publicatie

Spanning april 2012 :: Parels uit de parlementaire geschiedenis deel 1

Spanning, april 2012

De AOW

Parels uit de parlementaire geschiedenis deel 1

De invoering van de Algemene Ouderdomswet (AOW) vormt een belangrijk moment in de opbouw van de Nederlandse verzorgingsstaat. Toen de AOW in 1957 eindelijk tot stand kwam, werd dat in de Tweede Kamer breed gedragen. In het decennium dat daaraan voorafging, bewees de Noodwet van de naoorlogse premier Willem Drees goede diensten.

Tekst: Bram Mellink Foto: Mai / Hollandse Hoogte

Op een doordeweekse woensdag in het najaar van 1947 trok de braakliggende Haagse Dierentuin verrassend hoge bezoekersaantallen. Een grote groep van sociaal-democraten kwam samen om, tijdens een vooraf georganiseerde ‘demonstratieve bijeenkomst’, de minister van Sociale Zaken Willem Drees en zijn vrouw warm te onthalen. Drees nam naar eigen zeggen met ‘diepe ontroering’ kennis van de hartelijke ontvangst en was blij dat de leden van de Partij van de Arbeid ‘een bepaald resultaat’ konden vieren ‘in deze moeilijke tijd van tegenslagen en teleurstellingen’. Diezelfde dag werd de Noodwet-Drees ingevoerd, een tijdelijke wet die een algemene oudedagsvoorziening voor 65-plussers in het leven riep.

De invoering van de Noodwet-Drees verleende bestaanszekerheid aan bejaarden, maar was daarnaast van belangrijke symbolische waarde voor het Nederlands socialisme. Tijdens de demonstratieve bijeenkomst in de Haagse Dierentuin sprak Drees klare taal over de betekenis van zijn nieuwe wet: ‘Al kunnen wij dan in de huidige omstandigheden geen totale socialistische maatschappij opbouwen, wij kunnen blijven voortgaan in socialistische richting… Wij zullen er naar blijven streven, dat er voor ieder bestaanszekerheid komt (…) zolang wij nog niet het vertrouwen van de meerderheid van het volk hebben.’ De invoering van de Noodwet leek slechts een eerste stap in de verwezenlijking van een socialistische samenleving. Drees ontleende er als politicus zijn leven lang gezag aan. Hij werd door een ouderenbond tot ‘Vader der Ouden van Dagen’ uitgeroepen, ontving tot zijn dood dankbrieven en groeide aldus uit tot Vadertje Drees, het iconische gezicht van de verzorgingsstaat in Nederland.

Het idee dat Drees de verzorgingsstaat heeft opgebouwd, heeft de PvdA en de latere premier geen windeieren gelegd. In de daaropvolgende jaren schermden de sociaal-democraten graag met hun politiek leidsman, die de financiële afhankelijkheid van ouderen zou hebben bedwongen, of in ieder geval flink terugdrong (de aanvankelijke uitkering bedroeg ten hoogste 936 gulden per jaar, ook naar de maatstaven van die tijd bepaald geen riant bedrag). Toch was de Noodwet bepaald geen exclusief product van socialistische strijd. Hoewel de sociaal-democraten zich reeds lang druk maakten om de invoering van een oudedagsvoorziening, en het uiteindelijk een sociaal-democraat was die de vereiste wetgeving invoerde, was de verbetering van de financiële positie voor ouderen in de jaren veertig een algemeen gevoelde noodzaak. Van alle politieke partijen die de Tweede Kamer in 1947 kende, was de SGP de enige partij die een verbetering van de oudedagsvoorzieningen niet in het verkiezingsprogramma had opgenomen. Toen Drees zijn Noodwet door het parlement loodste, moest hij zich zelfs verdedigen tegen confessionele Kamerleden die hogere uitkeringen bepleitten. Waar kwam deze brede steun voor een oudedagsvoorziening vandaan?

Drees profiteerde na de bevrijding van een kortstondige Nederlandse consensus over sociale zekerheid die in nauw verband stond met internationale politieke ontwikkelingen. Het afgestorven Derde Rijk had West-Europa een moeilijke erfenis nagelaten. Enerzijds dankte het nationaal-socialisme zijn oorspronkelijke aantrekkingskracht voor een belangrijk deel aan het vooruitzicht van bestaanszekerheid en de tastbare resultaten die daarmee waren geboekt. In de bestrijding van de economische crisis van de jaren dertig waren die resultaten niet onbelangrijk geweest. Anderzijds vormde Hitlers Derde Rijk het symbool van alles wat West-Europa na de oorlog niet meer wilde zijn.

