publicatie

Spanning, januari 2007 :: Het Rijke Rooie Leven: Paul de Beer over Henri Polak

Spanning, januari 2007

Het rijke rooie leven – deel 22: Paul de Beer over Henri Polak

Een leider met idealen

Tekst: Paul de Beer

Een leider die dreigt met aftreden als hij zijn zin niet krijgt, die droomt van een socialistische heilstaat en die zijn aanhang van zijn culturele smaak probeert te overtuigen: het zijn niet direct eigenschappen die tegenwoordig als een aanbeveling zouden gelden. Toch hebben we het hier over een van de belangrijkste socialistische leiders van het begin van de twintigste eeuw: de grondlegger van de moderne vakbeweging in Nederland, een van oprichters en de eerste voorzitter van de vakbond NVV (de voorloper van de FNV), een van de ‘twaalf apostelen’ en later ook twee maal voorzitter van de SDAP (waaruit de PvdA is voortgekomen), en de eerste socialistische senator van Nederland.

Henri Polak – foto: Salvador Bloemgarten en Jaap van Velzen, Joods Amsterdam in een bewogen tijd, 1890 - 1940 (Zwolle 1997), 79.

Henri Polak werd op 22 februari 1868 in Amsterdam geboren als zoon van de diamantslijper Mozes Polak. Zoals voor zovele Amsterdamse Joden aan het eind van de negentiende eeuw was ook voor Henri Polak een toekomst als diamantslijper weggelegd, hoewel hij liever was gaan studeren. Amsterdam was in die tijd het wereldcentrum van de diamantnijverheid, die gedomineerd werd door Joodse arbeiders. Tijdens een tweejarig verblijf in Londen (1888-1890) kwam Polak in contact met het socialistische gedachtengoed. Dit bracht hem er, na zijn terugkeer in Nederland, toe actief te worden in de arbeidersbeweging. In 1895 richtte hij met Jan van Zutphen de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond (ANDB) op, die als de eerste moderne Nederlandse vakbond wordt beschouwd. Met ‘modern’ wordt bedoeld, dat het om een strak georganiseerde, hiërarchische organisatie ging, die erop gericht was met gedisciplineerde acties – en dus bijvoorbeeld geen wilde stakingen, waartoe de syndicalistische bonden regelmatig opriepen – concrete verbeteringen in de omstandigheden van de arbeiders te realiseren.

Elite onder de arbeiders

De diamantbewerkers golden destijds als de elite onder de arbeiders – ze waren redelijk geschoold en verdienden meer dan de meeste andere arbeiders. Hierdoor kon de ANDB, tot 1940 onder leiding van Polak, zich tot de rijkste en grootste Nederlandse vakbond ontwikkelen. In 1905 nam Polak ook het initiatief om de krachten in de socialistische arbeidersbeweging te bundelen door het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV) op te richten. Het sprak haast vanzelf dat Henri Polak hiervan de eerste voorzitter werd.

Polak was niet alleen actief aan het vakbondsfront, maar ook in de socialistische politiek, die in die tijd overigens nauw verbonden waren. Al direct na zijn terugkeer uit Londen in 1888 werd hij lid van de Sociaal-Democratische Bond (SDB) en zes jaar later was hij een van de oprichters (de zogenoemde ‘twaalf apostelen’) van de SDAP, die zich tot de belangrijkste sociaal-democratische partij van Nederland zou ontwikkelen en waaruit na de Tweede Wereldoorlog de PvdA is voortgekomen. Voor de SDAP werd hij ook het eerste Amsterdamse gemeenteraadslid (1902-1906) en het eerste lid van de Eerste Kamer (met een korte onderbreking van 1913 tot 1937). Henri Polak overleed op 18 februari 1943 in Laren.

