publicatie

Tribune 4/2008 :: Conny Braam: 'Zuid-Afrika was mijn Tweede Wereldoorlog'

Tribune, april 2008

Interview

Conny Braam

'Zuid-Afrika was mijn Tweede Wereldoorlog'

Van provinciaals meisje tot icoon van de Anti-Apartheidsbeweging

Schrijfster Conny Braam streed in de jaren zeventig en tachtig tegen de apartheid in Zuid-Afrika. Die roerige periode vormt een inspiratiebron voor haar romans. “Stel je voor dat ik in die Koude Oorlogssfeer een Rus in huis had gehad.”

Tekst: Maja Haanskorf Foto's: Suzanne van de Kerk

De wind blaast me bijna naar binnen, als Conny Braam de deur van haar houten huis in IJmuiden opendoet. Het kan niet Hollandser. Het gure weer, de wolken die van zee binnendrijven, de rook van de Hoogovens en een licht zilte geur. Binnen is ook Afrika, in foto’s en in houten beelden. De naam Conny Braam (1948) is synoniem met de strijd tegen apartheid. In 1971 was ze medeoprichter van de Anti-Apartheidsbeweging Nederland (AABN). Als secretaris en later voorzitter was ze het gezicht van de beweging. Tot aan het einde, in 1992, beheerste het haar leven. En nog zit het haar in het bloed, al is ze sindsdien schrijfster. Haar laatste roman, De Russische timmerman, beschrijft op meeslepende en soms haast hilarische wijze de lotgevallen van een groepje voormalige activisten. Ze schreef het nadat ze ontdekte dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst haar jarenlang met behulp van infiltranten in de gaten had gehouden. “Dat was een mogelijkheid die ik nooit heb willen toelaten, dat een makker me zou verraden. Ik begon me af te vragen hoe zo’n infiltrant terug zou kijken op die periode. Daarover gaat het boek.”

Neemt u met dit boek wraak op uw verrader? Engel Blasius, de infiltrant, lijkt voor eeuwig in zijn paranoia verstrikt te zitten.

“Wraak, nee. Maar het klopt dat ik niet wilde dat het goed met hem zou aflopen. Ik zit in alle personages. Het meest in Victor, degene die is verraden. Met hem loopt het goed af. Ook in Marjoke, de vroegere vriendin van Engel. Ze is veel slimmer en manipulatiever dan hij. Eigenlijk is Engel de tragische figuur.”

Prachtige naam trouwens, Engel. Hoe kwam u daar op?

“Als je hier in een visserskroeg ‘Engel’ roept, kijken er zeker vier mannen op. Het is een echte IJmuidense naam, die misschien oorspronkelijk uit Katwijk komt. Namen moeten me bevallen, want ik leef een hele tijd met de personages.”

En de Russische timmerman, hoe kwam u daarbij?

“Drie jaar geleden kwam ik hier wonen. Dit was een zeilmakerij, een grote schuur. Voor de verbouwing kreeg ik een Russische timmerman – die trouwens kunstenaar bleek te zijn en hier in IJmuiden woonde. Ik dacht: stel je voor dat ik twintig jaar geleden een Rus in huis had gehad, midden in die Koude Oorlogssfeer. Dat idee heb ik gekoppeld aan Engel, wiens wanen daardoor steeds heviger worden. Intussen is ‘de timmerman’ mijn vriend geworden. We zijn allebei politieke dieren, zeer links. Bovendien kookt hij heerlijk!”

Stamt u zelf ook niet af van Russen?

”Mijn betovergrootouders zijn Russen, die zich rond 1840 na een zwerftocht van jaren hier vestigden, in het duin. Verder konden ze niet, ze liepen letterlijk tegen de zee aan. Mijn familie behoort tot de oudste van de streek. Ze moeten een boerenachtergrond hebben gehad, want ze pachtten een stukje land. Precies op de plek waar in 1876 de sluizen kwamen van het Noordzeekanaal. Dat verdreef hen van hun grond. Mijn overgrootvader was officieel strandvonder en daarbij verantwoordelijk voor het begraven van drenkelingen. Met de komst van het kanaal besloot de familie een begraafplaats te beginnen. Tot aan de Tweede Wereldoorlog zijn ze de doodgravers van IJmuiden geweest. Mijn vader had er niets mee. Die is na de oorlog in Arnhem terechtgekomen en daar ben ik ook geboren.”

