publicatie

Spanning, maart 2006 ::

Spanning • maart 2006

AOW nodeloos onder vuur

Wordt de AOW onbetaalbaar, en moet de pensioengerechtigde leeftijd opgeschoven worden van 65 naar bijvoorbeeld 67 jaar? Nee, daar is geen enkele reden voor, legt Nico Schouten van het Wetenschappelijk Bureau van de SP uit.

Tekst: Nico Schouten

Oproepen tot ingrijpende maatregelen om de AOW betaalbaar te houden, klinken al jarenlang. Opmerkelijk is het daarom dat minister Zalm in december in de Eerste Kamer liet weten dat het niet zo’n vaart loopt. Hiermee week hij af van het geluid dat het tweede kabinet Balkenende bij zijn aantreden liet horen. Toen heette het dat de staatsschuld in 25 jaar moest worden afgelost om de vergrijzing te kunnen opvangen. Aan de AOW werd nog niet getornd, maar de waarschuwing was duidelijk.

Eerst de uittrederoutes afsnijden

Het kabinet zette eerst in op de afschaffing van de VUT en het prepensioen. Ook werden de regelingen voor de WAO, de WW en de Bijstand verslechterd. In het economenjargon ging het om ‘uittrederoutes’ die af-gesneden moesten worden voordat de pensioenleeftijd omhoog ging. Anders zouden er nauwelijks besparingen bereikt worden.

Een andere reden om de pensioenleeftijd op te willen krikken, is de zorg over het arbeidsaanbod. Gezien de demografische trends wordt verwacht dat het aantal 65-plussers kan stijgen van 2,2 miljoen in 2002 tot 4,1 miljoen in 2040, terwijl de potentiële beroeps-bevolking in die tijd kan dalen van 10 miljoen naar 9,2 miljoen. Daarvan zou misschien een kwart moeten werken in de zorgsector, tegen 12 procent nu.

Balkenende moest al in najaar 2004 gas terugnemen bij het prepensioen toen bleek dat de vakbeweging in staat was 300.000 mensen op de been te brengen in Amsterdam. De draai van Zalm, een jaar later, zal wellicht ook ingegeven zijn door de kritiek van een prominente oud-minister van Sociale Zaken, CDA’er Bert de Vries. In zijn boek ‘Overmoed en Onbehagen’ veegde hij in augustus 2005 de vloer aan met het sociale beleid van dit kabinet, waarop de CDA-ministers Balkenende en De Geus een belangrijke stempel drukken. In het bijzonder kritiseerde hij de stelling dat de AOW onbetaalbaar werd. Na een korte heftige en afwerende reactie bleef het in Den Haag maanden stil over dit onderwerp. Daarmee is de strijd echter niet beslecht, want er blijven CDA-coryfeeën pleiten voor verhoging van de pensioenleeftijd. Bijvoorbeeld Wellink, president van de Nederlandsche Bank, en Wijffels, oud-voorzitter van de SER en de Rabobank. Ook Zalm heeft later weer twijfels geuit. En D66 blijft bij het in mei 2005 ingenomen standpunt dat de AOW-leeftijd omhoog moet. Bij die partij gaat het mede om het recht door te mogen werken. Dit is vooral een wens van academici en bestuurders die een leuke baan hebben.

Betaalbaarheid AOW ‘best bewaarde geheim van Den Haag’

In 2000 kwam het CPB met een prognose over inkomsten en uitgaven aan pensioenen die liet zien dat de uitgaven aan AOW-uitkeringen zouden stijgen met 4,3 procent van het BBP terwijl de belastinginkomsten uit de aanvullende pensioenen zouden stijgen met 4,9 procent van het BBP. Hierbij wordt nog niet eens rekening gehouden met de belastinginkomsten over de uitkeringen uit de derde pijler. De omvang van deze uitkeringen bedroeg in 2001 ongeveer een kwart van die van de tweede pijler en zal toenemen omdat er al jaren een forse groei zit in de levensverzekeringen. Bert de Vries noemde de CPB-conclusie ‘het best bewaarde geheim van Den Haag’ en concludeerde dat de groei aan uitgaven wordt opgebracht door de gepensioneerden.

