publicatie

Tribune 10/2007 :: Veertig jaar gymnastiek op school

Tribune, november 2007

Achtergrond

Veertig jaar gymnastiek op school

”Sinds ik begon, heb ik de vetzucht zien toenemen”

Tekst Frank Werkman Foto's Jean-Pierre Jans / Hollandse Hoogte

Na zijn opleiding aan de Haagse Academie voor Lichamelijke Opvoeding (HALO) ging Humphrey van Haver (65) in 1967 aan de slag als gymnastiekleraar. “Nooit een moment spijt van gehad”, zegt hij nu. Door de combinatie met het trainen en coachen van basketbalteams was hij uitstekend in staat om de verschillen in de sport- en schoolwereld te observeren. Hij zag hoe het onderwijs op het gebied van lichamelijke opvoeding evolueerde, om niet te zeggen: verarmde.

“Toen ik aan de HALO begon en er gezegd werd dat ik zou worden klaargestoomd voor het onderwijs, dacht ik: dat is niets voor mij. Ik had verwacht dat ik iets actievers zou kunnen gaan doen. Maar vanaf het eerste moment dat ik op een school aan het werk was, vond ik het leuk. En ik ben het steeds leuker gaan vinden. Je hebt met jeugd te maken, je staat midden in de maatschappij. De kinderen waren daar een onderdeel van en gymnastiekonderwijs was een bron van inspiratie en informatie. Alles kon toen nog eigenlijk.

Bij de introductie van de Mammoetwet, eind jaren zestig, ging het mis. Door de nieuwe schoolvormen raakten uitstekende opleidingsvormen als mulo, hbs en mms in de vergetelheid – en daarmee hun rol in het maatschappelijk leven. Kijk, Nederland is een handels- en doorvoerland. Maar al gauw spraken we geen vreemde talen meer, omdat die op school werden genegeerd. Voor lichamelijke opvoeding gold een soortgelijke ontwikkeling.

Door bezuinigingen werden op de basisschool vakken als muziek, tekenen, handarbeid en ook gymnastiek weggesaneerd. Dat laatste werd gaandeweg overgelaten aan de gewone docenten – het begin van het einde. In de brugklassen kreeg je leerlingen die nog nooit iets aan lichaamsbeweging hadden gedaan. Een koprol konden ze nog niet maken en dat was menigeen ook aan te zien. Sinds ik in dit vak ben begonnen heb ik bijna jaarlijks de vetzucht zien toenemen. Er kwamen steeds meer dikke kinderen, die om die reden ook niet al te enthousiast waren om deel te nemen aan de gymnastieklessen. Tegelijkertijd werden de klassen groter: van achttien naar dertig leerlingen. Daardoor kon er geen individuele aandacht meer worden gegeven.

De veranderingen die door de Mammoetwet waren opgelegd, bleken gaandeweg bepaald geen verbeteringen. Er kwamen minder docenten, minder uren. Ondanks het adagium dat lichaam en geest een ondeelbare eenheid zijn en dat in een gezond lijf een goede spirit zit, werd er beknibbeld.

Op de scholen viel het misschien nog wel mee, als je het vergelijkt met het straatbeeld. Vroeger had je overal speelveldjes. Daar werd gevoetbald en anderszins aan sport en beweging gedaan. Maar die plekken verdwenen door bebouwing, het snoeimes deed de rest. Kijk maar eens naar allerlei accommodaties. Sporthallen en –zaaltjes moeten om vijf uur ’s middags dicht, want de conciërge moet naar huis. Er is geen geld om er iemand neer te zetten die de deur openhoudt. Dat betekent dat wie wél wil sporten er niet terechtkan. Het zou juist het tegenovergestelde moeten zijn. Meer fondsen om de zaak toegankelijk te houden en er zelfs professionele medewerkers neer te zetten om deskundige begeleiding te verzorgen. Daar is de gezondheid van de mensen bij gebaat.

Tja, en de sportverenigingen draaien allemaal op vrijwilligers. Voor hen zijn er natuurlijk ook grenzen aan hun inzetbaarheid. Voor naschoolse opvang geldt dat ook. Die tijd tot papa of mama de kinderen komt halen, zou mooi kunnen worden besteed aan lichamelijke opvoeding en sport. Met dat idee heeft al die jaren nooit iemand iets gedaan. Terwijl de voordelen evident zijn: kinderen die bewegen, zijn gezonder en bereiden zich voor op een toekomst waarin die elementen dagelijkse kost zijn.

Het is een klassieke theorie dat sport verbroedert, maar ik geloof er wel in. Sterker nog, ik denk dat allerlei integratieprocessen zouden worden bespoedigd als er een betere basis voor sportbeoefening wordt gelegd. Als alle bevolkingsgroepen gezamenlijk in actie kunnen komen, hoeven er over tien, vijftien jaar geen Marokkaanse en Turkse verenigingen en dergelijke meer te zijn in ons land. Het levert bovendien, zoals gezegd, over de hele linie een betere gezondheid op. Hier ligt wellicht een rol voor de gymnastiekleraar. Velen van hen zijn vroeger decaan geweest. Ze verstaan het vak om in een informeel kader, ontspannen, met kinderen te praten. Dat kan heel goed de druk tussen verschillende groepen wegnemen.

In Den Haag is ooit een proef gedaan met één uur gymnastiek per dag. Op basis van een onderzoek dat aantoonde dat de schoolprestaties beter worden als de leerlingen fitter zijn. Maar helaas is dat gesneuveld door gebrek aan financiën. In Amerika wordt op de High School elke dag aan sport gedaan. Desondanks zie je daar wel héél erg veel dikke jeugd. Maar het uitgangspunt is prima.

Het belang van sport en gymnastiekonderwijs zou in mijn ogen het beste behartigd kunnen worden door een minister voor Sport aan te stellen, zowel voor de topsport als de breedtesport. Eventueel in combinatie met Jeugdzaken. En dan niet zo eentje als in de vroegere DDR, die het puur uit propaganda-overwegingen deed. Kijk, nu vallen sport en lichamelijke opvoeding onder verschillende ministeries: VWS en Onderwijs. In de begroting van VWS wordt het schoolvak gymnastiek niet apart vermeld. Maar bijvoorbeeld musea, media en muziek zijn wel wat anders dan de sportsector.

Kijk, vroeger werd er in bepaalde sectoren zware fysieke arbeid verricht, denk maar aan de Rotterdamse havens. Mensen kwamen ‘s avonds kapot thuis. Nu doen machines het werk, de mensen worden alleen geestelijk moe. Dat vraagt om een sportieve aanpassing. Ook voor vrachtwagenchauffeurs bijvoorbeeld. Die zitten de hele dag alleen maar, die zouden ook fysieke training nodig hebben. Scheelt misschien ook in het aantal ongelukken. Oké, er zijn sectoren die wel aandacht besteden aan fitheid van het personeel. Bij de overheid en grote bedrijven zie je fitnessruimtes waar werknemers terechtkunnen. Dat is goed. Maar vaak komen daar mensen die buiten hun werk ook al iets aan sport en bewegen doen. Die investeringen zouden overal gedaan moeten worden.” •

Inhoud