En nu bent u terug op de grond van uw voorouders.

”Dat is zo ongelooflijk, hier valt alles samen. In het huisje hiernaast woonden mijn grootouders. Met mijn opa liep ik over het kerkhof, waar hij de prachtigste verhalen vertelde. Met zo’n mooie stem begon hij dan voor te dragen: ‘Onder deze steen ligt…’ en dan kwam er weer een verhaal. Mijn vader zei altijd dat ik niet alles moest geloven, maar dat deed ik natuurlijk wel. Ik weet nog goed dat opa zei, toen ik een jaar of acht was: ‘Als je later groot bent, moet je alles opschrijven wat ik je vertel.’ Zijn verhalen zijn de bron geweest voor de trilogie die ik tussen 2000 en 2004 heb geschreven over de familie Abrahams. Die naam is in de loop der tijd verbasterd tot Braam.”

Wat voor kind was u?

“Een lastig kind, druk, altijd bezig. Ik schreef en tekende. Op school, in Arnhem, kwam ik steeds in de problemen. Vooral op de streng katholieke nonnenschool. Ik had het welbespraakte van mijn opa en ik was eigenwijs. Mijn moeder riep altijd dat ik nooit aan de man zou komen. Mijn vader was een lieve, zachtaardige en zwijgzame man. Mijn moeder en ik waren de praters. Zij stuurde me steeds naar opa Braam. Hij was mijn held en ik was zijn lievelingskleinkind. Ik was dertien toen hij stierf. Vreselijk was dat. Toen ging het ook mis met me. Ik kwam onder toezichtstelling van Pro Juventute. Via via kwam ik terecht in Leeuwarden, waar ik als kamermeisje werkte. Vandaar ben ik naar Amsterdam getrokken.”

Recht uit de provincie?

“Ja. Een jong, onnozel wicht met een paardenstaart. Zo ging ik met een map tekeningen en Jules Verne-achtige verhalen langs uitgevers. Dat werd niets natuurlijk. Met uitzendbaantjes verdiende ik geld. Het waren revolutionaire jaren in Amsterdam. De tijd van de Vietnamoorlog, de solidariteitsbewegingen. Het was een atmosfeer waarin ik me thuis voelde. Ik leerde er Zuid-Afrikanen kennen die gevlucht waren voor de apartheid in hun land. Een was betrokken bij het ANC, het toen verboden Afrikaans Nationaal Congres van Nelson Mandela. Die zat zelf sinds 1964 gevangen op Robbeneiland, vanwege zijn verzet tegen de apartheid. We voerden eindeloze discussies over hoe we politieke activiteiten in Nederland vorm konden geven. Er was een groot zelfvertrouwen dat we iets konden veranderen, een enorme hoop en verlangen, daar gedijde ik in. Ik ben ook een kind uit de schaduw van de Tweede Wereldoorlog; antifascisme en antiracisme heb ik van huis uit meegekregen.”

En zo raakte u betrokken bij Zuid-Afrika?

“Ja, op een goed moment ging ik met een paar Afrikaanse vluchtelingen in een flat in de Bijlmer wonen. Ik was de kostwinner. Al snel ontstond toen de AABN, die ik samen met Berend Schuitema oprichtte. Via hem kwamen er steeds meer studenten bij. We werden een van de grootste en ook succesvolste solidariteitsbewegingen. Ik werd fulltime activiste. Ik zag het als mijn plicht om Zuid-Afrika te bevrijden van dit onrechtvaardige systeem, door het ANC te ondersteunen. Dit was mijn Tweede Wereldoorlog, ik wilde er wel vijf jaar tegenaan gooien. Het was passie, hartstocht.”

Waar komt dat gevoel van verzet vandaan?

