederlanders. De TK controleert het regeringsbeleid en neemt wetten aan.

Wetten moeten na goedkeuring door de TK ook nog door de Eerste Kamer worden goedgekeurd. In de Eerste Kamer zitten 75 leden die worden gekozen door de leden van Provinciale Staten in getrapte verkiezingen.

Het koninkrijk der Nederlanden

Vanuit de geschiedenis waarin Nederland een groot koloniaal rijk had, veranderde er na de Tweede Wereldoorlog nogal wat. Indonesië vocht zich vrij, waarna in 1954 het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden tot stand kwam. Suriname en de Nederlandse Antillen kregen beide de status van land en daarmee o.a. autonomie op het gebied van binnenlands bestuur. Nederlands Nieuw-Guinea maakte ook deel uit van dat koninkrijk.

In 1962 kwam Nieuw-Guinea onder VN-bewind, om in 1963 door Indonesië te worden ingelijfd. In 1975 trad Suriname uit het Koninkrijk en werd een onafhankelijke republiek. In 1986 kreeg Aruba, tot dan toe onderdeel van de Nederlandse Antillen, de status aparte en werd een zelfstandig land binnen het Koninkrijk. Sindsdien bestaat het Koninkrijk der Nederlanden uit drie landen: Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba.

De Koninkrijksregering is: de Koning en de ministerraad van het Koninkrijk. De Ministerraad van het Koninkrijk is de Nederlandse ministerraad aangevuld met door de landsregeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba benoemde gevolmachtigd ministers. Het koninkrijk kent geen parlementaire vertegenwoordiging.