publicatie

Spanning maart 2011 :: Kleine belasting op de topvermogens: alternatief voor kabinetsakkoord

Spanning, maart 2011

Alternatief voor kabinetsakkoord

Kleine belasting op de topvermogens

Tekst: Geert Reuten, Eerste Kamerlid voor de SP en universitair hoofddocent economie aan de Universiteit van Amsterdam

De overheid bezuinigt, maar de burgers staan voor extra lasten. Bovendien worden deze lasten ongelijk verdeeld: de 25 procent huishoudens met de hoogste inkomens worden ontzien, de lagere inkomens, waaronder mensen met een uitkering, worden getroffen met koopkrachtdaling. Maar het kan ook anders. Bij een extra belasting van 1procent op de topvermogens zijn de overheidsbezuinigingen onnodig.

Dit artikel is een vervolg op het artikel uit Spanning van februari waarin ik de kern van het regeerakkoord beschreef. Ik geef eerst de samenvatting van twee hoofdpunten daaruit.

Ten eerste. Iedereen moet volgens de regeringsplannen inleveren, zo denken velen. Maar op vragen van de SP-fractie in de Eerste Kamer liet de regering eind december weten dat de werkelijkheid anders is. De top 25 procent van de inkomensverdeling levert geen koopkracht in of gaat er zelfs op vooruit. Daarmee toont het door de PVV gedoogde kabinet Rutte zijn gezicht.

Ten tweede. Het kabinet kort op de sociale uitkeringen, ontslaat 50.000 ambtenaren en investeert minder. Daardoor vermindert de afzet van bedrijven en dit resulteert volgens berekening van het Centraal Planbureau (CPB) in nog eens 60.000 extra werklozen bij de bedrijven. Alles bij elkaar is het effect bovendien 0,4% minder groei gedurende een lange periode. (Bij deze berekeningen zet het CPB de effecten van het kabinetsbeleid af tegenover wat er zou gebeuren bij “ongewijzigd beleid”. Bij de 110.000 extra werklozen en de lagere groei gaat het dus om de netto-effecten van de kabinetspolitiek.) Het kabinet bezuinigt, maar anderzijds stijgen de werkloosheidsuitkeringen en komt er relatief minder belasting binnen. Op deze wijze zullen de aangekondigde bezuinigingen van 18 miljard de overheidsfinanciën uiteindelijk met slechts 9,75 miljard euro verbeteren – zo berekende het CPB.

Het kan anders

De overheidsfinanciën kunnen ook recht getrokken worden door een relatief geringe vermogensbelasting. Ik geef eerst inzicht in de verdeling van het inkomen en vermogen.

In grafiek 1 staat de Nederlandse inkomensverdeling uit 2009 (latere cijfers zijn nog niet beschikbaar). Alle Nederlandse huishoudens zijn ingedeeld in tien groepen van ieder 730.000 huishoudens, van laag naar hoog inkomen. In de 1e en 2e groep (laag inkomen) zitten vooral huishoudens met een uitkering, inclusief veel AOW-ers. Het gaat hier om bruto inkomens (dus inkomen vóór afdracht van premies en inkomstenbelasting). Bij iedere groep staat het gemiddelde inkomen van de groep ingetekend. Binnen iedere groep bestaat ongeveer dezelfde scheve verdeling als tussen de groepen. Zo zitten in de 10e (hoogste) groep ook de topverdieners van miljoenen per jaar.

Een extra inkomstenbelasting van 9 procent bij de 10e (hoogste) inkomensgroep zou óók €9,75 miljard opleveren (en met het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek voor deze groep ben je dan al een heel eind). Maar in dit artikel wil ik de discussie openen over een relatief geringe belasting op het vermogen van de 10 procent rijksten.

Vermogensbelasting bij de top 10 procent

De bezittingen min de schulden van een huishouden zijn het vermogen van dat huishouden. De verdeling van de vermogens is nóg schever dan de verdeling van de inkomens. Er is wel een verband tussen die twee. Wie inkomen overhoudt, voegt dit toe aan zijn vermogen en vooral de hogere inkomensgroepen hebben méér inkomen dan ze nodig hebben om van te leven.

