publicatie

Spanning, maart 2007 :: Het rijke rode leven

Spanning, maart 2007

Het rijke rooie leven deel 24: Kees slager over Jan van der Doelen en Toon Voets

Niet voor het applaus

Tekst: Kees Slager

“Als je wil weten hoe het hier allemaal begonnen is, dan moet je eens met Toon Voets en Jan van der Doelen gaan praten,” zegt Jan Marijnissen tegen me. Het is december 1999 en ik heb besloten om de geschiedenis van de afdeling Oss van de Socialistische Partij te boek te stellen en zo te ontdekken wat ‘Het geheim van Oss’ is, hoe in een katholieke stad zonder enige linkse traditie een groepje rooie oproerkraaiers vanaf begin jaren zeventig het vertrouwen van de bevolking heeft weten te winnen en na dertig jaar verreweg de grootste partij van de stad is geworden. Omdat ik heilig geloof in het belang van de herinneringen van ooggetuigen, ga ik niet alleen de archieven in, maar wil ik ook praten met zoveel mogelijk mensen van het eerste uur. Om te beginnen dus met Toon en Jan.

Zo zit ik op een avond in januari 2000 tegenover het tweetal in het huis van Jan op een woonerf in het centrum van Oss. Jan heeft inmiddels een mooie grijze baard, terwijl ook de krullenbos van Toon grijstinten begint te krijgen. Ongemerkt grijs geworden tijdens de dertig jaar dat hun leven vrijwel totaal in het teken stond van het rode ideaal. Ik zet de bandrecorder op tafel en stel m’n eerste nieuwsgierige vragen. Als ik ruim drie uur later achter het stuur van m’n auto kruip, heb ik het plezierige gevoel dat ik die twee al jaren ken. Want de sfeer uit hun verhalen is dezelfde als die in de (milieu)actiegroep waarin ikzelf in diezelfde jaren zeventig vocht voor een open Oosterschelde. Het is de kameraadschappelijke sfeer van ‘niet lullen maar doen en je nooit laten intimideren door de gevestigde macht’.

Het virus van de verandering

Maar terwijl mijn actiegroep werd opgedoekt toen het kabinet Den Uyl besloot om de Oosterschelde niet af te dammen, gingen ze in Oss na elk succes stug verder. Hun einddoel was dan ook niet het winnen van één veldslag, maar van de hele oorlog. Ofwel: de revolutie ontketenen. “Jazeker, we geloofden in de revolutie!” zegt Toon. “Het zat gewoon in de lucht. De studentenopstanden waren net geweest. En onze contacten met de gewone mensen versterkten het idee dat we heel snel resultaten konden boeken; dat we bezig waren de wereld te hervormen. Niet zomaar een beetje bij te spijkeren, maar radicaal te hervormen.”

In 1970 werden ze aangeraakt door het virus van de verandering. Jan was 21 en Toon 19 jaar, en allebei al opgenomen in het arbeidsproces. Jan was siersmid en Toon werkte bij een kippenveredelingsbedrijf. Ze woonden nog bij hun ouders in het dorp Nuland, ergens halverwege Den Bosch en Oss. Thuis werd zelden over politiek gesproken, maar dat veranderde toen een vriendje in Tilburg ging studeren en in het weekeinde de Derde Wereldproblematiek meebracht naar Nuland. Ze begonnen een discussiegroepje en niet lang daarna kon je ze met een kar vol spullen uit Afrika door het dorp en de wijde omtrek zien trekken. Jan: “We brachten beeldjes, matten, armbandjes en dat soort zaken aan de man. En met succes.”

Maar het bleek niet genoeg. Vanuit Tilburg kwam de boodschap: “Je kunt nou wel leuk die spulletjes verkopen, maar een groot deel van de Derde Wereldproblematiek zit in Nederland. Dáár moet de aandacht op worden gevestigd.” Enkele Tilburgse studenten, actief in de KEN (Kommunistische Eenheidsbeweging Nederland), reisden af naar Nuland om een cursus marxisme-leninisme op te zetten. Maar omdat het zo’n klein groepje was en er op hetzelfde moment ook in Oss op initiatief van de middelbare scholier Jan Marijnissen een groep was gevormd, werd besloten tot een gezamenlijke cursus. Zo fietsten Jan en Toon met enkele vrienden en vriendinnen op een avond in december 1970 voor het eerst naar Oss. Ze schrokken van het gezelschap dat ze er aantroffen. Toon: “Die groep bestond uit opbouwwerkers, leraren en middelbare scholieren. Er zat niet één arbeider bij. Terwijl wij allemaal werkten.”

