publicatie

Spanning, augustus 2006 :: Van wie is de wetenschap?

Spanning • augustus 2006

Van wie is de wetenschap?

Tekst: Ronald van Raak

Wetenschappelijk onderzoek wordt steeds belangrijker voor de samenleving. Tegelijk neemt de invloed van de politiek en het bedrijfsleven op de wetenschappen toe. Wetenschappers moeten minder gehoorzamen aan politici en ondernemers en meer academische trots tonen.

Wetenschappelijk onderzoek is van groot belang voor de samenleving, voor de ontwikkeling van mensen, de analyse van maatschappelijke problemen en de ontwikkeling van nieuwe goederen en diensten. De afgelopen jaren is de roep om ‘maatschappelijk relevant’ onderzoek echter sterk toegenomen. Academische onderzoekers moeten niet alleen wetenschappelijk verantwoord, maar ook maatschappelijk relevant onderzoek doen. En met ‘relevant’ wordt steeds vaker bedoeld ‘winstgevend’. Academische onderzoekers zijn veel tijd kwijt met het binnenhalen van geld: ruim een derde van alle onderzoek aan de universiteiten is onderzoek in opdracht, meestal van bedrijven en ministeries. Bovendien stellen deze opdrachtgevers in toenemende mate grenzen aan de academische vrijheid.

Kritische noten van de KNAW

De verwevenheid met bedrijfsleven en politiek bedreigt de onafhankelijkheid van de wetenschappen. Precies een jaar geleden publiceerde de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) het rapport Wetenschap op bestelling over de omgang van wetenschappelijk onderzoekers met hun opdrachtgevers. De KNAW deed onderzoek bij de belangrijkste universiteiten en onderzoeksinstituten in Nederland. Zij concludeert dat ‘normvervaging’ optreedt bij het verwerven en uitvoeren van opdrachten:

‘Opdrachtonderzoek is sterk toegenomen. Samenwerking van onderzoeksinstellingen met derden vormt op zichzelf een goede ontwikkeling, maar door bij de ontwikkelingen achterblijvende overheidsfinanciering worden universiteiten en onderzoekinstellingen te veel afhankelijk van externe opdrachten. Ontsporingen kunnen optreden: de opzet van onderzoek, de gegevensverzameling en de interpretatie worden soms aangepast om een voor de opdrachtgever gunstige uitkomst te verkrijgen en de publicatie van die uitkomst wordt soms verhinderd, vertraagd of aangepast aan de wensen van de opdrachtgever. Dit geldt zowel voor opdrachten van overheden en belangengroepen als voor industriële opdrachtgevers.’

De KNAW stelt dat academische onderzoekers in hun onderzoek in toenemende mate kiezen voor korte termijn successen boven langdurig fundamenteel onderzoek, omdat dit de kansen op het krijgen van nieuw onderzoek vergroot. Ook stelt zij dat minder aandacht wordt besteedt aan mogelijk negatieve uitkomsten van onderzoek en zij waarschuwt voor het gevaar van overselling, doordat onderzoekers meer beloven dan hun onderzoek kan waarmaken. Opmerkelijk is ook de conclusie van de KNAW dat niet alleen bedrijven, maar vooral de overheid druk uitoefent op onderzoekers. Vooral de ministeries blijken soms ver te gaan in het stellen van eisen met betrekking tot opzet, publicatie en uitkomsten van onderzoeken die in hun opdracht worden uitgevoerd en die een belangrijke rol spelen in het politieke debat.

De SP en de wetenschappen

Het onderzoek van de KNAW is uitgevoerd in opdracht van minister Van der Hoeven van Onderwijs en Wetenschappen, na een verzoek van de Tweede-Kamerfractie van de SP. De SP houdt zich al jaren bezig met de onafhankelijkheid van de wetenschappen. Deze bemoeienis begon met de medische wetenschappen, waar de farmaceutische industrie een stevige vinger in de pap heeft. In juni 2001 publiceerde de SP 'Ongemakkelijke minnaars', medisch-wetenschappelijk onderzoek en de farmaceutische industrie, over de te nauwe banden tussen onderzoekers en opdrachtgevers in het medisch-wetenschappelijk onderzoek. In november 2005 verscheen een vervolg, met de nota Vijfentwintig medicijnen tegen te grote macht van de farmaceutische industrie.

