publicatie

Spanning, augustus 2006 :: Leerrechten: Hoger onderwijs in de uitverkoop

Spanning • augustus 2006

Leerrechten: Hoger onderwijs in de uitverkoop

Goed onderwijs is een recht voor iedereen, noodzakelijk om je te ontwikkelen en om een plaats op de maatschappelijke ladder te verwerven. Uitgaande van die stelling kom je al snel tot de conclusie dat het een publiek goed moet zijn. Tien jaar geleden al, in zijn boek ‘Tegenstemmen - Een Rood antwoord op Paars’, formuleerde Jan Marijnissen dan ook zijn zorgen over de uitholling van het Nederlands onderwijs door een focus op het economisch nut van opleidingen. Hij waarschuwde voor een dreigende tweedeling als we ook deze sector over leveren aan de grillen van de vrije markt. Helaas was deze waarschuwing voor de kabinetten Balkenende tegen dovemansoren gericht, constateren Bob van Vliet en Renske Leijten van Rood, jong in de SP. De afgelopen jaren heeft kabinet namelijk consequent gekozen voor een verdere liberalisering van het onderwijs.

Tekst: Bob van Vliet en Renske Leijten

In 2004 presenteerde toenmalig staatssecretaris Nijs (VVD) het ‘Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan’ (HOOP), met onder meer de doelstelling dat in 2010 vijftig procent van de Nederlandse jeugd met succes een opleiding in het hoger onderwijs moet doorlopen. Van de opvatting dat hoger onderwijs vooral ook van hoog niveau moet zijn, is weinig terug te vinden in deze quotadoelstellingen. Ook gaat deze stelling voorbij aan een grote groep mensen voor wie een middelbare opleiding het hoogst haalbare is.

Het vervolg op HOOP is de, net door de Tweede Kamer aangenomen, ‘Wet op Hoger Onderwijs en Onderzoek’ (WHOO), beter bekend onder het ‘leerrechtenplan’ van Rutte. Na het openbaar vervoer, de woningmarkt en de zorg is nu ook het hoger onderwijs aan de beurt voor flinke doses ‘flexibilisering’ en ‘dynamisering’. Inmiddels bekende eufemismen voor wat in de praktijk neerkomt op een bijna volledige liberalisering, gepresenteerd als onvermijdelijke maatregel in dienst van onze internationale concurrentiepositie.

Basis van dit plan zijn de leerrechten waarmee studenten onderwijs inkopen bij een instelling naar keuze. Deze leerrechten zijn beperkt tot de nominale studieduur plus één extra jaar voor de bachelor en één voor de master. Hierdoor wordt de studenten gestimuleerd de studie vlot te doorlopen. Als de leerrechten namelijk op zijn, mag hun een fiks hoger collegegeld in rekening gebracht worden.

Daarbij moeten leerrechten de onderlinge concurrentie tussen universiteiten en hogescholen bevorderen, doordat hun financiering direct gekoppeld wordt aan de keuze van de student voor een bepaalde instelling. De gedachte hierachter is dat als het onderwijs ergens niet aan de verwachtingen voldoet, studenten uit welbegrepen eigenbelang snel de overstap zullen maken naar de concurrent.

Kortom: de financiering van hogescholen en univer-siteiten wordt volledig afhankelijk van het aantal ‘klanten’ dat op een gegeven moment onderwijs bij hen inkoopt, studenten worden gereduceerd tot kritische consumenten en het volgen van een studie is blijkbaar enkel een investering in de eigen financiële toekomst. Het wordt mogelijk collegegelddifferentiatie in te voeren bij opleidingen ‘met evidente meerwaarde’. De overheid trekt zich terug tot het ‘waarborgen van publieke belangen’, zoals dat zo mooi heet. ‘Bij de accreditatie van het onderwijs moet volstrekt helder in beeld zijn of en hoe de afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt plaats vindt. Kwaliteit en relevantie van het beroepsonderwijs worden hieraan ontleend’. Dit is de kern van het nieuwe plan; aan de belangen van student en maatschappij wordt compleet voorbijgegaan.

Hoewel er in de Tweede Kamer dus brede steun bestaat voor deze ontwikkelingen, is de kritiek van buiten de Haagse politiek niet van de lucht. Voormalig voorzitter van de colleges van bestuur van de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam, Sijbolt Noorda, stelde bijvoorbeeld dat de dwang van beperkte leerrechten ‘geen enkele invloed op het gedrag van studenten’ zal hebben. Collega bestuursvoorzitter Marcel Wintels van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen noemt het wetsvoorstel ‘slecht werkbaar en onwenselijk’. Hoogleraar bestuurskunde Roel in ’t Veld vroeg zich in een artikel in Christen Democratische Verkenningen vorig jaar terecht af welke plaats samenhangende, meerjarige opleidingsprogramma’s nog hebben in een wereld van ‘shoppende studenten’ en of die studenten wel in staat zijn de lange termijn gevolgen van hun keuzes te overzien. Ook de Raad van State en universiteitenkoepel VSNU bekritiseerden eind vorig jaar Ruttes leerrechtenplan vanwege de te verwachten remmende invloed op het onderwijsniveau.