Een charismatische leider

Polak gold als een charismatische leider, die zijn aanhang wist te begeesteren met bevlogen toespraken, maar die zijn bond ook met strakke hand leidde en die geen blad voor de mond nam om zijn tegenstanders de les te lezen of zelfs te verketteren. Hij was een vakbondsleider die niet bij zijn achterban te rade ging om te bepalen welk standpunt hij moest innemen, maar die zijn eigen koers volgde om daarvoor vervolgens steun te verwerven. Dat hij er niet voor terugdeinsde om een onwillige achterban onder druk te zetten, wordt geïllustreerd door een conflict dat het bestuur van de ANDB in 1916 had met zijn leden. Het bondsbestuur had bij de Bondsraad een voorstel ingediend voor een royale pensioenregeling voor de bezoldigde bestuurders. De Bondsraad wilde hiermee alleen akkoord gaan als het besluit in een referendum onder de leden zou worden goedgekeurd. Toen een meerderheid van de leden de pensioenregeling afwees trok Polak daaruit de consequentie door met het voltallige bestuur af te treden.

Het aftreden van hun geliefde leider bracht onder de leden echter zo’n schok teweeg dat de Amsterdamse diamantbewerkers massaal het werk neerlegden en opmarcheerden naar het bondskantoor om Polak ertoe te bewegen aan te blijven. Polak liet zich echter alleen vermurwen onder de voorwaarde dat de pensioenregeling alsnog zou worden aangenomen. Een nieuw referendum onder de leden leverde vervolgens voldoende steun op om de oorspronkelijk voorgestelde regeling alsnog in te voeren. Dat was de vakbondsleider Polak ten voeten uit: iemand die voet bij stuk hield als hij van zijn gelijk overtuigd was, hetgeen meestal het geval was, maar voldoende democraat om te proberen steun voor zijn standpunt krijgen, zelfs als daar de nodige druk – al zouden sommigen zeggen chantage – voor nodig was.

Een wenkend perspectief

Polak was zeer pragmatisch. Hij bestreed de radicale syndicalistische stromingen in de arbeidersbeweging die met wilde acties de kapitalisten wilden tarten en opriepen tot een wereldrevolutie, maar die niet gericht waren op concrete verbetering van het lot van de arbeider. Polak was een ‘reformist’ die met legale middelen en goed georganiseerde acties stap voor stap verbetering wilde brengen in de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van de diamantarbeiders. Als dat de meeste kans op resultaat bood was hij niet wars van samenwerking met de werkgevers. Hij hielp zelfs de diamantondernemers bij het handhaven van een kartel, om daarmee niet alleen de winsten, maar ook de lonen van de (georganiseerde) diamantbewerkers hoog te houden.

Maar ondertussen verloor hij het einddoel niet uit het oog. Dat bleef voor hem een socialistische samenleving, waarin de arbeiders de macht zouden hebben. Dat zou niet alleen een samenleving zijn waarin de materiële omstandigheden voor de arbeiders veel beter zouden zijn, maar waarin ook allerlei sociale uitwassen van het kapitalisme zouden zijn uitgebannen. In een ‘Beschouwingen’ in het Weekblad ANDB van 5 november 1907 schreef Polak:

‘Want men kan in elk geval zeker zijn, dat in de socialistische maatschappij niet zullen zijn kroegen, bordeelen, effectenbeurzen, speelhuizen, casino’s, rendez-voushuizen en gevangenissen: dat het aantal krankzinnigen-gestichten er zeer gering zal wezen; dat moeders er zich zullen wijden aan hare kinderen en niet aan het fabriceren van voddige katoentjes; dat de kindersterfte er tot bescheiden afmetingen zal zijn teruggebracht, terwijl met kindervreugd en kindergeluk het omgekeerde het geval zal zijn; dat zwendel en roofmoord er onbekend zullen wezen.’

Het is misschien niet in alle opzichten het ideaalbeeld dat we ons vandaag de dag van de toekomstige samenleving zouden voorstellen, maar het laat wel zien dat streven naar concrete lotsverbetering en vasthouden aan een toekomstideaal allerminst strijdig met elkaar hoeven te zijn. Welke vakbondsleider of politicus houdt ons tegenwoordig nog zo’n wenkend toekomstperspectief voor?

