publicatie

Spanning, februari 2008 :: Ik mag zeggen wat ik wil

Spanning, februari 2008

Geert Wilders’ retorische mythe

Ik mag zeggen wat ik wil

De dappere eenling die het opneemt tegen het monster

St George’s chapel in Leicester Cathedral.

Foto: Flickr.com

Hoe lukt het Geert Wilders toch om steeds weer het debat te domineren en alle aandacht naar zich toe te trekken? Deze vraag is niet moeilijk te beantwoorden. Schoffeer een persoon, partij, religie of bevolkingsgroep en laat de media de rest van het werk doen. En ook al zijn weinig serieuze politici bereid zijn kunstje te kopiëren, toch dragen ze bij aan het succes van het kunstje. Maar Geert Wilders’ retoriek is meer dan dit kunstje. Zijn bijdragen in de Tweede Kamer laten zien hoe Wilders zijn retorische vaardigheden – leeg of niet – inzet en hoe belangrijk het is om inhoudelijk met hem in debat te gaan.

Tekst: Diederik Olders

Verzorgde retoriek

Wilders’ bijdragen aan debatten in de Kamer zijn retorisch goed verzorgd. Retoriek heeft een slechte naam. Retorische middelen worden gezien als middelen om mensen van de inhoud weg te voeren, ze af te leiden met mooie, lege woorden. Maar niet alle retoriek is leeg. Retoriek is in de eerste plaats de kunst om effectief te spreken. Dat kan dus ook zijn de kunst om de inhoud voor iedereen duidelijk over te brengen. De vaststelling dat Geert Wilders’ retoriek goed in elkaar steekt betekent nog niet vanzelf dat zijn retoriek ook leeg is.

Klare taal én jargon

Het taalgebruik van Wilders heeft twee gezichten. In 2007 ontving Wilders van de Jargonbrigade van de Nationale Jeugdraad de Klare Taalprijs. Klare taal (of de meer hautaine term ervoor: Jip en Janneketaal) wordt gewaardeerd en begrepen. Weinig moeilijke woorden, niet te ingewikkelde zinnen en aansprekende formuleringen dragen bij aan klare taal. Ook beeldend spreken helpt, in elk geval voor de jongeren van de Jargonbrigade; toen Marijnissen in 2005 de prijs kreeg, noemde de jury als voorbeeld van klare taal “een scheet die dwarszit” als aanduiding dat hij ergens mee zat. Toch vermengt Wilders zijn klare taal regelmatig met Kamerjargon. Het is mogelijk dat het jargon een overblijfsel is van zijn vele jaren als beleidsmedewerker en Kamerlid van de VVD, als onderdeel van de politieke elite waar hij zich nu zo graag tegen afzet. Een interview door NOVA (27-12-2007) toont echter hoe bewust hij zich is van jargon en de noodzaak om dat te vertalen voor je publiek: “(…) het indienen van een voorstel, een motie zoals dat in de Tweede Kamer heet (…)”. Als je al het woord ‘motie’ vertaalt, waarom dan niet ‘resocialisatie’, ‘facilitering’ en ‘gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming’? Het effect van de keuze voor afwisseling tussen saaier en opvallender taalgebruik is dat het publiek onthoudt wat je wilt dat ze onthouden. Als Wilders in 100 procent one-liners zou spreken, zou het effect ernstig verloren gaan (en zou het uiteraard geen one-liner meer zijn).

Herhaling

Dat Wilders bewust zijn publiek stuurt blijkt wel uit zijn veelvuldig gebruik van het retorische middel de herhaling. De bijna overdreven herhaling tijdens het debat over de missie naar Afghanistan maakt duidelijk waarover Wilders vindt dat het moet gaan:

“verantwoordelijkheid nemen voor vrijheid”, “dat wij een bijdrage leveren aan vrijheid”, “vrijheid in Afghanistan”, “het gaat om een vrij en democratisch Afghanistan”, “Een vrij, stabiel en democratisch Afghanistan”, “een missie voor vrijheid”, “opkomen voor democratie en vrijheid”, “ter verdediging van die democratie en vrijheid”. (2-2-’06)

En dat in een bijdrage van iets meer dan 600 woorden. Maar liefst zes keer ‘woest’ was Wilders in maar 300 woorden tijdens het debat over de moord op Van Gogh (11-11-’04). En er zijn nog veel meer voorbeelden, onder andere ‘drama/dramatisch’ in het tbs-debat (16-6-’05) en ‘hardwerkende burger/mensen/belastingbetaler’ in de algemene beschouwingen (19-9-’07).

