publicatie

Spanning, oktober 2005 :: Vreemd voortschrijdend inzicht bij Jan Pronk

Spanning • oktober 2005

Vreemd voortschrijdend inzicht bij Jan Pronk

Johan van den Hout over Willens en wetens

Jan Pronk heeft weinig oog voor de nieuwe ontwikkelingen in de strijd tegen de neo-liberale globalisering, maar concludeert wel dat hij gelijk had.

‘Willens en wetens, gedachten over globalisering en politiek’ van Jan Pronk is geen boek. Het is een gebundelde heruitgave van eerdere gepubliceerde essays en spreekbeurten. Op zich hoeft daar helemaal niets mis mee te zijn. Het kan een samenhangend overzicht geven van een onderwerp in een historische context, met een logisch verloop. Het zou de ontwikkeling van iemands ideeën kunnen weergeven, een voortschrijdend inzicht uitleggen. Maar ook dát is het niet. Het belangrijkste wat deze teksten met elkaar verbindt, is dat Jan Pronk ze geschreven heeft en dat het nu in één uitgave gebundeld is. Natuurlijk is er wel een rode draad: het gaat over politiek. Maar dat kan niet anders als Jan Pronk de auteur is.

‘Willens en wetens’ leest niet als een samenhangend geheel. Een pauze nemen tussen elk hoofdstuk is dan ook aan te raden, want de overstap van de vraag of de dekolonisatie van Suriname in de jaren zeventig wel soepel genoeg is verlopen naar overdenkingen over de passie van de Paarse kabinetten is té veel gevraagd. Na elf hoofdstukken in elf dagen heb je echter zeker een idee van wat Jan Pronk op bepaalde momenten over bepaalde onderwerpen dacht. En in die zin is het een interessant boek.

1997: Globalisering is ‘van groot belang’

Een boek dat volgens de titel over globalisering gaat, wekt verwachtingen. Om te beginnen de verwachting van een duidelijke definitie van globalisering, of althans wat de auteur daar van vindt. Maar het hoofdstuk dat expliciet op dit thema ingaat (Globalisering, een ontwikkelingsbenadering) stamt al uit 1997. Dat is inmiddels acht jaar geleden. Eerst classificeert Pronk globalisering als ‘van groot belang omdat het resulteerde in een opmerkelijke economische ontwikkeling’, dankzij de aanpassingsprogramma’s uit de jaren tachtig die ‘een hoge marco-economische stabiliteit, een nood-zakelijke voorwaarde voor duurzame economische groei’ mogelijk hebben gemaakt. De wereldhandel neemt daardoor in 1997 twee maal zo snel toe als tien jaar eerder, en Pronk constateert dan ook dat de internationale overeenkomsten rond schulden-last-vermindering, het liberaliseren van de kapitaaltransacties en handelsovereenkomsten als NAFTA effectief zijn geweest. Maar dan doen zich onevenwichtigheden voor zoals de marktcrisis die zuidoost-Azië eind jaren negentig treft. Pronk ontdekt dan dat niemand aangesproken kan worden op deze en andere ongelukken en stelt een nieuwe benadering voor. Er moeten internationale instellingen worden opgericht die tegenwicht bieden aan multinationals en megabanken door het uitwerken van wettelijk bindende regels en gedragscodes. Regeringen moeten afspreken de globalisering wat te vertragen zodat er minder slachtoffers vallen.

En overal moet de civil society worden versterkt door het bekrachtigen van wetten en procedures ter handhaving van de mensenrechten. Volgens Pronk zijn dat ‘strikte voorwaarden, wil de globalisering niet slechts uitmonden in een ultieme vorm van kapitalisme, maar in een democratisch proces waarin de belangen worden gediend van alle mensen’. Daartoe zal het debat over globalisering gepaard moeten gaan met een debat over waarden en normen en wederzijds respectvol moeten zijn. Pronk vraagt het vriendelijk en netjes: kan het asjeblieft wat rustiger? De woorden macht of belangen spelen in dit hoofdstuk geen rol. Als een Socrates lijkt hij te denken dat moreel falen het gevolg is van gebrek aan inzicht en dat het ongedaan gemaakt kan worden door ware kennis aan te bieden: het goede kennen is het goede willen en het goede doen . Maar ondanks deze softe analyse is zijn voorstel relatief radicaal. Pronk wil de globalisering sturen met instellingen, wetten en regels en dat allemaal afdwingbaar en liever vandaag dan morgen: ‘De capaciteit van de wereldgemeenschap moet versterkt worden om greep te kunnen krijgen op aspecten van de wereldmarkt, milieu, ziekten, armoede, conflicten.’

