Globalisering is ons niet overkomen

Er liggen onversneden neoliberale keuzes ten grondslag aan het globaliseringsproces. Het is geen natuurverschijnsel, geen onvermijdelijk gevolg van technologische ontwikkelingen waar de politieke besluitvorming hooguit achteraan kon lopen. Anders dan Margaret Thatcher beweerde, was (en is) er wel degelijk een alternatief mogelijk.

“Voortgaande globalisering zal leiden tot een steeds dominantere dictatuur van de markt; tot grotere sociale verschillen, als gevolg van een proces van dubbele polari­satie – binnen landen en op wereldschaal, tussen landen; tot voortschrijdende levelling down (een neerwaartse spiraal, –red.) van lonen, arbeidsomstandigheden en sociale zekerheid; tot omvangrijkere migratiestromen; tot levensgevaarlijke ecologische verwaarlozing en vernieling; tot een grotere rol voor oncontroleerbare internationale instellingen en samenwerkingsverbanden en tot een verdere aantasting van de democratie. Maar ook het ontstaan van omvangrijke internationale crises kan niet worden uitgesloten.”

Als in 1996 zijn boek Grenzen aan de globalisering? verschijnt, is Robert Went een van de weinige economen die oog heeft voor de schaduwzijden van economische globalisering. Het is de tijd waarin de vrijheid van ­goederen, diensten, kapitaal en personen verheerlijkt wordt. Iedereen waar ook ter wereld zal daar uiteindelijk beter van worden, zo is de belofte. Na de val van de Berlijnse muur in 1989 en de daaropvolgende ineen­storting van de bureaucratische regimes in Oost-Europa en de Sovjet-Unie is de overtuiging dat het kapitalisme definitief heeft gezegevierd. Het ‘einde van de geschiedenis’ wordt aangekondigd. Alle landen die binnen de invloedssfeer van de Sovjet-Unie vielen, worden nu onderworpen aan de dictatuur van de markt.  ‘There is no alternative’, in de woorden van Margaret Thatcher. Bill Clinton noemt globalisering ‘het economische equivalent van een natuurkracht als wind of water’.

1 juli 1944. De Britse delegatieleider John Maynard Keynes, een van de architecten van de naoorlogse wereldeconomie, schudt de hand van de Chinese minister van Financiën Hsiang-Hsi Kung tijdens de Bretton Woods-conferentie. Foto AP/Hollandse Hoogte©

Naoorlogse bloeiperiode

Het idee dat globalisering een soort natuurverschijnsel is dat ons overkomt, zit diep. Technologische ontwikkelingen spelen een belangrijke rol in deze gedachtegang. Die zouden het globaliseringsproces eigenhandig gestuurd hebben. Politieke besluitvorming kon daar slechts achteraan lopen. Zo zou aan de revolutie in de financiële sector een revolutie in de informatie- en communicatietechnologie ten grondslag hebben gelegen. De deregu­lering van de financiële sector en de liberalisering van het kapitaal­verkeer zouden volgens deze redenatie bijna als vanzelf door technologische innovatie tot stand zijn gekomen. Exemplarisch is de uitleg van voormalig topbankier Walter Wriston: ‘Ons nieuwe internationale financiële regime verschilt radicaal van zijn voorgangers doordat het niet is geconstrueerd door politici, economen, centrale bankiers of ministers van Financiën, noch door internationale topconferenties die een masterplan produceerden. Het is gevormd door technologie.’

Maar het is een illusie om te denken dat de steeds verder gaande globalisering vanaf de jaren tachtig, in de EU verankerd via de vier vrijheden van goederen, diensten, kapitaal en personen, het gevolg is geweest van autonome technologische ontwikkelingen. De toepassing van technologische innovaties werd pas mogelijk door economische, politieke, sociale en institutionele veranderingen, stelt Went terecht. Deze veranderingen hebben de neo­liberale globalisering mogelijk gemaakt, nadat de naoorlogse economische groei in de jaren zeventig ten einde was gekomen.