Jan: “Er zaten kerels bij met van die grote bekken. Ik dacht: ‘Dat wordt helemaal niks.’” Maar na een paar weken zag Jan hoe de praatjesmakers afhaakten toen de cursusleider voorstelde om de mooie theorieën maar eens in de praktijk te gaan brengen, door de wijken in te gaan en daar ‘het huurdersprobleem’ op te zoeken. “Toen vielen de salonsocialisten meteen door de mand,” schampert Jan, die samen met Toon vanaf die dag wél een paar avonden per week een verpauperde Osse volksbuurt introk om daar de talrijke problemen te inventariseren bij de bewoners. Toen het clubje overblijvers niet lang daarna een afdeling van de KEN oprichtte, bleken er van de in totaal zes leden niet minder dan vijf uit Nuland te komen en één uit Oss. Er waren wel meer Ossenaren op de vergadering, maar die konden geen lid worden omdat ze nog niet werkten. Alle scholieren werden lid van de jeugdafdeling, de MLJ. Onder hen de achttienjarige Jan Marijnissen.

Een grote opofferingsgezindheid

Toon werd gekozen tot voorzitter en maakte datzelfde jaar nog de landelijke afsplitsing van de KEN mee, waarbij Oss koos voor de KPN (Kommunistische Partij Nederland), die weer een jaar later zijn naam veranderde in SP. Hij verhuisde naar Oss omdat hij het beu was om elke avond na zijn werk op de fiets naar Oss te moeten rijden, daar een paar uur in een volksbuurt te lopen colporteren en propageren, een nabespreking te leiden en daarna nog eens terug naar Nuland te fietsen.

Na een tijdje op een zoldertje van een kameraad te hebben gebivakkeerd kocht Toon in mei 1972 van zijn spaarcenten een winkelpandje in de Peperstraat, in het centrum van Oss en stelde dat zonder aarzelen ter beschikking aan de partij. Die kreeg daarmee plotseling een echt partijgebouw. In de etalage presenteerde de SP zich aan het winkelende publiek, in de achterkamer werd het vergadercentrum ingericht, waar leden elke avond vóór en na het colporteren bij elkaar kwamen, in het voorkamertje werd een juridisch spreekuur gevestigd en op de zolder stond de stencilmachine, waar Jan het beheer over had. Voor zichzelf had Toon genoeg aan een slaapkamer op de eerste verdieping. In een aangrenzend kamertje ging Jan wonen en een derde kamertje fungeerde als opvangruimte voor jongeren die thuis waren weggelopen omdat hun ouders hen verboden mee te doen met de SP.

De manier waarop Toon bijna zijn hele huis gratis beschikbaar stelde aan de partij is tekenend voor de opofferingsgezindheid die toen van elk lid werd verwacht en die ook voor Toon en Jan vanzelfsprekend was. Je hebt een ideaal en dan ga je daar ook voor de volle honderd procent voor. Toon lacht om mijn verbaasde vragen over zijn wel erg vergaande hulp aan de partij: “Ach, we werkten allemaal en de meesten waren niet getrouwd en zaten dus redelijk goed bij kas. Dus konden we wel wat geld missen. En declareren, dat probleem kenden we niet, want we declareerden gewoon niet. We betaalden alleen maar.” Dat ging zover, vertellen ze, dat toen de eerste jongens een tweedehands autootje aanschaften, ze daar meer mee reden voor de partij dan voor hun eigen plezier: krantjes ophalen, mensen naar dorpen in de buurt brengen om daar de boodschap te verkondigen, enzovoort.

Veel tijd voor privézaken hadden ze niet en wílden ze ook niet hebben. Toon: “Overdag werkte je en al je vrije tijd ging in de partij zitten, voor mij was dat zeven dagen in de week.” En zelfs tijdens hun werk waren ze al snel actief voor de partij; ze spraken af dat de leden, heel strategisch, elk bij een andere Osse fabriek zouden gaan werken om daar het verzet van binnenuit te organiseren en afdelingen op te zetten van Arbeidersmacht, de eigen vakbond van de SP. Zo kwam Toon bij de vleesfabriek van Zwan-Hartog terecht en veroverde er met Arbeidersmacht bij de eerste de beste verkiezingen van de Ondernemingsraad vijf van de vijftien zetels.

