publicatie

Spanning, februari 2007 :: De Provincie en de Eerste Kamer - nieuwe perspectieven

Spanning, februari 2007

Inhoud voor kiezer nog altijd belangrijker dan personen

“Geniaal, maar met te korte beentjes.” Zo beschrijft hoogleraar kiezersonderzoek Joop van Holsteyn het onderzoek naar verkiezingsuitslagen. Achteraf kunnen wetenschappers altijd verklaren wat er gebeurd is. Maar dat geeft geen garantie voor een goede voorspelling. Toch zijn er wel patronen te ontwaren. Zo stellen kiezers hun keuze steeds langer uit. “Bij landelijke verkiezingen willen kiezers namelijk niet alleen de samenstelling van de Tweede Kamer beïnvloeden, maar ook die van de regering.” En inhoud doet er wel degelijk toe, veel zelfs. “Het idee dat personen belangrijker zijn dan de inhoud die zij vertegenwoordigen, is een moderne mythe. Hardnekkig maar onwaar.” Een terugblik op het kiezersgedrag bij de laatste Kamerverkiezingen.

Tekst: Arjan Vliegenthart

Je hoort de laatste tijd veel over zwevende kiezers. Wie of wat zijn dat eigenlijk?

“Zwevende kiezers zijn burgers die geen vaste partijvoorkeur hebben. Deze kiezers bepalen per verkiezing op welke partij ze stemmen. Deze groep is de afgelopen decennia steeds groter geworden. Vandaar ook dat er steeds grotere electorale verschuivingen mogelijk zijn.

Toch bestaan er wel de nodige vooroordelen over de zwevende kiezer. Want echt vrij zweven doen de meeste kiezers namelijk ook weer niet. Althans, het is niet zo dat veel kiezers de ene verkiezing SP stemmen en de volgende verkiezing bijvoorbeeld VVD. Kiezers hebben een bepaald cluster van een beperkt aantal partijen waarvan ze zich kunnen voorstellen dat ze op hen stemmen. Tussen deze partijen kiezen zij uiteindelijk. Linkse kiezers kunnen bijvoorbeeld variëren tussen PvdA, GroenLinks en SP. Rechtse kiezers hebben nu de keuze tussen de club van Wilders, VVD en misschien ook CDA. Welke partij uiteindelijk hun stem krijgt hangt af van de specifieke omstandigheden waaronder bepaalde verkiezingen worden gehouden.”

Welke factoren spelen daarbij een rol?

“Dat zijn er meerdere. Maar één van de belangrijkste is het zogeheten strategisch stemmen. Kiezers kijken steeds meer wat hun stem na de verkiezingen betekent. Op 22 november probeerden kiezers niet alleen de samenstelling van de Tweede Kamer te beïnvloeden, maar ook de samenstelling van het te vormen nieuwe kabinet. Dat verklaart ook waarom mensen steeds langer wachten met hun uiteindelijke keuze. Burgers kijken naar opiniepeilingen om een idee te krijgen van de krachtsverhoudingen. Dat hebben we bijvoorbeeld heel duidelijk in 2003 gezien. Toen waren het CDA en de PvdA in een nek-aan-nekgevecht verwikkeld over welke partij de grootste zou worden. Die partij zou het initiatief krijgen bij de formatie. Veel kiezers namen dit gevecht waar en kozen daarom of het CDA of de PvdA. De SP als kleine partij verloor toen aanhang in de laatste dagen voor de verkiezingen. Toch maar PvdA stemmen, om te voorkomen dat het CDA de koers zou bepalen.”

Waarom gebeurde dat in 2006 niet?

“In 2006 was al voor de verkiezingen duidelijk dat de PvdA toch niet in staat zou zijn om groter te worden dan het CDA. Die strijd was beslist. Daarnaast was de SP een grotere partij geworden. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart had de SP stevig gewonnen en de partij deed het constant goed in de peilingen, waardoor kiezers minder het gevoel hadden dat hun stem verloren zou gaan als zij op de SP zouden stemmen. Daarnaast maakte de SP tijdens de campagne ook duidelijk dat zij bereid was om mee te regeren en compromissen te sluiten. Daarmee veranderde de ‘rekensom’ die veel kiezers maken en kwamen ze bij de SP uit in plaats van bij de PvdA. Het ging nu niet meer tussen een kleine wat radicalere partij en een grote gematigde partij die in de regering zou kunnen komen, maar tussen twee min of meer gematigde partijen die in grootte niet eens zo heel veel uiteenliepen.”

Welke factoren spelen nog meer een rol bij het stemgedrag van kiezers?

“Inhoud is heel veel belangrijker dan veel journalisten en politici denken. En dan gaat het met name om de thema’s die politieke partijen en bewegingen naar voren brengen. Kiezers zijn in grote lijnen bekend met de standpunten en inhoudelijke richtingen van de verschillende partijen en nemen deze standpunten expliciet mee in hun kiesgedrag.