Globalisering heeft niet altijd de neoliberale vorm aangenomen die zij sinds de jaren tachtig heeft gekregen. Tot begin jaren zeventig functioneerde de naoorlogse internationale economische orde volgens het systeem van Bretton Woods. In reactie op de verschrikkingen van de economische crisis van de jaren dertig en de daarop­volgende Tweede Wereldoorlog, begonnen de regeringen van de VS en Groot-Brittannië al tijdens de oorlog met onderhandelingen over nieuwe regels voor de naoorlogse wereldeconomie. Uiteindelijk leidde dat in juli 1944 tot het akkoord van Bretton Woods, vernoemd naar het vakantieoord in de Amerikaanse staat New Hampshire waar vertegenwoordigers van vierenveertig landen samen­kwamen. Bretton Woods was als reactie op het protectionisme van de jaren dertig in de eerste plaats gericht op uitbreiding van de handel. Om het daarvoor nodig geachte stelsel van min of meer vaste wisselkoersen te kunnen handhaven, controleerden landen hun grensoverschrijdend kapitaal. Daartoe werden internationale instituties als het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank en de GATT (voorloper van de Wereldhandels­organisatie) opgericht. Bretton Woods probeerde een evenwicht te vinden tussen een open wereldeconomie en nationale belangen. Internationale handel diende bevorderd te worden door handelsbarrières en invoer­heffingen te verlagen, maar dat mocht niet ten koste gaan van de sociale en economische behoeften in een land. ‘Internationaal economisch beleid moest ondergeschikt zijn aan nationale beleidsdoelen – volledige werkgelegenheid, economische groei, billijkheid, sociale verzekeringen en de verzorgingsstaat – en niet andersom’, aldus Dani Rodrik, net als Robert Went een criticus van economische globalisering. Het model van Bretton Woods was een ongekend economisch succes. Tussen 1950 en 1973 groeide de wereldeconomie met ongeveer 3 procent per jaar per hoofd van de bevolking. Niet voor niets wordt deze periode ook wel het gouden tijdperk van het kapitalisme genoemd.

Gewillige politieke handlangers

Maar midden jaren zeventig kwam er in de hele kapitalis­tische wereld een einde aan de naoorlogse bloeiperiode. Onder meer veroorzaakt door de toegenomen concurrentie tussen geïndustrialiseerde landen, die leidde tot de ineenstorting van het stelsel van Bretton Woods. En door de stijgende prijzen voor grondstoffen uit ontwikkelingslanden, onder andere tot uiting komend in de ‘oliecrisis’ van 1973. De economische groei nam blijvend af, de winsten daalden en de werkloosheid steeg sterk. Keynesiaans vraagstimulerend overheidsbeleid dat tot dan toe soelaas had geboden bij economische neergang, leek niet meer te werken. Zowel de werkloosheid als de inflatie namen in de loop van de jaren zeventig verder toe. Ideeën die staatsingrijpen in de economie propageerden verloren terrein, ten koste van theorieën die de rol van de markt in de economie wilden vergroten. In het nieuwe paradigma dat binnen de politiek en de economische wetenschap dominant werd, waren liberalisering, meer concurrentie, vrije handel en meer markt kernbegrippen. Dat de neoliberale ideologie dominant werd, had te maken met de door de crisis gewijzigde krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal. Kapitaal kreeg wereldwijd steeds meer de overhand, daarbij geholpen door gewillige politieke handlangers als Thatcher, Reagan en Lubbers. Went schrijft: “Grote bedrijven en financiële instellingen profiteren, gebruikmakend van nieuwe technologische ontwikkelingen, van de grotere speelruimte die ontstond als gevolg van de internationale liberalisering van finan­ciële markten en van de door massale werkloosheid verzwakte positie van de vakbeweging om wereldwijd te investeren, speculeren, produceren, verkopen, onderdelen en halffabricaten in te kopen – global sourcing – en werk­nemers tegen elkaar uit te spelen.”