Lege retoriek

De voorbeelden hierboven zijn voorbeelden waar de retoriek ertoe dient de belangrijkste argumenten zo duidelijk mogelijk over te brengen. Retoriek wordt leeg als niet de inhoudelijke argumenten centraal staan, maar een andere boodschap. Wilders’ retoriek kent een aantal thema’s die steeds terugkeren, onafhankelijk van de specifieke inhoud van het debat. Dat maakt ze kandidaten voor het predikaat ‘lege retoriek’. Als we de uitspraken van Wilders letterlijk zouden nemen, dan zouden we daaruit opmaken dat Nederland op de rand van de afgrond staat, en wankelt:

Het is volgens Wilders regelmatig een “zwarte dag” (bijvoorbeeld op 2-11-’04; 21-12-’04; 16-5-’06); “te veel ontwikkelingen in Nederland wijzen in de verkeerde richting” (21-9-’05) terwijl de “afdaling (…) in rap tempo doorgaat” (19-9-’7). Want “Een grotere ramp voor ons land is toch nauwelijks denkbaar!” (5-12-’06). Het is dan ook “vijf minuten voor twaalf” (6-9-’07) of zelfs “vijf na twaalf” (19-12-’06). Kortom, “Het is verschrikkelijk, het is afschuwelijk” (6-9-’07).

Overdrijving is een veel voorkomend stijlmiddel, maar juist van politici mag verwacht worden dat zij enige realiteitszin aan de dag leggen. Als de start van onderhandelingen met Turkije al een zwarte dag is, wat voor woorden zijn er dan nog voor échte rampen? Wilders’ vergelijking van de volgens hem ongewenst groeiende invloed van de islam met een ‘tsunami’ is op zijn minst ongelukkig te noemen. Er zijn twee mogelijkheden. De eerste is dat Wilders ook werkelijk vindt dat deze rampen vergelijkbaar zijn. Dat overleg met Turkije over toetreding tot de EU ongeveer net zo erg is als de watersnoodramp. Laten we hopen dat dat niet zo is. Blijft over de andere mogelijkheid: Wilders gebruikt dit retorisch stijlmiddel niet om een serieuze vergelijking naar voren te brengen, maar slechts om aandacht te trekken, krantenkoppen te genereren. Dat is bij uitstek lege retoriek.

Tegen de elite

Op verschillende manieren laat Wilders zijn publiek merken dat hij het opneemt tegen de politieke elite. Dit was in de analyses van het succes van Pim Fortuyn één van diens sterke selling points. Wilders wil zich blijkbaar ook zo profileren, maar heeft veel meer dan Pim Fortuyn het probleem dat hij al jarenlang tot die politieke elite behoort. Het ziet ernaar uit dat Wilders zijn retoriek inzet om de afstand tussen hem en de gevestigde orde te vergroten.

Glashelder

Dat Wilders regelmatig klare taal spreekt, is een feit. Dat mensen dat prettig vinden ook. Men kan vinden van de standpunten van Wilders wat men wil, dat hij ze regelmatig helder naar voren brengt valt niet te ontkennen. Op het moment echter dat een politicus er zelf de nadruk op gaat leggen dat hij of zijn partij heldere taal spreekt, is er wat anders aan de hand.

“Mijn prioriteiten zijn helder” en “Dat is in helder Nederlands mijn reactie op uw opmerking” (9-2-’05); “Mijn twee vragen aan beide bewindslieden zijn dan ook glashelder” (5-12-’06); “Het standpunt van mijn fractie over Turkije is glashelder” en “Laten wij eerlijk en helder zijn” (7-12-’06); “De inzet van de fractie van de Partij voor de Vrijheid bij dit debat is glashelder” (12-12-’06).

Blijkbaar vindt Wilders het belangrijk erop te wijzen dat hij tenminste glashelder zegt waar het op staat. Dat impliceert een tegenstelling met anderen, die dat blijkbaar niet doen.

Scherpe kwalificaties

Wilders impliceert niet alleen een scherpe tegenstelling tussen hem en de gevestigde orde, hij creëert expliciet afstand door andere politici nogal onparlementaire kwalificaties naar het hoofd te slingeren – persoonlijk of als groep:

“een slapjanus” (8-11-’05); “een zwakke burgemeester” (15-2-’06); “schaamteloos en ook berekenend” (16-5-’06); “zwakke knieën” (7-12-’06); “lafaards” en “knettergek” en “dat zij de Nederlandse cultuur verraadt” (6-9-’07); “de onbeschrijfelijke onnozelheid van dit kabinet” (19-9-’07).

De voorspelbare reactie van de media is om zulke uitspraken een prominente plaats te geven in de berichtgeving; reden voor politici om te reageren op die uitspraak. Daarmee geven zij Wilders precies dát waar het hem waarschijnlijk om te doen was: de indruk blijft achter dat het Wilders tegen de rest is.

Onze kant van de kloof

Wilders heeft jarenlang tot de politieke elite behoord, als Kamermedewerker en fractielid van een partij die het regeringsbeleid steunde. Het is daarom niet voldoende voor Wilders om de indruk te wekken dat hij niet tot de politieke elite behoort. De tegenstelling tussen hem en de elite is retorisch effectiever als er óók een tegenstelling is tussen zijn kiezers en diezelfde elite. Niets verbindt mensen zo sterk als een gezamenlijke vijand. Die tegenstelling is er, en ze heeft een naam gekregen in de analyses van de politieke onrust van de afgelopen jaren: De Kloof. Wilders legt graag de nadruk op de kloof tussen de burger en het politieke establishment:

“typisch arrogant gedrag van de politieke elite.” (21-12-’04); “een regent die de stem van het volk negeert” (21-6-’05); “die politieke elite” (8-11-’05); “Een schandelijke, regenteske opmerking van deze vicepremier!” (1-3-’07);

Een beproefd concept om het effect van de gezamenlijke vijand te versterken is om verbanden te suggereren tussen andere gezamenlijke vijanden. Wilders laat er dan ook geen twijfel over bestaan dat het islamfundamentalisme, vijand nummer één, wel vaart bij de politieke correctheid en slappe knieën van de politieke elite en dan vooral van een andere bekende zondebok, de linkse kerk. In mei 2006 spreekt hij tijdens het Hirsi Alidebat over “de onheilige alliantie van de zuivere islam, de linkse kerk en de politieke elite”.