Grafiek 2 toont de Nederlandse vermogensverdeling. De onderliggende cijfers zijn afkomstig van het CBS en op vragen van de SP-fractie in de Eerste Kamer door het Ministerie van Financiën verstrekt.

We zien dat de 10 procent-top-vermogenden ruim €700 miljard bezit. Dit is 59 procent van het totale vermogen begin 2010. Als we een extra vermogensbelasting van 1 procent heffen bij deze top-10 procent, en daardoor de geplande overheidsbezuinigingen vermijden, zullen er minder mensen met een uitkering zijn, vermijden we terugval in de groei en stijgen de overige belastinginkomsten. Met die éne procent verbeteren de overheidsfinanciën al méér dan bij de kabinetsvoorstellen.

Zwaar offer?

Is dit een zwaar offer voor onze hoogvermogenden? Ze zijn toch al getroffen door de crisis? Ja, maar procentueel niet meer dan dat wij allemaal samen met ons inkomen getroffen zijn. En begin 2010 zaten zij met hun vermogen (€ 719 mld.) al weer boven het niveau uit 2007 (€ 700 mld.).

Tussen 1993 en 2010 steeg ons nationale inkomen nominaal (dat is inclusief inflatie) met 112 procent. In dezelfde periode steeg het vermogen van de top 10 procent met 231 procent (dat is 13,6 procent per jaar). De topvermogens groeiden dus twee maal zo snel als het nationaal inkomen (Grafiek 3 toont dit). Het lijkt dan niet onredelijk om daar een relatief geringe belasting te heffen. Dan worden er – om nog maar eens een punt te noemen – niet 75.000 kinderen getroffen met een door de kabinetspolitiek werkloze ouder.

Geen economische noodzaak maar een politieke keuze

Het trio Rutte, Verhagen en Wilders – en een deel van hun achterban – stelt zijn bezuinigingsagenda graag voor als een economische noodzaak. Hun bezuinigingspakket is echter geen economische noodzaak maar een politieke keuze die de onderkant het zwaarst treft en de top ontziet.

Een vermogensbelasting van 1 procent extra bij de 10 procent rijkste Nederlanders levert de overheidsfinanciën méér op dan het kabinetspakket van €18 miljard. Dit alternatief treft de top relatief bescheiden, in plaats van de onderkant relatief zwaar te treffen. Er is geen economische noodzaak voor de ene of de andere keuze, het is een politieke keuze.

1. Inkomensverdeling NL huishoudens 2009: gemiddeld bruto

inkomen per 10%-groep

2. Vermogensverdeling huishoudens NL 2010 (1 jan.):

totaal vermogen €1200 miljard

3. Toename BBP en Vermogen top 10%:

1993-2010 (nominaal)

Vermogens-rendementsheffing

In Nederland bestaat sinds 2001 geen belasting meer op financieel vermogen, maar een vermogensrendementsheffing. De grondslag voor deze heffing is het vermogen dat iemand bezit boven de ˇ20.785. Voor het berekenen van deze belasting gelden nog enkele andere vrijstellingen en wordt de eigen woning niet meegerekend.

De fiscus gaat ervan uit dat op dit vermogen een jaarlijks rendement wordt behaald van 4 procent. Over dit fictieve rendement (in werkelijkheid kan het hoger of lager zijn) wordt een belasting geheven van 30 procent. Per saldo komt dit neer op een belasting van (0,3 x 0,04) = 1,2 procent over dit vermogen. Uitgedrukt als percentage van het BBP staat de Nederlandse belasting op de omvang van het vermogen 1/3 onder het EU-gemiddelde (inclusief OZB en overdrachtsbelastingen); die van het vermogensinkomen van huishoudens is zelfs de laagste in de EU (meest recente EU-vergelijking van cijfers uit 2008).

Inhoud