Bijna niet te remmen jongeren

In het archief van de afdeling vind ik een verslag uit 1972 waarin staat dat besloten is dat ‘vanaf nu ieder partijlid verplicht is om één avond in de twee weken vrij te nemen’. Als ze niet afgeremd werden, zo moet ik concluderen, waren ze kennelijk álle avonden in touw.

Toon: “Zo fanatiek waren we – bijna niet te remmen. Dat was niet verplicht, daar koos ik zelf voor.”

Jan: “Ik was meestal vier avonden van de week bezig. Met colporteren, met het schrijven van pamfletten en met stencilen. En op zaterdagmiddag colporteerde ik met de Tribune.”

Toon: “Je moet bedenken, dat er in onze hele afdeling geen ouderen waren. Dat is een van de problemen van de beginfase geweest, dat er niet een paar ouderen tussen zaten die ons wat temperden.”

Jan: “Ik was met mijn 21 jaar de oudste.”

Toon: “De rest was nog jonger, soms stukken jonger; er waren er van 15 jaar die al meededen. Dat was de tijdgeest; iedereen was in beweging, op je zestiende had je heftige discussies, had je een opinie over de wereld. Als je de krant niet gelezen had, dan telde je niet mee. Je kunt je nu niet meer voorstellen dat scholieren massaal in beweging kwamen voor een abstract begrip als ‘democratie’, voor zaken die hun directe eigen belang helemaal niet raakten.”

Jan: “Wekenlang liepen we langs de deuren om kaarten te verkopen voor Vietnam. Terwijl er hier echt geen bom op je kop viel. En niet aan elke deur werd je met open armen ontvangen.”

Toon: “Nee, maar van tegenslagen kon je leren. Dat zeiden we tegen elkaar en daarom waren we doorlopend bezig met evalueren wat er verkeerd was gegaan en hoe we het konden verbeteren. Het was in het begin natuurlijk één groot leerproces. Vooral op de scholingsavonden gingen we daar uitgebreid op in. De nabesprekingen ’s avonds waren heel praktisch gericht, daar vertelden we over onze ervaringen aan de deur en gaven elkaar tips.”

Ik vraag hen in hoeverre de theorieën van Marx en Mao als leidraad golden. Jan: “We hebben zeker dingen van Mao overgenomen. Zijn ideeën over de massalijn bijvoorbeeld.”

Toon: “De massalijn heeft twee kenmerken. In de eerste plaats dat je onderzoek doet naar wat er leeft onder de mensen en de tweede is dat je uit de veelheid van informatie de meest vooruitstrevende ideeën probeert te pikken en daarmee aan de slag gaat om er mensen rond te mobiliseren. Maar het is hier nooit zo geweest dat we op grond van een tekst van Marx of Mao zeiden: ‘Nu moeten we een stap links zetten en nu een naar rechts.’ We hadden zelf allang bedacht dat als je wat wilt, dat je dan met mensen moet praten. Maar het Rode Boekje heeft wel meegespeeld, we hebben er aardig over geschoold.”

Jan: “Oss was lange tijd een afwijkende afdeling omdat hier geen universiteit was en dus geen studenten waren. Wij waren geen clubje theoretici, die elkaar met bijbelteksten om de oren sloegen. We hebben alleen gebruikt wat ons van pas kwam, waarvan we inzagen dat het zinnig was.”

Toon: “Toen onze afdeling begon was de partij ook landelijk nog ongeveer bij nul. Dus we zijn op pad gegaan en al doende leerden we en bogen we de lijn soms wat bij. Toen er leden relaties kregen en gingen trouwen, kon je niet anders dan de strenge eisen bijstellen. Dat is in het najaar van 1976 gebeurd, toen kon je al lid worden als je maar één avond actief was. Voor mij was het heel moeilijk om te erkennen dat er ook mensen waren die niet zeven keer 24 uur per week betrokken waren bij de partij.”

Tumult in de gemeenteraad

Als ik later de stapels foto’s uit de beginjaren doorneem, kom ik Jan en Toon doorlopend tegen. Meestal op foto’s die bewijzen dat ze nooit en nergens te beroerd voor waren om aan te pakken. Ik zie Toon met een stapel handtekeningenformulieren tegenover een woedende wethouder, Jan achter de stencilmachine, Toon bij de fabriekspoort als aanvoerder van de Arbeidersmacht-fractie, Jan metselend aan het nieuwe partijbureau dat ze met geld uit eigen zak bij elkaar hebben gespaard. En daar staat Toon, bescheiden achteraan een groep vrolijk met de geheven vuist zwaaiende SP’ers vóór het pand aan de Peperstraat. De lachende gezichten gelden de eerste overwinning bij de raadsverkiezingen in mei 1974.