De kritiek uit het onderwijswezen is weinig verassend, want de nieuwe wet bevat een aantal fundamentele tekortkomingen. Het verhogen van de financiële risico’s van studeren zal jongeren, vooral die uit minder vermogende gezinnen, afschrikken er aan te beginnen. En ook al worden de doelstellingen om meer mensen door het hoger onderwijs te loodsen wél bereikt, zal het niveau hier per definitie onder lijden. Zoals de LSVb namelijk al jaren roept, zullen de sterk negatief financiële consequenties die verbonden worden aan studie-uitloop, de student dwingen genoegen te nemen met minimale resultaten en zo de notoire ‘zesjescultuur’ versterken. Extra tijd en moeite in een vak steken wordt een financieel risico.

Naast dit alles is het gevaar levensgroot dat hoger onderwijsinstellingen door de invoering van de WHOO gaan concurreren op andere zaken dan kwaliteit. Studenten zullen gelokt worden met dure reclamecampagnes en de belofte van een soepel doorloopbaar studieprogramma. Het aanbieden van een stevig curriculum, waarbinnen onvoldoende resultaten ook beloond worden met een onvoldoende cijfer, zal een weinig efficiënte marketingstrategie blijken. Vooral op universiteiten zal dit een desastreuze invloed hebben, omdat het recht tegenover het principe van een academisch klimaat staat. In het hoger onderwijs moet ruimte zijn voor een kritische blik en de weigering klakkeloos te volgen wat een docent vertelt. Binnen het systeem van leerrechten zal deze instelling keihard afgestraft worden.

Ook wordt het voor onderwijsinstellingen interessant over te schakelen op sexy opleidingen die mooi klinken en interessante vakken leveren, maar met minder samenhang in opbouw. Zo leverde de slimme naamsverandering van de studie ‘Kunst en Kunstbeleid’ in ‘Kunst, Cultuur en Media’ de Rijksuniversiteit Groningen zeven keer zoveel studenten op. Een saai klinkende opleiding als ‘Nederlands’ is een stuk minder populair, maar deze studie levert wél studenten af die de noodzakelijke basiskennis hebben om als eerstegraads leraar voor de klas te gaan staan. Bij minder instroom, zal er bezuinigd worden op een sectie en als kennis eenmaal vertrokken is, is die moeilijk terug te halen. Een verontrustende tendens, want eerstegraads leraren zullen ook in de toekomst broodnodig blijven.

Deze nieuwe wet is dus een grote en daarmee uiterst zorgwekkende stap op weg naar de definitieve uitverkoop van het hoger onderwijs. Als in de praktijk vrije marktwerking immers zijn intrede heeft gedaan, is de stap naar een volledige liberalisering betrekkelijk arbitrair. Maar in deze visie van een onderwijsbestel dat enkel gericht is op het klaarstomen van studenten voor de arbeidsmarkt, wordt voorbijgegaan aan het maatschappelijke nut van algemeen gevormde, kritische en zelfstandige studenten. Het is ook niet erg aannemelijk dat studenten per leerrecht ergens anders zullen gaan studeren, studeren is meer dan het onderwijs. Het is ook leven in een studentenstad, met sociale contacten en andere binding. De naïeve gedachte dat financiële prikkels zullen leiden tot een hoger niveau, meer efficiëntie en sneller studerende studenten gaat voorbij aan het recht dat ieder individu heeft op hoogstaand onderwijs. Dit systeem zal leiden tot een dalend niveau, tweedeling tussen studenten met meer en minder kapitaalkrachtige ouders, uitholling van democratische zeggenschap en minder betrokkenheid bij de opleiding. Want: “Als je niet tevreden bent, dan ga je toch naar de concurrent!”

De afgelopen jaren hebben we de nadelen gezien van liberalisering en privatisering van overheidstaken.

Het leverde géén lagere prijzen op, vaak níet meer service en echte keuzevrijheid is in vele sectoren ver te zoeken. Toch zijn in de afgelopen kabinetsperiode onze zorg én onderwijs ten prooi gevallen aan het neoliberale inzicht van het recht van de sterkste.

Hogescholen en universiteiten worden bezongen als motor van de kenniseconomie, een plek waar studenten zich intellectueel kunnen ontwikkelen, maar in de praktijk worden ze gereduceerd tot leverancier van ‘kenniswerkers’ voor het bedrijfsleven en het product ‘opleiding’ voor studenten.

Het is tijd voor een positievere visie op het hoger onderwijs, die het maatschappelijke belang ervan

erkent. Met meer ruimte voor persoonlijke ontwikkeling, behoud van democratische zeggenschap en de wil te investeren in academisch klimaat.

Als het aan de SP ligt gaat het leerrechtenplan van tafel, worden hogescholen en universiteiten gestimuleerd om samen te werken in plaats van te concurreren en wordt de student optimaal in staat gesteld om succesvol een studie te doorlopen.