Geestelijke verheffing

Dat het de arbeidersbeweging en het socialisme niet alleen te doen was om materiële lotsverbetering, maar ook om geestelijke verheffing was voor Polak meer dan een mooie toekomstdroom: ‘[Z]onder onderwijs, zonder opvoeding, zonder cultuur komen wij er nooit, omdat zonder deze de arbeider nooit de eigenschappen bezitten zal, die hem den onontbeerlijken gemeenschapszin zullen brengen en hem zullen maken tot den socialistisch denkenden en handelenden mensch, die de nieuwe gemeenschap scheppen en besturen zal’, zo schreef hij in 1920. Gedurende zijn gehele loopbaan probeerde hij de arbeiders ervan te overtuigen dat zij nu al moesten en konden werken aan hun sociale en culturele ontwikkeling. Hij drukte de diamantbewerkers op het hart om voor de lunch hun handen te wassen, maar trachtte hen ook liefde voor de natuur en cultuur bij te brengen. Hij was een warm pleitbezorger van moderne architectuur en van klassieke muziek. Daarbij stak hij zijn persoonlijke smaak niet onder stoelen of banken. Zo kon hij lyrisch spreken over de muziek van Richard Wagner, maar adviseerde hij de arbeiders zich niet mee te laten slepen door de ‘tweede à tienderangs muziek’ van Verdi en Puccini!

Ook op cultureel gebied voegde Polak de daad bij het woord. Hij gaf de jonge architect Berlage opdracht om in Amsterdam een bondskantoor te bouwen dat zou symboliseren waartoe de arbeidersbeweging in staat was. Aan de Plantage Fransche Laan (tegenwoordig Henri Polaklaan) verrees een majestueus gebouw dat al snel de bijnaam ‘De Burcht’ verwierf. Naar de buitenwereld straalde het standvastigheid en onverzettelijkheid uit, maar aan de binnenzijde werd het rijkelijk versierd met fresco’s van Richard Roland Holst en stichtende spreuken van diens vrouw, de dichteres Henriëtte Roland Holst, die de idealen van de arbeidersbeweging verbeelden.

Dat een leider als Henri Polak anno 2006 nog succes zou hebben, valt moeilijk voor te stellen. Toch bekruipt me regelmatig het gevoel dat vakbondsleiders en politici vandaag de dag wel erg graag hun leden en kiezers willen behagen en o zo bang zijn om iets te zeggen wat bij hun achterban verkeerd zou kunnen vallen. Dan liever een vakbondsleider of politicus die zijn opvattingen niet laat bepalen door opiniepeilingen en focusgroepen, die zijn uitspraken niet laat influisteren door spindoctors, die niet ieder woord dat hij uitspreekt op een goudschaaltje weegt, maar die werkelijk een visie heeft, die durft te staan voor zijn mening en het als zijn voornaamste taak ziet anderen daarvan te overtuigen.

Henri Polak (1868-1943) was in 1894 een van de oprichters van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, de voorloper van de PvdA, en in 1895 medeoprichter van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond, de eerste moderne vakbond in Nederland. Hij was het eerste socialistische raadslid in Amsterdam en de eerste rode senator. In 1905 stond hij aan de basis van de vakvereniging NVV, de voorloper van de FNV.

Over Polak verscheen een omvangrijke biografie van Salvador Bloemgarten: Henri Polak, sociaal democraat 1868-1943 (Den Haag, 1996).

Paul de Beer (1957) bekleedt de Henri Polak leerstoel, ingesteld door de vakcentrales FNV, CNV en MHP, aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is tevens verbonden aan ‘De Burcht’ (Centrum voor Arbeidsverhoudingen) en het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS). De Beer is een van de oprichters van de Waterland Stichting, een progressieve denktank.

Inhoud