publicatie

Spanning mei 2011 :: De SP moet uitkijken niet te intellectueel te worden

Spanning, mei 2011

‘De SP moet uitkijken niet te intellectueel te worden’

Tekst: Sjaak van der Velden, Arjan Vliegenthart Foto: Marco Hillen / Hollandse Hoogte

Op 20 april publiceerde nu.nl een interview met Nico Wilterdink, hoogleraar Cultuursociologie van de Universiteit van Amsterdam. Wat het meest in het oog sprong, was de in de inleiding aan Wilterdink toegeschreven uitspraak dat de SP en de PVV voorbodes zijn van ‘radicale linkse en rechtse bewegingen’ en dat ze ‘drijven op onvrede over de toegenomen inkomensverschillen de afgelopen dertig jaar’. Voor Spanning reden genoeg om Wilterdink te benaderen voor een interview.

Voor we het over de politieke gevolgen hebben, willen we het eerst over de ontwikkeling van vermogens en inkomens hebben. Hoe hebben die zich ontwikkeld, zijn de verschillen echt toegenomen?

‘Toen ik in 1984 mijn proefschrift publiceerde, ‘Vermogensverhoudingen in Nederland: Ontwikkelingen sinds de negentiende eeuw’, was een van de conclusies dat er sinds de negentiende eeuw een langetermijnontwikkeling aan de gang was, van een toename van de collectieve en de semi-private vermogens ten opzichte van de privévermogens. Steeds meer vermogen was in overheidshanden gekomen, of bij pensioenfondsen. Dat was dus eigenlijk een vorm van nivellering, omdat een groot deel van het vermogen was gecollectiviseerd, van ons allemaal was. Daarnaast was er ook een tendens van enige vermindering in de ongelijkheid van de verdeling van privévermogens. Sinds de jaren tachtig heeft zich echter een tegentendens ontwikkeld. Daarvoor was er sprake van een nivellering van vermogens, en trouwens ook van inkomens, daarna denivelleerden ze weer. Dat is overigens geen Nederlands verschijnsel, maar een internationale trend.’

Hoe hebt u dat gemeten?

‘Het onderzoek hiernaar is niet meer echt mijn hoofdactiviteit, maar ik kan er wel iets over zeggen. De denivellering van de vermogens kun je het beste illustreren met de opvallend grote toename van het aantal miljonairs. Dat aantal is zo sterk toegenomen, in verhouding tot de algemene groei van de economie, dat het de toegenomen ongelijkheid goed laat zien. De toegenomen inkomensongelijkheid blijkt eenvoudig uit de cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceert. De beste maatstaf is daarbij het besteedbaar inkomen per huishouden. Bij dit soort ontwikkelingen is het wel zaak de langere termijn te onderzoeken. Als je slechts naar een beperkt aantal jaren kijkt, dan kan je conclusie soms heel anders zijn. Dit soort onderzoek moet je, om zinnige uitspraken te doen, echt over een langere periode doen en dan blijven er nog problemen genoeg over.’

Wat bedoelt u daarmee? Zijn de officiële cijfers niet betrouwbaar?

‘Het CBS publiceert wat ze kunnen verzamelen, maar de basis is niet altijd betrouwbaar. Er gaat veel zwart geld in de economie om, waar de belastingdienst geen zicht op heeft en het CBS krijgt zijn data weer van die dienst. Naast het zwarte circuit is er nog meer onduidelijk. Vermogenswinsten worden niet als inkomen geregistreerd. Als iemand bijvoorbeeld een huis koopt en een paar jaar later voor een hogere prijs verkoopt, telt dat niet mee als belastbaar inkomen. Hetzelfde geldt voor de winsten die aandelenbezitters maken als hun aandelen in waarde stijgen. Maar zelfs als je alleen naar de officiële cijfers kijkt, is duidelijk dat sinds de jaren tachtig de rijken rijker zijn geworden en de armen niet of nauwelijks minder arm. Dus de ongelijkheid is toegenomen.’

Hebt u ook een verklaring voor die verandering sinds 1980. Het is een internationale trend, maar waardoor is die in gang gezet?

‘Volgens mij is de mondialisering van de economie, de globalisering, een belangrijke verklarende factor. Doordat de internationale economie steeds verder verweven is geraakt, zijn bedrijven minder afhankelijk van lokale werknemers. Als zaken hun niet bevallen, dan vertrekken ze naar een land waar de voorwaarden gunstiger zijn voor het bedrijf.

Die situatie heeft geleid tot een afkalving van de macht van vakbonden, maar ook tot een voorzichtiger opstelling van overheden. Vakbonden moeten op eieren lopen om het bedrijf niet te verjagen naar een ander land en overheden doen hun best om het ondernemingen naar de zin te maken. Vandaar de strijd tussen landen om gunstiger tarieven voor de vennootschapsbelasting aan te bieden.

Deze ontwikkeling hoeft overigens niet te leiden tot fatalisme. De mondiale krachten van de globalisering kunnen nationaal worden opgevangen, in een beleid dat per land sterk kan verschillen.’

Dat betekent dan toch dat de globalisering als verklarende factor wordt afgezwakt? Wordt het niet te veel als legitimering gebruikt?