Zeer onlangs kwam het CPB echter met een nieuwe prognose die tot alarmerende verhalen in de media leidde. Hierin stijgen de AOW-uitgaven tot 2040 met 4,1 procent van het BBP (minder dan eerder voorzien door het achterblijven van het minimumloon), en stijgen de belastinginkomsten uit de pensioenuitkeringen met 4,4 procent. Het positieve verschil is dus gedaald van 0,6 naar 0,3 procent. Dat is per jaar echter een cijfer ver achter de komma – terwijl het CPB-document zwijgt over de groei van belastinginkomsten uit de derde pijler en uit de successierechten. Het CPB wijst terloops op de groei van erfenissen, maar niet op de inkomsten die de overheid daaruit krijgt. Nadrukkelijke aandacht besteedt het CPB aan de zorgkosten, waarvan geschat wordt dat ze groeien van 8,8 procent van het BBP in 2006 naar 13,1 procent in 2040. Die groei zou zwaar gaan drukken op jongere generaties, en dus harde ingrepen noodzakelijk maken. Ik concludeer dat het CPB hiermee zeer tendentieus bezig is. We hebben het over een jaarlijkse toename van de zorgkosten met 0,13 procent van het BBP. Ter vergelijking: de hypotheekrenteaftrek is een kostenpost van ongeveer 1,5 procent van het BBP.

CPB: van de 65- en 66-jarigen zal niet meer dan elf procent blijven werken

Vanuit louter financieel oogpunt is er dus geen noodzaak om de AOW-leeftijd te verhogen. Maar er is ook de zorg over het arbeidsaanbod. In 2010 bereikt de eerste lichting van de babyboomgeneratie de leeftijd van 65 jaar. Een aanzienlijk deel gaat al tussen 2005 en 2010 met vroegpensioen. Voor bepaalde functies of beroepen kan daarom een tekort ontstaan aan geschikt arbeidsaanbod.

In de vele teksten die over deze kwestie zijn geproduceerd, heb ik echter nimmer aandacht gezien voor de vraag over hoeveel mensen het eigenlijk gaat. Er wordt heel demagogisch (of uit domheid) alleen een vergelijking gemaakt tussen de omvang van de beroepsbevolking en het aantal 65-plussers. Maar wie 65- en 66-jarigen de arbeidsmarkt opjaagt, houdt nog steeds een groot aantal 67-plussers over. De verhouding tussen de omvang van de beroepsbevolking en de omvang van het aantal gepensioneerden kan maar weinig verschuiven met de verhoging van de pensioenleeftijd.

Enkele cijfers: Op 1 januari 2005 waren er ongeveer 290.000 mensen van 65 en 66 jaar (bron CBS). Het aantal personen van 65 en 66 jaar kan oplopen tot 458.000 in 2030. Het werkelijke arbeidsaanbod van 65- en 66-jarigen zal veel lager liggen, onder andere door een vroegere pensionering waarvoor gespaard is of gaat worden. Het aandeel ouderen tussen 60 en 65 met een baan was in 2003 nog maar 22 procent bij mannen en 8 procent bij vrouwen. Dit kan nog wat oplopen door de hogere participatie beneden 60 jaar. Maar het percentage neemt af naarmate de leeftijd van 65 naderbij komt, en zal verder afnemen bóven die leeftijd. Het CPB schat dat in 2024 ongeveer 11 procent van de 65- en 66-plussers een baan zal hebben, 46 tot 47.000 mensen.

Kijken we nu naar andere cijfers. Er waren op 1 januari 2005 bijna 700.000 niet-werkende werkzoekenden gistreerd (bron CWI). Dat is ruim meer dan het aantal 65- en 66-jarigen. Dit is niet uitzonderlijk. Op 1 januari 2006 zijn er na een jaar van economische groei ruim 670.000 niet-werkende werkzoekenden. Dit kan nog verder dalen door de groei in pensio-neringen en in nieuwe werkgelegenheid. Maar als er krapte ontstaat op de arbeidsmarkt gaat het vooral om frictiewerkloosheid en dit heeft vaak te maken met de beschikbare kwalificaties van mensen (onderwijs) en met het investeringsbeleid. Dit kan maar weinig veranderen met de verhoging van de pensioenleeftijd.

En dan kan een werkgever altijd nog met een aanlokkelijk bod een 65-plusser aantrekken of aan het werk houden. Een dergelijke werknemer is reeds goedkoper omdat er voor hem of haar geen premies hoeven te worden betaald, tenminste, zolang de AOW-leeftijd op 65 jaar blijft staan. Als de bevolking als geheel gaat krimpen –zoals recentelijk is voorspeld – leidt dit tot een kleinere behoefte aan allerlei voorzieningen, bijvoorbeeld in de bouw-sector. Een relatief oudere bevolking heeft ook een ander bestedingspatroon. Minder hectisch en meer duurzaam. Dat maakt arbeid vrij voor andere voor-zieningen, in het bijzonder voor de zorg.

