publicatie

Spanning september 2009 :: De verhoging van de AOW-leeftijd als werkgeversdroom

Spanning, september 2009

De verhoging van de AOW-leeftijd als werkgeversdroom

Tekst: Paul Benschop Illustratie: Robert de Klerk

Nu de crisis zich verdiept, steekt de oude discussie over de verhoging van de AOW-leeftijd de kop weer op. Het belangrijkste argument in deze discussie is de vermeende onbetaalbaarheid van de huidige AOW. Met de crisis wordt het oude spookbeeld van een onbetaalbare vergrijzing weer uit de kast gehaald. Maar gaat deze discussie wel werkelijk over de houdbaarheid van de overheidsbegroting of zit er meer achter?

Hoofddoel in een vrije markt is niet het produceren van goederen of het creëren van arbeidsplaatsen, het primaire doel van een onderneming is het maken van winst. Als een fabriek van Unilever in Polen meer winst kan opleveren dan wanneer dezelfde fabriek in Rotterdam staat, dan wordt de fabriek verhuisd. Als investeringen in de reële economie minder winst opleveren dan investeringen in de financiële sector, dan verplaatst het kapitaal zich naar de financials.

Binnen een markteconomie is werkloosheid geen tijdelijk verschijnsel, maar permanent en onoplosbaar. Sterker nog, een zekere mate van – gecontroleerde – werkloosheid is essentieel voor haar voortbestaan. “Het is integendeel een goede zaak voor het economische welzijn dat er altijd een aantal arbeiders beschikbaar is dat werk zoekt”, aldus een uitspraak die aan de Amerikaanse president Harry Truman wordt toegeschreven.1 Een aantal jaar geleden suggereerde de VVD-politica en voormalig minister van Economische Zaken Annemarie Jorritsma in een interview dat een zekere mate van werkloosheid in dit land economisch wenselijk is.2 Volgens de in 1995 overleden Belgische econoom Ernest Mandel is de gedachte achter deze openlijke waardering van gecontroleerde werkloosheid: “het ontbreken van iedere werkloosheid zou het de arbeiders mogelijk maken de salarissen ‘buitensporig’ te doen stijgen”.3

De arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt kan letterlijk als een markt worden beschouwd, het is de plek waar werknemers en werkgevers bij elkaar komen. Hoe deze markt eruit ziet hangt voor een belangrijk deel af van externe factoren, zoals de groei of krimp van de economie, de mate van scholing binnen een samenleving en de samenstelling van de bevolking. De schommelingen in de verhoudingen tussen vraag naar arbeid (bedrijven) en het aanbod (werkers) hebben een belangrijke invloed op de loonontwikkeling in een sector of land.

Schoonmaakwerk is ongeschoold en zodoende zijn veel mensen geschikt om dit werk te doen. Doordat het aanbod aan schoonmakers hierdoor dermate hoog is dat het voortdurend de vraag naar schoonmakers ruimschoots overstijgt is het mogelijk de lonen van schoonmakers laag te houden. Medio jaren ’90 van de vorige eeuw ontstond er in Nederland een explosieve groei in de IT-sector. Door deze groei ontstond er een groot tekort aan geschoolde vakmensen. Dit leidde ertoe dat niet alleen de lonen harder stegen, maar ook de secundaire arbeidsvoorwaarden flink verbeterd werden. Niet-afgestudeerde derdejaars HBO-studenten werden met lease-auto’s uit de schoolbanken, de werkvloer op gelokt.

Een algemene hoogconjunctuur leidt tot een groeiende vraag naar arbeidskracht. “De vakbeweging zorgde eind jaren negentig voor gematigde CAO’s. Alleen, het hielp niet. Gedreven door de schaarste op de arbeidsmarkt betaalden meer en meer bedrijven boven de CAO. De inzinking van de conjunctuur rond 2001 kwam voor de ondernemers als een godsgeschenk, omdat ze een einde maakte aan de schaarste op de arbeidsmarkt”4, aldus de Nederlandse economen Alfred Kleinknecht en Ro Naastepad.

Evenwichtswerkloosheid

Tekorten op de arbeidsmarkt zoals in een hoogconjunctuur worden in het liberale denken een ‘overspanning van de arbeidsmarkt’ genoemd. Om een overspannen arbeidsmarkt te vermijden en hiermee de lonen beheersbaar – dus laag – te houden is er een voortdurende behoefte aan gecontroleerde werkloosheid. Wanneer de werkloosheid niet te hoog of te laag is, maar het ‘ideale’ niveau bereikt, wordt er gesproken over evenwichtswerkloosheid. Hoe hoog de werkloosheid moet zijn voordat ze ‘in evenwicht is’ kan verschillen per moment. In Nederland wordt de ideale hoogte van de evenwichtswerkloosheid door het Centraal Planbureau (CPB) becijferd. In de jaren zestig lag de evenwichtswerkloosheid tussen de 3 en 4 procent. In 1971 verklaarde de Amerikaanse president Nixon bijvoorbeeld dat ze op vier procent lag en hij zelfs 4,5% acceptabel vond5. Vanaf de jaren zestig lag het percentage van de evenwichtswerkloosheid jarenlang rond de 8%. Na 1995 is dit percentage gaan dalen en momenteel ligt het rond de 5%.6 In 2003 lag de evenwichtswerkloosheid op 5,6%. Toen de werkloosheid in dat jaar naar 5,1% steeg was er “niks aan de hand”, aldus een medewerker van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in de Volkskrant.7

