Onderwijs: kind van de neoliberale rekening

In april presenteerde de Inspectie van het Onderwijs het jaarlijkse rapport over de staat van het onderwijs. Met verontrustende conclusies: de prestaties van het Nederlandse onderwijs dalen al twintig jaar, de segregatie naar opleiding en inkomen is toegenomen en er zijn grote kwaliteitsverschillen tussen scholen. Ons toegankelijke, kwalitatief goede onderwijsstelsel staat onder druk door jarenlange bezuinigingen en marktwerking. Hoe kan het anders?

“Wie neemt verantwoordelijkheid voor het collectieve belang?”, vroeg inspecteur-generaal Monique Vogelzang zich af in het voorwoord van de Staat van het Onderwijs. De overheid, zou je zeggen. Die is immers verantwoordelijk voor ons onderwijs. Maar zo simpel ligt het niet. Sinds de jaren negentig is de overheid steeds meer op afstand gezet en is de autonomie van scholen (lees: schoolbesturen) alleen maar groter geworden.

Te belangrijk om aan de markt over te laten

De basis voor de vermarkting van het onderwijs en de daarmee gepaard gaande bezuinigingen, is in de jaren tachtig gelegd door de kabinetten-Lubbers. Volgens de toenmalige minister van Onderwijs, CDA’er Deetman, bemoeide de overheid zich veel te veel met het onderwijs. De sector moest meer ‘inrichtingsvrijheid’ krijgen en daarbij diende de overheid een stap terug te doen. Nadat Deetman eerder zijn ideeën voor marktwerking in het hoger onderwijs had gepresenteerd, volgden in 1988 soortgelijke plannen voor het basis- en voortgezet onderwijs. Scholen moesten voortaan met elkaar concurreren, op basis van onderwijskwaliteit. Daarnaast stelde hij een lumpsumfinanciering voor, die uiteindelijk in 1995 in het voortgezet onderwijs werd ingevoerd en in 2006 in het basisonderwijs: in plaats van geoormerkte gelden van de overheid, kregen scholen een zak met geld die ze naar eigen inzicht mochten besteden. Verantwoording hoefden ze nauwelijks af te leggen. Het gevolg was dat scholen massaal gingen fuseren tot grote besturen. Ze gingen zich als bedrijven gedragen, zij het met publiek geld.

Foto: archief SP

Managementstructuren werden opgetuigd, met bijbehorende ‘marktconforme’ salarissen en arbeids­voorwaarden. De concurrentie om de leerling barstte los. Vooral de kinderen van de hoogopgeleide middenklasse zijn een geliefd doelwit geworden. In hun onderlinge concurrentiestrijd proberen de schoolbesturen zoveel mogelijk van deze leerlingen binnen te halen, met nieuwe pedagogische concepten. Hier hangt wel een prijskaartje aan: scholen en schoolbesturen zeggen dit onderscheidende lesprogramma niet te kunnen betalen met het geld dat zij van de overheid krijgen. Ze vragen daarom een ‘vrijwillige’ ouderbijdrage van soms wel honderden euro’s per jaar. Voor arme ouders is dit niet te betalen. Het gevolg is, zoals de Inspectie van het Onderwijs ook constateert, dat de kansenongelijkheid in het onderwijs toeneemt. Daar komt nog eens bij dat de scholen in kwaliteit verschillen en dat kinderen uit armere milieus relatief vaak op scholen terechtkomen waar de leerprestaties achterblijven. Ook al omdat de lerarentekorten zich vooral op deze scholen voordoen. Grote vraag is nu hoe we deze ontwikkeling kunnen keren.

Londen: het goede voorbeeld

Hoe zorgen we er weer voor dat ieder kind goed en toegankelijk onderwijs krijgt? Met meer geld alleen zijn we er niet, want de afgelopen jaren hebben we gezien dat extra geld voor onderwijs niet automatisch betekent dat dat in de klas terechtkomt. Een systeemverandering is nodig, want onderwijs is te belangrijk om aan de markt over te laten. De overheid zal de regie weer moeten nemen, bij voorkeur op lokaal niveau. Want de verschillen tussen gemeenten zijn te groot om overal hetzelfde onderwijsbeleid te voeren. Inspirerend voorbeeld is Londen, waar in zestien jaar tijd de scholen in achterstandswijken uitgroeiden tot de beste in het Verenigd Koninkrijk. Hoe hebben ze dat voor elkaar gekregen? Door hoge eisen te stellen aan de scholen én ze de tijd te geven. Door als overheid flink te investeren in de scholen en door het verbeterprogramma centraal te laten leiden door mensen die het vertrouwen genieten van de directies en leraren. Door leraren de prestaties van hun leerlingen goed te laten bijhouden en aan de ouders verantwoording te laten afleggen over hoe zij hun onderwijs denken te verbeteren. En tot slot door extra lessen te geven aan leerlingen die dat nodig hebben en leraren te stimuleren om voortdurend hun lesprogramma’s te verbeteren. Middenklasse-ouders in Londen sturen hun kind nu met vertrouwen naar deze scholen toe.