“Mijn vader heeft in een kamp gezeten. En opa Braam vertelde ook veel over de oorlog en het verzet, hier in IJmuiden. Zo ben ik ook geïnspireerd door Hannie Schaft. Haar portret hangt boven mijn werktafel. Ik kende oud-verzetsmensen uit de CPN, die destijds hadden deelgenomen aan het gewapende verzet. Zij steunden ook de AABN. Ze zagen de parallel, dat wij hier solidair moesten zijn met de bevrijdingsstrijd daarginder, in Zuid-Afrika. Niet dat wij in Nederland geweld moesten gebruiken. Juist niet. Het ging er om de Nederlandse bevolking met woorden bewust te maken en te lobbyen bij de politiek. Dat activisme zit me in het bloed. Dat mag gerust op mijn grafsteen staan: ‘activiste’.”

Een grote drang tot overtuigen?

“Ik wil vooral dat mensen het belang van strijd inzien, van verzet. Dat je onrecht aan de kaak moet stellen. Voor de AABN trok ik het hele land door, met een diaprojector en een verhaal. Om mensen bewust te maken van wat zich afspeelde in Zuid-Afrika. Ik kwam overal: in kleine zaaltjes, bij vrouwenclubs en in kerken. Daar leerde ik dat iedereen wel een ‘tante in Pretoria’ had, die vertelde hoe geweldig de bedienden het er wel niet hadden. Dat moest ik dan zien te doorbreken. Ik kon niet begrijpen dat mensen apartheid konden verdragen.”

Die vijf jaar zijn er ruim twintig geworden. Wat heeft dat voor u betekend?

“In die jaren ben ik gevormd, politiek volwassen geworden. De anti-apartheidsstrijd slokte me totaal op. Er was nergens anders tijd voor. Ook niet voor schrijven. Ik begon wel steeds, met hoe mijn opa een zwarte man vond in de branding. Maar ik had het te druk. Het was ook een bruisend leven. We waren met zo’n grote ploeg en daar omheen heel veel vrijwilligers, met overal in het land afdelingen. We organiseerden allerlei culturele manifestaties, waardoor ik veel kunstenaars leerde kennen, theatermensen, musici. Tegelijk leerde ik veel ANC’ers kennen, waarmee ik bevriend raakte. Niet alleen hier, maar ook in Londen. Daar woonden duizenden ballingen. We voerden harde acties tegen het Nederlandse bedrijfsleven. Het waren geduchte tegenstanders, hun belangen in Zuid-Afrika waren groot.”

Waar bent u trots op?

“Dat we erin zijn geslaagd van de AABN een brede beweging te maken. In feite op de manier zoals de SP nu ook werkt: het oude handwerk, mensen lokaal organiseren. Ze laten doen wat ze kunnen en wat hen aanspreekt. Daarnaast natuurlijk Operatie Vula. Dat zijn de belangrijkste jaren van mijn leven geweest. Met een enorme invloed op alles: mijn schrijven, mijn angsten, wie ik ben. In mijn eerste boek, uit 1992, heb ik over die periode geschreven. Over hoe het ANC mij in 1986 vroeg of ik wilde helpen kopstukken uit de bevrijdingsbeweging Zuid-Afrika binnen te smokkelen, en daar voor onderduikadressen te zorgen. Alles in het grootste geheim. Ik mocht er met niemand over praten; alleen met een paar ANC’ers die ik in Lusaka ontmoette, de hoofdstad van Zambia. De hele operatie heb ik zelf gefinancierd. Ik wilde niet dat ooit iemand kon zeggen dat ik geld van de Russen had gehad. Iedere avond was ik in touw, geld inzamelen via mijn netwerk. Vijf jaar lang heb ik op mijn tenen gelopen.”

“Ik heb een sterk vermoeden welke BVD’er me 14 jaar volgde”

Toen had u al een kind?

“Mijn dochter Tessel. Ik had een groep vrienden om mij heen, die op haar pasten. Ze heeft een geweldige jeugd gehad, vindt ze zelf. En ik was uiterst voorzichtig, voortdurend alert. Ik realiseerde me laatst dat ik daarom niet tegen harde muziek kan. Dan hoor ik niet wat er gebeurt, ben ik de controle kwijt. Ik voelde me enorm verantwoordelijk voor de mensen die ik rekruteerde om ANC’ers te laten onderduiken. Er is nooit met iemand iets gebeurd. Met mij ook niet, al is er wel geprobeerd mij te vergiftigen. Er was zo´n haat bij de Zuid-Afrikaanse veiligheidsdienst jegens mij en jegens alle blanke vrouwen die zich verzetten. Jeanette Schoon, Ruth First en Dulcie September waren al vermoord. Ik paste in die lijn.”