Toen het landelijke bestuur dat jaar besloot dat de SP mee zou doen aan de raadsverkiezingen, bleek hoe succesvol het werk van de Osse groep in de buurten en fabrieken in de voorgaande jaren was geweest; uit het niets veroverden ze in één klap drie raadszetels. Van de negen andere gemeenten waar de partij meedeed, scoorde alleen Nijmegen twee zetels. Toon kwam op één van de drie zetels in de Osse raad te zitten, maar Jan was speciaal voor de verkiezingen naar Nuland verhuisd om in zijn geboortedorp mee te doen met een SP-lijst. Hij kwam twintig stemmen tekort. Op die foto zit Jan weliswaar vooraan, maar echt vrolijk kijkt hij niet: “Ik had de pest in omdat ik het net niet had gehaald.”

Maar omdat na 1974 bij elke verkiezing de SP-fractie in Oss groter werd, zat ook Jan daar al snel in de raad. Zowel de burgemeester als de rest van de raad moesten wel wennen aan de manier waarop de SP’ers de gemeenteraad gebruikten. Toon: “We besloten om niet netjes mee te gaan discussiëren over alle voorstellen van B&W, maar alleen de acties waarmee we zelf in de stad bezig waren, in de raad aan de orde te stellen.” Dat leverde vanaf het begin veel tumult op, want volgens de boze en weinig soepele burgemeester waren ze doorlopend buiten de orde. “Maar,” zo antwoordden de SP’ers hem, “wat aan de orde is, bepaalt niet u, maar de werkende klasse van Oss.” De angst die sommigen even hadden gehad dat de drie zich zouden laten inpakken, bleek dan ook voorbarig. Ze speelden vol overtuiging de rol van de underdog.

Het feit dat raadsleden presentiegeld kregen voor hun werk, zorgde ervoor dat in Oss voor het eerst de bekende ‘afdrachtregeling’ in de praktijk werd gebracht: het presentiegeld ging naar de partijkas en niet naar de raadsleden. Toon is er een kwarteeuw later nog van overtuigd dat het een goede regeling was én is: “Als ik ’s winters in een verwarmde zaal met een bak koffie voor m’n neus zat, liepen er op datzelfde moment kameraden in kou, regen of vorst te colporteren in de wijken. Die kregen daar niets voor. Dus welk recht had ik om te zeggen dat ik wél betaald moest worden? Die regeling is nu om nóg een reden goed: ze voorkomt dat mensen die de politiek als carrièremogelijkheid zien, de SP als opstap gebruiken.”

Zelf heeft Toon de mogelijkheden om carrière te maken in de politiek nooit gegrepen. Op het moment dat de partij begon door te breken en in Oss de eerste wethouders leverde, haakte hij af. Niet uit frustratie, maar omdat hij een baan buiten de stad kreeg en vond dat hij dan zijn raadswerk niet goed genoeg kon doen. Sindsdien volgt hij vanuit zijn boerderijtje aan de rand van de bossen bij Oss de politiek op een afstand. Jan bleef tot op de dag van vandaag actief, als raadslid en als actievoerder. Hoe ze het zo lang volhielden?

Toon: “Je houdt het alleen vol als je een ideaal voor ogen hebt. Nou, dat hadden we: wij wilden de maatschappij, die voor grote groepen van de samenleving slecht in elkaar stak, verbeteren. Daar doe je het voor. Niet voor het applaus en de bloemen.”

Jan: “Maar je krijgt wél dankbaarheid hoor. En ook al doe je het daar niet voor, het kan je wel helpen om vol te houden.”

Kees Slager, Het geheim van Oss, een geschiedenis van de SP (2001) is te bestellen.


Kees Slager

Historicus Kees Slager (1938) schreef Het geheim van Oss, een geschiedenis van de SP (2001). Hij werkte als journalist voor Het Vrije Volk, de VARA en de VPRO. Ook was hij oprichter en redacteur van het radioprogramma Onvoltooid Verleden Tijd. Slager laat in zijn boeken vaak gewone mensen aan het woord, zoals in De Ramp (1992, aangevulde herdruk 2003), over de watersnoodramp van 1953. Samen met Karel Glastra van Loon interviewde hij in 2005 Jan Marijnissen in Hoe dan, Jan? In 2007 is hij voor de SP kandidaat voor de Eerste Kamer.