Dat hebben we ook tijdens de laatste campagne gezien. Het succes van de SP is toch waarschijnlijk een gevolg van de duidelijke inhoudelijk profilering van deze partij. Overigens leek die veel op die van de PvdA midden jaren zeventig. De inhoud van de PvdA daarentegen was onduidelijk, wat aarzelend en onzeker ook. De enige boodschap die de PvdA duidelijk uitstraalde, was: ‘Maak ons groot!’ Dat overtuigde slechts weinig kiezers. Niet duidelijk was waarom die partij zo nodig groot moest worden. Om wat precies te gaan doen? Daarnaast was het strategisch onduidelijk wat de PvdA wilde. Wilde de PvdA nu met links of met rechts regeren? Daar was men in de partij zelf helemaal niet uit. Toen Bos een grapje maakte dat hij het liefst met GroenLinks, de VVD en D66 wilde regeren, moest hij uitleggen dat dit een grapje was. Zo onduidelijk was het geworden. Dat heeft de kiezer afgestraft.”

En wat is dan de rol van de lijsttrekker?

“Het idee dat het in de politiek anno 2007 om de persoon gaat, is een moderne mythe. Het gaat op z’n best om de combinatie van persoon en inhoud, waarbij journalisten en politici zich te veel door persoonskenmerken laten leiden. De populariteit van bijvoorbeeld Pim Fortuyn is niet alleen te begrijpen vanuit zijn zogenaamde charisma. Natuurlijk, persoonlijkheid en uitstraling helpen, maar ‘charisma’ alleen is echt lang niet genoeg. Sterker nog, zonder zijn inhoudelijke agenda was Fortuyn helemaal niet zo populair en de LPF niet zo groot geworden. Zijn ideeën over de Nederlandse samenleving sloegen bij veel mensen aan. Hij appelleerde aan zorgen over thema’s als migratie die in brede delen van de samenleving al langere tijd leefden. Hij verwoordde wat velen dachten maar waarvoor eerder eigenlijk weinig ruimte was.

Tegelijkertijd merk je dat bepaalde thema’s die op een gegeven moment naar de achtergrond gedrukt zijn, terug in de belangstelling kunnen komen. Toen in 2003, een jaar na de revolte van Fortuyn, opnieuw verkiezingen gehouden werden, profiteerde Wouter Bos van het feit dat sociaal-economische thema’s weer in de belangstelling kwamen. Nederland zat in een economische crisis, zo leek het plots, en burgers gingen dan ook op zoek naar partijen die hun economische zorgen serieus namen. En zo kwamen zij onder andere bij de PvdA en Bos uit. Maar vergeet niet: het was dezelfde Wouter Bos die in 2006 de verkiezingen zwaar verloor. Dat was geen andere Bos, geen wezenlijk andere persoon. Politieke partijen zouden er dan ook goed aan doen de inhoud centraal te stellen en deze over het voetlicht te brengen.

Prof. Dr. Joop van Holsteyn

Joop van Holsteyn studeerde Nederlands en politicologie. Sinds 1986 is hij werkzaam bij het Departement Politieke Wetenschap van de Universiteit Leiden. In 1994 promoveerde hij op het proefschrift Het woord is aan de kiezer. Een beschouwing over verkiezingen en stemgedrag aan de hand van open vragen. Sinds 2005 is hij bijzonder hoogleraar Kiezersonderzoek. In zijn onderzoek houdt hij zich onder meer bezig met extreem-rechts, opinie-onderzoek, verkiezingen en kiezersgedrag.

Het einde van de verzuiling en de opkomst van de zwevende kiezer

Kiezers zijn vandaag de dag veel minder honkvast dan vijftig jaar geleden. Tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw was Nederland ‘verzuild’. Mensen hoorden tot een bepaalde sociale of religieuze stroming. Iedere stroming had daarbij eigen organisaties op zo goed als alle terreinen van het maatschappelijk leven: politiek, vakvereniging, onderwijs, gezondheidszorg, media, jeugdbeweging en sport. Rooms-katholieken bijvoorbeeld stemden op de katholieke KVP, waren lid van de KRO en lazen de Volkskrant. Gereformeerden lazen Trouw, stemden op de ARP en waren lid van de NCRV. Socialisten waren lid van de VARA en stemden PvdA. Een gevolg hiervan was dat kiezers nauwelijks van partij veranderden.

Sinds de jaren zestig en zeventig raakt Nederland steeds meer ‘ontzuild.’ De sociologische en religieuze achtergrond van burgers vertaalt zich steeds minder in hun stemgedrag. Stemde in 1968 nog 68 procent van de bevolking volgens haar eigen zuil, in 1977 was dat 52 procent en in 1994 nog maar 36 procent.

Daarnaast bepalen kiezers steeds later op welke partij ze stemmen. Tien dagen voor de verkiezingen weet 40 procent van de bevolking nog niet op welke partij ze zal stemmen. Op de dag zelf weet nog steeds 10 procent niet welke partij haar stem krijgt.

Inhoud