De angst kwam later?

“Nadat alles voorbij was en er verkiezingen waren geweest in Zuid-Afrika. Ik werd extreem bang, ging nauwelijks de deur uit en had onstuitbare huilbuien. Het was posttraumatische stress. Ik heb er pillen voor gehad en ik ben onder behandeling van een psychiater geweest. Die bracht me opnieuw in contact met oud-verzetsstrijders. Dat heeft weer geleid tot het werken aan de trilogie. Een poging om afstand te nemen van Zuid-Afrika. Dat had ik nodig. Die hele Waarheidscommissie, met gratie en verzoening. Terwijl die mensen terecht hadden moeten staan! Vreselijk vond ik het dat er geen gerechtigheid plaatsvond.”

Heeft u er niet een erg hoge prijs voor moeten betalen?

“Ik zou het zo weer doen. Want ik ben trots op Operatie Vula. Destijds voelde ik die angst niet, daar was geen tijd voor. En de strijd van de AABN is wel een gewonnen strijd geweest! De apartheid is verdwenen. Aan die jaren denk ik met genoegen terug. Het was een unieke tijd, om onder zulke verhevigde omstandigheden bezig te zijn met het zoeken van oplossingen.”

Is Zuid-Afrika onder het ANC geworden wat u verwachtte?

“Een deel van de strijd moet nog worden gevoerd. Er is nog geen sociale gelijkheid, geen eigen model van socialistische ontwikkeling. Dat stond wel in het Freedom Charter van het ANC. Ik hoop dat een jongere generatie dat opnieuw aan de orde stelt. Want er is enige vorm van revolutie nodig. Het ANC moet zich vernieuwen. Je moet ook niet onderschatten dat de westerse invloed grote druk heeft gelegd op Zuid-Afrika. Mbeki is toch een man van het bedrijfsleven.”

Met De Russische Timmerman zijn de laatste demonen bestreden. Of niet?

“Dat hoop ik. Want het rare is dat ik drie jaar terug, net toen ik dit huis had gehuurd, een enorme terugval kreeg. Panisch was ik dat ik het weer zou kwijtraken. Ik ben er ook meteen met een slaapzak ingetrokken, voordat het was verbouwd. Er speelde meer. De overburen zeiden dat ze een auto hadden gezien met twee mannen, die mijn huis in de gaten hielden. Achteraf bleek het niets te zijn, maar toen was het een extra teken. En dan stond hier in de tuin een caravan waarin Siegfried woonde, een Duitser. Een griezelige man. Hij was agressief, uit angst dat ie weg moest. Ik was ook bang, want ik zat hier in mijn eentje. Zo zat ik hem in de gaten te houden. Ten slotte hebben wat vissers geholpen om hem met caravan en al weg te krijgen. Hij heeft me het idee geleverd om Engel in een caravan in de tuin van zijn moeder te laten wonen.”

Joeg het rapport van de BVD u geen angst aan?

“Eerst wilde ik het niet weten. Verdringing en angst gaan goed samen. Ik wist natuurlijk wel dat de BVD belangstelling voor mij had. Mijn broers hadden destijds weleens bezoek gehad van een BVD’er, met vragen over mijn doen en laten. Maar een infiltrant was niet bij me opgekomen. Toen kreeg ik een boek in handen van Frits Hoekstra, die in dienst was geweest van de BVD. Mijn naam kwam erin voor. Ik heb hem hier uitgenodigd en hij bevestigde dat ik van 1972 tot 1986 gevolgd ben. Ik heb een sterk vermoeden door wie. Maar dat doet er niet meer toe.”

Terwijl de wind om het huis raast, kijkt Conny Braam vergenoegd naar buiten. “Ik kan het nog niet vertellen, maar ik heb zo iets moois beet voor een nieuw boek. Een roman, want ik houd van verhalen vertellen en karakters verzinnen. Maar er wordt wel weer iets onthuld. Liefdesromannetjes zijn niets voor mij.”

De Russische Timmerman is Conny Braams tiende boek en is verschenen bij uitgeverij Augustus