Uit deze nota blijkt dat elementaire academische waarden als het recht van publicatie, openbaarheid van financiering en het doen van wetenschappelijk relevant onderzoek niet zijn verzekerd. Er worden onder meer voorstellen gedaan om te voorkomen dat opdrachtgevers voor hen negatieve uitkomsten achterhouden, academische onderzoekers verzwijgen dat hun onderzoek door de industrie wordt betaald en onderzoek wordt gedaan dat niet medisch relevant is, maar alleen tot doel heeft om het gebruik van geneesmiddelen te bevorderen. In februari 2006 organiseerde de SP in de Tweede Kamer een symposium, waar wetenschappers een manifest ondertekenden waarin werd gevraagd om meer overheidsgeld voor medisch-wetenschappelijk onderzoek, de instelling van een Nationaal Fonds Geneesmiddelenonderzoek, versterking van de positie van wetenschappelijke onderzoekers, openbaarmaking van alle onderzoeksresultaten en het terugdringen van geneesmiddelenmarketing.

De bedreiging van de academische onafhankelijkheid beperkt zich echter niet tot de medische wetenschappen. Andere bètawetenschappen, vooral aan de technische universiteiten, worden eveneens in toenemende mate afhankelijk van externe opdrachtgevers, evengoed als sociale wetenschappen als economie, sociologie en archeologie. De SP heeft bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar de wetenschappelijke markt voor opgravingen, waar door concurrentie op prijs de kwaliteit van archeologische opgravingen niet meer kan worden verzekerd. Dit werd bevestigd door het onderzoek Mag het ietsje meer zijn?, dat het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen in 2005 op initiatief van de Eerste Kamerfractie van de SP liet uitvoeren door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, die concludeerde dat de helft van de opgravingen wetenschappelijk onder de maat is.

Meer academische trots

Naar aanleiding van het rapport Wetenschap op bestelling van de KNAW heeft de minister de SP in maart 2006 toegezegd dat in ieder geval haar eigen ministerie voortaan meer rekening zal houden met de onafhankelijkheid van de door haar gegeven onderzoeksopdrachten en zij er bij andere ministeries op aan zal dringen om hetzelfde te doen. Maar goede voornemens zijn niet genoeg. De KNAW heeft een Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid opgesteld, waarin onder meer regels zijn opgesteld voor opzet en financiering van wetenschappelijk onderzoek, publicatievrijheid wordt verzekerd en eisen worden gesteld aan de contracten die tussen onderzoekers en opdrachtgevers worden gesloten.

Als het nodig is dat waarden en normen worden geformaliseerd, betekent dit tevens dat zij niet meer algemeen worden geaccepteerd. Het is veelzeggend dat academische waarden als vrijheid van onderzoek en publicatie en de mogelijkheid van kritiek en controle moeten worden opgenomen in wetenschappelijke codes. Het zou goed zijn als opdrachtgevers - bedrijven én overheidsinstellingen - deze codes snel ondertekenen. Veel belangrijker is echter dat universiteiten en onderzoeksinstituten zélf meer academische trots aan de dag leggen. Dat wetenschappers niet alleen worden gestimuleerd om opdrachten binnen te halen, maar vooral om onderzoeken die niet voldoen aan de wetenschappelijke eisen te weigeren. De belangrijkste aanbeveling van de KNAW is misschien wel dat besturen van universiteiten het handhaven van een ‘rechte rug’ bij hun onderzoekers op alle mogelijke manieren moeten stimuleren en ‘duidelijk moeten maken dat zij bij integer handelen van hun personeel altijd achter hun onderzoeker staan.’ Bedrijven en de overheid hebben een verantwoordelijkheid voor de onafhankelijkheid van de wetenschappen. Maar onderzoekers en universiteiten moeten de bescherming van de academische vrijheid niet overlaten aan ondernemers en politici. Zij moeten zelfvertrouwen tonen en pal gaan staan voor de onafhankelijkheid van de wetenschappen.

Voor het KNAW-rapport Wetenschap op bestelling, zie de KNAW website .