Langer werken

Standaard-argument in de discussie over de verhoging van de AOW-leeftijd is de vermeende onbetaalbaarheid van de vergrijzing en de druk op de overheidsfinanciën. Toch zijn het niet de ministers van financiën, de eerstverantwoordelijken voor de overheidsbegroting, die het hardst roepen in deze discussie. Het zijn eerder neoliberale economen en politici en werkgevers. Maar waarom zou een werkgever dit roepen? De houdbaarheid van de overheidsfinanciën is immers niet zijn eerste prioriteit. Gelukkig is Bernard Wientjes, voorzitter VNO-NCW, duidelijker. Tijdens zijn eerste toespraak als voorzitter van de werkgeversorganisatie in 2005 pleitte hij voor het verhogen van de AOW-leeftijd: “Het gaat uiteindelijk om de loonkosten per eenheid product. Te denken valt aan slimmer en langer werken, waarbij een groot aantal scenario’s mogelijk is. Langer werken per week, langer werken per jaar, langer werken gedurende het hele arbeidzame leven. [...] Aan de veel flexibeler arbeidsmarkt moeten ook véél meer mensen langer meedoen. We hebben ze nodig”.8

Het pleidooi van werkgeversvoorzitter Wientjes illustreert op uitstekende wijze de achtergrond van het debat over de verhoging van de AOW-leeftijd. Geen prietpraat over de onbetaalbaarheid van de vergrijzing, maar de loonkosten is waar het om gaat. Wellicht nog duidelijker is zijn voorganger Jacques Schraven. In een toepspraak op de Jan Brouwer-conferentie over vergrijzing in 2005 stelt hij vast: “Vergrijzing en ontgroening zullen het arbeidsaanbod voor werkgevers de komende decennia niet bepaald doen groeien. Sterker nog: het zal gaan dalen. [...] Betekent vergrijzing daarmee voor werkgevers dan ook de omslag naar permanente krapte op de arbeidsmarkt? Met alle loonkostenopdrijvende gevolgen van dien? Als we het beleid niet veranderen ben ik bang van wel. [...] We werken niet alleen te kort per mensenleven, maar ook per jaar. Onze jaarlijkse arbeidsduur moet verlengd. Niet in één keer, maar via gedifferentieerd maatwerk. En we moeten natuurlijk ook niet zo taboeachtig doen over het op termijn optrekken van de AOW-leeftijd”.9

Een werkgeversdroom

Het werkelijke gevaar van de vergrijzing voor werkgevers en neoliberale economen is niet dat een grote groep mensen na een leven hard werken en belasting betalen van een welverdiend pensioen gaat genieten. De werkelijke bedreiging ligt in het feit dat de babyboomers de arbeidsmarkt gaan verlaten en dus het aanbod op deze markt sterk afneemt. Daarom moeten mensen langer gaan werken. Maar dat alleen is niet genoeg volgens Wientjes. “Ik denk aan inschakeling van arbeidsgehandicapten. Ik denk aan grotere deeltijdbanen. Als kinderopvang hier werkelijk het probleem is, dan moeten we daar oog voor hebben”.10 Kortom, alles om een gespannen arbeidsmarkt te voorkomen en de lonen laag te houden. De verhoging van de AOW-leeftijd is een belangrijk inzet om deze werkgeversdroom te bereiken.


  1. Geciteerd uit E. Mandel, De economische theorie van het Marxisme, deel 1, Het Wereldvenster, Bussum, 1980 (oorspr. 1962), p. 135.
  2. Aldus econoom Alfred Kleinknecht in het Radio 1 Journaal van 19 maart 2009.
  3. E. Mandel, a.w., p. 135.
  4. A. Kleinknecht en R. Naastepad, ‘Wordt de Nederlandse concurrentiepositie bedreigd door lage loonlanden?’, in: H. Boot (red.), Om de vereniging van de arbeid, Solidariteit, Amsterdam 2005, p. 63.
  5. Richard G. Lipsey & Peter O. Steiner, Economics, Harper International 1974, p. 530
  6. Centraal Planbureau, ‘Persbericht 1999/12’, 3 augustus 1999, www.cpb.nl/nl/news/1999_12.html
  7. N. van Bemmel, ‘De werkloosheid kan eigenlijk nog wel iets omhoog’, de Volkskrant 18 april 2003.
  8. B.E.M. Wientjes, Ondernemerschap als motor van vertrouwen en welvaart, toespraak Scheveningen, 30 mei 2005 www.vno-ncw.nl/web/.
  9. H.J. Schraven, ‘Financieel-economische gevolgen van de vergrijzing’, Jan Brouwer Conferentie over vergrijzing, Haarlem 13 januari 2005 www.vno-ncw.nl/web/
  10. B.E.M. Wientjes, a.w.