Help jongeren aan werk!

In de werkloosheidscijfers zit een hardnekkig deel van mensen die uit de boot zijn gevallen of te vroeg worden afgeschreven. Hieraan zou meer gedaan moeten worden. Er is jarenlang kortzichtig bezuinigd op onderwijs en bijscholing. Dit geldt ook voor de opvang van jongeren. Wie kijkt naar het aantal scholieren dat voortijdig de school verlaat, en naar de achterstanden van jongeren in arme – vooral allochtone – milieus, moet concluderen dat het voor het toekomstige arbeidsaanbod in Nederland belangrijk is te investeren in de jeugd.

Over de werkgelegenheid voor ouderen beneden de 65 wordt reeds gezegd dat er een cultuuromslag nodig is; er zou te gemakkelijk worden gedacht dat jongeren productiever zijn. Veel ouderen worden gewoon gediscrimineerd. Dit wordt meer en meer onderkend, maar een nieuw probleem voor de werkgelegenheid van ouderen doemt op door het open stellen van de grenzen in Europa. Tegen deze achtergrond is een verhoging van de pensioenleeftijd niet meer dan een lompe bezuinigingsmaatregel.

Het recht om door te mogen werken, kan voor een klein aantal mensen best belangrijk zijn. Maar daartegenover staat dat voor een veel grotere groep de situatie verslechtert. Want een werkgever die liever een jongere in dienst heeft, kan besluiten iemand al te weren of te ontslaan voordat de pensioenleeftijd is bereikt. Iemand uit laten zitten tot zijn 65ste is toch wel makkelijker dan iemand uit laten zitten tot zijn 67ste. Ik denk daarom dat het niet zo’n goed idee was om in het verkiezingsprogramma ‘Eerste weg links’ te schrijven: ‘Als mensen boven de 65 jaar in loondienst willen doorwerken, mogen ze dat en moeten ze aanspraak kunnen blijven maken op een volwaardig loon.’

De oplossing moet ook hier gezocht worden in een cultuuromslag bij werkgevers. Hieraan kan de vak-beweging bijdragen. In bepaalde publieke sectoren kan met een speciaal potje gewerkt worden om bekwame en zeer gemotiveerde mensen aan het werk te houden. Er kan daarnaast meer ruimte gemaakt worden voor vrijwilligerswerk.

Werken tot vijfenzestig jaar is voor velen al een zware opgave

Bij de discussie over de pensioenleeftijd wordt te simpel gekeken naar de vitaliteit en het langer leven van veel ouderen vergeleken met vroeger. Er is een flink verschil in levensverwachting tussen sociaal-economische klassen. Niet iedereen is op oudere leeftijd vitaal, en er is meer zinvol werk in de samenleving dan alleen betaald werk. Veel mensen kijken uit naar hun pensioenleeftijd (65 of jonger naar gelang de aard van het werk en de afspraken in een bedrijf), omdat ze moe raken van de arbeidssituatie. Er zijn nu eenmaal niet zo veel mensen met een opwindende baan waarin ze veel zelf te zeggen hebben. De jarenlange werkdruk ondermijnt de geestelijke veerkracht. De voortdurende aanpassing aan nieuwe werkomstandigheden en eisen van flexibiliteit vergroten de werkdruk. De leeftijd van 65 is voor velen al een last, zodat naar een vroeger pensioen wordt uitgekeken en daarvoor wordt gespaard. Vooral door mensen die al jong zijn begonnen met werken. De behoefte aan een vroeger pensioen komt maar weinig voort uit luiheid, maar veel meer uit de wens om op oudere leeftijd minder spanningen te hebben en zelf meer te kunnen kiezen in eventueel nieuw werk (betaald of onbetaald).

De overheid zou er verstandig aan doen pensioen-regelingen op deze behoefte af te stemmen in plaats van door een bezuiniging op de AOW het potentiële arbeidsaanbod te willen verhogen. De praktijk zal uitwijzen dat er nieuwe spaarregelingen komen om eerder met pensioen te kunnen gaan, mogelijk met steun van de werkgever. Van die reparaties zullen alleen mensen profiteren die extra kunnen sparen. We zien dit al aan de levensloopregeling, die veel gebruikt wordt om vroeger met pensioen te kunnen gaan. De verhoging van de AOW-leeftijd doet dus de sociale ongelijkheid toenemen.

Inhoud