Dit proces leidde de overgang in van een internationale economie naar een ‘waarachtige wereldeconomie’. Nationaal economisch beleid moest ondergeschikt gemaakt worden aan internationale handel en financiën. “Economische globalisering, de internationale integratie van markten voor goederen en kapitaal – maar niet voor arbeid – werd een doel op zich dat hoog uittorende boven de nationale belangen”, stelt Rodrik in De Globaliseringsparadox. Gij zult globaliseren, was het gebod dat alle landen kregen opgelegd, ook die welke tot de jaren negentig binnen de invloedssfeer van de Sovjet-Unie vielen. Elke belemmering voor handel en kapitaal werd als onaanvaardbaar gezien. In 1997 overwoog het IMF zelfs om in de statuten op te nemen dat enige vorm van controle op kapitaalverkeer onverenigbaar was met het lidmaatschap van het Fonds. Dit voorstel kwam er uiteindelijk niet doorheen, omdat niet lang daarna in Azië een grote financiële crisis uitbrak, maar het geeft wel aan hoe sterk het geloof was bij de meeste politici, economen en beleidsmakers in de zegeningen van vrije markten en vrij kapitaalverkeer. Ook de wereldwijde financiële crisis van 2008, die het failliet toonde van het systeem van ongereguleerde financiële markten, leidde niet tot een herziening van de mondiale economische orde. De factor kapitaal bleef onverminderd dominant.

Het globaliseringstrilemma

De Turkse Harvard-econoom Dani Rodrik waarschuwt al jaren dat er sprake is van een politiek trilemma van de globalisering. Daarmee bedoelt hij dat democratie, verregaande economische integratie (Rodrik noemt dat hyperglobalisering) en nationale soevereiniteit niet samengaan. We moeten er twee kiezen (zie schema). Maar welke keuze moet je maken? Rodrik gelooft noch in de gouden dwangbuis waarbij de democratie buitenspel wordt gezet ten faveure van veronderstelde economische groei, noch in de optie van de wereldregering waarbij je verregaande economische integratie combineert met het verplaatsen van democratie naar een supranationaal niveau. Rodrik ziet het meest in gematigde globalisering, zoals tijdens de Bretton Woods-periode. Volgens hem zouden landen nieuwe regels met elkaar moeten afspreken over de wereldeconomie. Kort gezegd komen deze erop neer dat markten moeten worden gereguleerd, democratie op nationaal niveau georganiseerd dient te zijn en landen hun eigen route naar welvaart kunnen kiezen met de daarvoor benodigde economische instituties, maar deze instituties niet mogen opleggen aan andere landen.

 

 

Groeiende weerstand

Toch moeten we constateren dat de neoliberale globalisering steeds meer tegen haar eigen grenzen aanloopt. Zoals Went in 1996 al voorzag is de dictatuur van de markt alleen maar dominanter geworden, zijn de verschillen tussen rijk en arm gegroeid, zijn lonen, arbeidsomstandigheden en sociale zekerheid verder verslechterd, nemen de migratiestromen en het aantal vluchtelingen toe, voltrekt zich een ecologische ramp, is de democratie verder uitgehold en volgt de ene crisis op de andere. De weerstand tegen de neoliberale globalisering wordt ondertussen groter. Zeker ook in het Westen. Dit komt onder meer tot uiting in de verkiezing van Trump tot president van de VS, in de stem van een meerderheid van de Britten voor de Brexit en in de opkomst van extreemrechts in Europa. Maar ook in de opkomst van socialistische politici als Sanders, Ocasio-Cortez en Corbyn, de gele hesjes in Frankrijk en grote klimaatprotesten.

Doorgaan op de huidige neoliberale weg is heilloos en desastreus voor economie, milieu en samenleving. Toch hoeven we niet te wanhopen, want een andere, rechtvaardigere wereldeconomie is mogelijk. Dat heeft de geschiedenis laten zien. Maar dan moeten we het proces van globalisering niet op zijn beloop laten. Alleen als we kapitaal aan banden leggen, zoals in de eerste drie decennia na de Tweede Wereldoorlog gebeurde, kan de wereldeconomie in dienst staan van de sociale en economische behoeften van gemeenschappen in een land. Met een nieuw ‘Bretton Woods’ heb je nog steeds een mondiale kapitalistische orde, maar wel een die beter werkt voor mensen en minder voor kapitaal.