Doekle Terpstra zet de aanval in op Geert Wilders bij Pauw en Witteman op 4 december 2007. Hiermee verplaatst hij het debat naar het door Wilders gekozen slagveld.

Foto: Truus van Gog/Hollandse Hoogte

Kies je eigen slagveld

Geert Wilders kiest zorgvuldig zijn ‘slagveld’. Hij is hoogst zelden te zien in serieuze programma’s waar hem door een opponent of interviewer het vuur na aan de schenen kan worden gelegd. Zijn schok-retoriek plaatst zijn standpunten waar ze het best gedijen: in de vette koppen van de kranten, in verontwaardigde columns en in de oppervlakkige polemiek van internetfora. De plaatsen waar voor nuance geen ruimte is. In Trouw van 30 november 2007 riep Doekle Terpstra op tot een breed maatschappelijk ‘Nee’ tegen kwade boodschap Wilders. Deze oproep kopieert Wilders’ stijl en diskwalificeert tegelijk de Tweede Kamer als de plaats waar weerwoord moet worden gegeven aan Wilders; de politici slagen er blijkbaar onvoldoende in ‘de verWildering van de samenleving’ te stoppen. En verplaatst zo het debat naar de krantenkoppen, columns en internetfora, waar Wilders op zijn best is. Politici die het niet met hem eens zijn moeten zich niet laten mee-slepen naar het door Wilders gekozen slagveld. Als zij door hijgende journalisten worden gevraagd te reageren op wat Wilders nu weer gezegd heeft, zouden ze er nog meer dan nu voor kunnen kiezen níét mee te werken aan Wilders’ pr-strategie. Eenvoudig vaststellen dat de motie het niet heeft gehaald en vertellen waar ze zich als serieuze Kamerleden wél mee gaan bezighouden, bijvoorbeeld.

Wilders’ ethos

Dit artikel – deze hele uitgave – speelt overigens op een heel andere manier het spel van Geert Wilders mee. Het gaat namelijk over Geert Wilders en dat is precies wat Geert Wilders wil; tot nu toe is in dit artikel al 44 keer de naam Wilders gevallen. Veel van de retoriek van Wilders is gericht op versterking van zijn ethos, zijn overtuigingskracht door wie hij is. Zijn standaardverweer bij kritiek – ik mag zeggen wat ik wil – voorkomt dat er op de inhoud wordt doorgevraagd als hij in de wandelgangen wordt aangesproken door een journalist met een cameraman. Dat standaardverweer verschuift de aandacht van de inhoud naar zijn persoon. Een probleem van zulke persoonlijke politiek is dat kritiek op standpunten al snel persoonlijke kritiek wordt – het slachtoffer noemt het het liefst ‘demoniseren’. Ook daarom speelt Terpstra’s aanval Wilders in de hand. Misschien dat een dergelijk inzicht ertoe heeft geleid dat Terpstra in zijn oproep van 2 januari met de titel Benoemen en bouwen (Advertentie in Trouw) de naam Wilders niet meer noemt. Wilders’ poging zich te portretteren als moedige Einzelgänger die het opneemt tegen de elite spint garen bij moraliserende kritiek die wordt geuit door de elite – en in Wilders’ retoriek hoort de linkse kerk daar ook bij. Bij zijn (potentiële) kiezers bevestigt dit alleen maar het beeld dat hij aan hún kant staat. Polarisatie is niet het antwoord op polarisatie; Wilders en zijn kiezers wegzetten als slechte mensen, omdat Wilders moslims wegzet als slechte mensen, maakt de samen-leving niet minder gepolariseerd.

De mythe en de inhoud

Niet-polariserend reageren op Wilders is moeilijk, maar niet onmogelijk. Zijn retoriek creëert een mythe over de tegenstelling tussen ‘De Nederlander’ enerzijds en het driekoppige monster van de elite, islam en linkse kerk anderzijds. De mythe vertelt verder over de rol van Wilders daarin als dappere eenling die voor ‘De Nederlander’ opkomt. De mythe is feitelijk onjuist. Elders in deze Spanning is te lezen wat er allemaal niet klopt aan deze mythe. Door de mythe te confronteren met de feiten over ‘wat Wilders wil’, kan het debat eindelijk weer op de inhoud worden gevoerd. En kunnen de problemen die ten grondslag liggen aan de onvrede die Wilders zo vaardig mobiliseert, eindelijk eens echt aangepakt worden.