‘Er wordt inderdaad vaak beweerd: “We moeten wel.” Maar als je ziet wat een grote verschillen er bestaan tussen het beleid in de Verenigde Staten en de Scandinavische landen (waar Nederland een beetje tussenin zit) dan is duidelijk dat er meer aan de hand is dan alleen maar een van buitenaf opgelegde autonome ontwikkeling. Er is wel een autonome ontwikkeling geweest die de globalisering een sterke impuls heeft gegeven. Dat is de technologische ontwikkeling. De ontwikkeling van internet bijvoorbeeld heeft het flitskapitaal mogelijk gemaakt, waarbij kapitaalstromen met een vroeger ongekende snelheid over de wereld gaan. Dat is een gevolg van de technologie. De uitwerking is afhankelijk van hoe mensen en de politiek per situatie op de technologie reageren. Vandaar die verschillen tussen Amerika en Europa.’

In uw interview met nu.nl waarschuwt u voor radicalisering als de ongelijkheid verder toeneemt. Als kop stond er boven: SP en PVV voorbodes radicale bewegingen.

‘Dat is wel een beetje uit zijn verband gerukt hoor, maar het leverde natuurlijk een mooie kop op. Wat ik heb willen benadrukken is dat als de ongelijkheid verder toeneemt, dat dan de maatschappelijke spanningen zullen toenemen. De spanningen zullen vooral oplopen bij de lagere inkomensgroepen. Het verzet tegen de groeiende ongelijkheid kan dan worden aangevoerd door de SP of nog linksere groepen, of door een rechtse anti-elitaire beweging. Voor die rechtse beweging, de mensen die zich verzetten tegen de staat, tegen buitenlanders en tegen dingen als kunst, mag je de PVV invullen. Zo kunnen de SP of de PVV dan de politieke vertaling zijn van de gevoelde opgelopen spanning in de maatschappij.’

Als die toegenomen ongelijkheid leidt tot maatschappelijke spanningen en een politieke vertaling in radicalisering, hoe gaat dat dan in de Verenigde Staten? Daar zijn de verschillen groter dan bij ons, maar hoe vertaalt zich dat daar?

‘Europa is echt anders dan Amerika. De socioloog Sombart schreef daar in 1906 al een boek over: ‘Warum gibt es in den Vereinigten Staaten keinen Sozialismus?’ Mensen zijn daar veel individualistischer, wat te maken heeft met de ontstaansgeschiedenis van het land. Van oudsher is er een wijdverbreid geloof in de vrijemarkteconomie en een sterk wantrouwen tegen een regulerende overheid. Dat uit zich onder andere in populistische stromingen, zoals nu de Tea Party.’

Wat je in Amerika ook ziet, is een veel grotere afkeer van de politiek. Er stemmen daar maar weinig mensen in vergelijking tot hier. Je zou je kunnen afvragen of die apathie ook een alternatief is voor radicalisering.

‘Dat is zeker zo. Partijen moeten er voor de mensen toe doen, ze moeten het verschil maken. Als ze dat niet doen, dan kunnen de kiezers gemakkelijk in politieke apathie vervallen. Een probleem is natuurlijk dat het in ons bestel altijd moeilijk is uit te leggen dat je in een regeringscoalitie compromissen moet sluiten en niet al je punten uit het verkiezingsprogramma kunt waarmaken. Dat heeft de PVV goed gedaan, door wel het beleid te maken maar niet in de regering te gaan zitten. Voor veel SP-kiezers van 2006 was dat even slikken. Zo’n overwinning en dan niet in de rege-

ring komen, dat verklaart misschien het afhaken van een deel van het SP-electoraat in 2010.’

Als we stemmen op SP en PVV vertalen als onvrede onder lager betaalden over de maatschappelijke ongelijkheid, hoe kunnen die twee samen dan ruim dertig procent van de stemmen halen? De echte minima, dat zijn toch hooguit vijftien procent van de mensen?

‘Die onvrede is inderdaad ruimer merkbaar dan alleen bij de slechtst betaalden. Uit onderzoek dat door collega’s van mij is gedaan, blijkt dat het nog meer met opleidingsniveau dan met inkomen te maken heeft. De toegenomen ongelijkheid leidt onder de lager opgeleiden tot meer wantrouwen en angst. Angst en onzekerheid over de toekomst van de maatschappij zoals ze die kennen, en de verzorgingsstaat die onder druk staat. Angst en ontevredenheid over het uiteenvallen van oude sociale verbanden zijn bedreigend voor veel mensen en kunnen leiden tot steun voor groepen die allerlei irrationele sentimenten voeden. De PVV is daar kampioen in: voortdurend afgeven op het geklets van politici in Den Haag.’

En hoe zit het dan precies met de SP?

‘De SP functioneert niet als de PVV. De SP is in mijn ogen een traditionele sociaal-democratische partij. Tegelijkertijd is er links van de SP geen alternatief. GroenLinks is als links alternatief weggevallen nadat ze zich als liberale partij is gaan presenteren. En de PvdA wankelt voortdurend; weet niet goed wat ze wil. De SP kan de onvrede aan de onderkant goed verwoorden. Ik zou zeggen: dat is jullie kracht. Dat zou je moeten koesteren. Pas op dat jullie niet te intellectueel worden en houd goed voeling met de kiezer.’