Zowel in Groot-Brittannië als in de Verenigde Staten werd daarom gezocht naar manieren om bestaanszekerheid te scheppen en tegelijkertijd de afstand tot het nazisme te markeren door de nieuwe sociale voorzieningen tot symbool van het vrije westen te verheffen. President Franklin D. Roosevelt slaagde daar in januari 1941 in, toen hij in zijn jaarlijkse State of the Union sprak van een ‘freedom of want’. Daaronder verstond de president algemene werkgelegenheid, pensioenen voor ouderen en medische zorg. Roosevelt presenteerde deze bestaanszekerheid als westerse vrijheden die in de toekomst mogelijk tegen het nazisme in bescherming moesten worden genomen. Bestaanszekerheid, oorspronkelijk een vorm van collectieve solidariteit, werd zodoende soepel omgevormd tot burgerrecht, een individuele vrijwaring van gebrek. In Groot-Brittannië werd korte tijd later gewerkt aan de opbouw van een National Health Service en een breed sociaal verzekeringsstelsel, waarover in december 1942 het verkennende Beveridge Report verscheen. Geleidelijk leken zich de contouren van het naoorlogse Europa af te tekenen, een vrij en sociaal Europa waarin de vooroorlogse ellende, veroorzaakt door economische en politieke crises, voor de toekomst werd voorkomen.

Papier is echter geduldig. De feitelijke invoering van sociale voorzieningen bleek in de alledaagse Nederlandse politiek heel wat meer voeten in de aarde te hebben. De vraag die daarbij voorlag was niet zozeer of er een ouderdomsvoorziening moest komen, maar hoe dat moest gebeuren. De coalitiepartijen van de kabinetten-Drees (1948-1958) hebben daarover lang met elkaar in de clinch gelegen. Juist in deze periode heeft de Noodwet-Drees, als tijdelijke oplossing, belangrijke diensten bewezen. Uiteindelijk werd in 1957 de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingevoerd door de sociaal-democratische minister Ko Suurhoff. De AOW lag in het verlengde van de Noodwet-Drees, al stak deze technisch anders in elkaar. Waar de Noodwet een van staatswege verstrekte uitkering had ingevoerd, die steeds opnieuw aan het stijgende prijsniveau moest worden aangepast, werd de AOW gefinancierd door een omslagstelsel: werkenden betaalden via een premie de kosten voor de AOW’ers die in de nadagen van hun leven ‘van Drees konden trekken’. Want hoewel de oudedagsvoorzieningen in Nederland konden bogen op een nationale en internationale consensus, en hoewel zij dankzij het werk van Suurhoff werden bestendigd, zou vooral de naam van Drees aan de AOW verbonden blijven.

Drees heeft zich daar later weleens voor geschaamd, omdat hij meende dat hem eer werd toebedeeld die feitelijk aan Suurhoff toekwam. Dat de sociaal-democratie met de eer voor de AOW streek, vond Drees ongetwijfeld minder problematisch. Zij hadden daartoe immers overtuigend het voortouw genomen. Tegelijkertijd is de oudedagsvoorziening in Nederland niet slechts door socialistische inspanningen, maar door een gezamenlijke krachtinspanning tot stand gekomen, zoals ook het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel niet slechts door socialisten, maar ook door liberalen en confessionelen is op- en uitgebouwd. Dat de sociale zekerheid in Nederland niet eigenhandig door sociaal-democraten is bedwongen mag op het eerste gezicht teleurstellend lijken. Toch heeft die boodschap ook iets moois: in een periode waarin de verzorgingsstaat geregeld als onbetaalbaar wordt afgeschreven, is het goed te bedenken dat deze is voortgekomen uit een breed gedragen inzet voor een fatsoenlijker, sociale samenleving. Helaas is de consensus over de AOW tegenwoordig ver te zoeken, aangezien de liberalen en confessionelen hard bezig zijn om de oudedagsvoorziening steeds verder uit te kleden. Het kan zeker geen kwaad als de SP de liberalen en confessionelen van vandaag de dag aan dat verleden herinnert.

Bram Mellink (1985) studeerde geschiedenis aan de Vrije Universiteit en aan de Universiteit van Amsterdam en studeerde af op een scriptie over de Partij van de Arbeid en de doorbraak (1945-1966). Momenteel werkt hij aan een proefschrift over verzuiling en multiculturalisme in het naoorlogse Nederlandse onderwijs.