2005: Globalisering gaat ‘willens en wetens over lijken’

Verder in het boek, en inmiddels vijf jaar later, stelt hij – veel radicaler – dat globalisering ‘mensen buitensluit omdat ze tot last zijn’, geeft hij de Zuid-Afrikaanse president M’Beki gelijk met zijn kwalificatie van globalisering als bezetting of wereldwijde apartheid, en concludeert hij tenslotte dat ‘globalisering armoede en ongelijkheid voortbrengt, niet meer als bijkomende schade maar als beoogd doel van het beleid’. In zijn inleiding, uit 2005, stelt hij zelfs dat ‘de huidige globalisering over lijken gaat, willens en wetens.’ Hij geeft ook toe dat er een element van wishfull thinking zat in zijn vorige analyses. Nu heeft hij het inmiddels over economische en geopolitieke belangen en macht, over conflicten tussen klassen, over de markt, en komt hij hier en daar zelfs met een heuse tirade. Zijn analyse radicaliseert, maar tegelijkertijd worden zijn voorstellen terughoudender. Globalisering moet omgevormd worden tot ‘een project met als centraal oogmerk de armoede te halveren op korte termijn’. Van sturing is geen sprake meer: ‘Onafhankelijke analyses, evenwichtig uitgedragen, kunnen de politiek van de globalisering significant beïnvloeden.’ ‘Systemen grondig veranderen,’ zo stelt Pronk in zijn inleiding uit 2005, ‘was het credo van de sociaal-democratie, maar dat kan nu niet meer.’

Iemand die hoofdstukken over globalisering gewoon van voor naar achteren leest, ziet eerst een tekst uit 2005, gaat vervolgens terug naar 1992 en 1997 en dan weer vooruit naar 2002. Gezien de ontwikkeling die het denken van Pronk over oorzaken en oplossingen met betrekking tot globalisering doormaakt, is dat bepaalt geen handige volgorde om het boek te lezen. Het zet je als lezer regelmatig op het verkeerde been. Eenmaal in de juiste volgorde valt wel een ontwikkeling te ontdekken: Pronk die harder wordt in zijn oordeel over de wereld, meer nadruk gaat leggen op systemen die bepaalde belangen dienen dan op personen die het niet begrepen hebben, en tegelijkertijd minder radicaal wordt in zijn voorstellen.

Het meest storende in dit eerste deel van het boek echter, is het geheel ontbreken van enige verwijzing naar ‘moderne’ denkers over globalisering of min of meer recente belangrijke ontwikkelingen. De helden van Pronk zijn Den Uyl, Tinbergen en Prins Claus. Allemaal mensen die lof verdienen, maar ook al enige tijd dood zijn . Naomi Klein, Joseph Stiglitz, George Monbiot, zelf een oude rot als Noam Chomsky – wat je ook van ze mag vinden – ontbreken volledig in Pronks boek. Seattle, de mislukte WTO-top van Cancun, de directe strijd van gemeenschappen in Ecuador, Peru: het is allemaal niet gebeurd. In feite ontbreekt élk spoor van de hele anti- (of anders)globalisten beweging. Anno 2005 een boek schrijven over globalisering zonder maar een letter aan bovengenoemde mensen of onderwerpen te besteden, is wel heel wonderlijk. Zeker als in plaats daarvan niet iets nóg nieuwers wordt gepresenteerd, maar volstaan wordt met geesten uit de vorige eeuw.

Zij hadden gelijk – ik had gelijk

Naast de globalisering behandelt Pronk ook de Paarse regeringsjaren, de dekolonisatie van Suriname en de lessen van zijn leermeesters Joop den Uyl, Jan Tinbergen en Prins Claus. De teneur van deze essays is steeds dezelfde: zij hadden gelijk, ik had gelijk, en voor zover het allemaal anders is gelopen of verkeerd is uitgepakt, doet dat niets af aan dat gelijk. Pronk pleit voor historische benadering. Met de kennis en inzichten van toen, was dát de beste analyse en oplossing.

In zijn essay over Suriname verdedigt hij zich tegen aantijgingen uit de academische wereld als zou de dekolonisatie te snel zijn verlopen, en zou Nederland zich te veel of juist te weinig bemoeid hebben met het proces na 1975. Prins Claus was vooral een wijs man die geen genoegen nam met oppervlakkige constateringen en zijn omgeving daar ook scherp mee hield. Naast het zich ontdoen van zijn stropdas gooide hij nog wel meer heilige huisjes omver. Met name over de zin en onzin van ontwikkelingshulp, het gevaar om hulpafhankelijkheid te creëren en het al dan niet bewust de eigen westerse cultuur als maatstaf voor de hele wereld te gebruiken. Over de ideeën van Tinbergen lijkt Pronk vooral de noodzaak te voelen aan te tonen waarom ze nog steeds niet achterhaald zijn, wat juist weer ingaat tegen zijn eerdere benadering de zaken vooral in hun historische context te bezien. Voor Pronk is het meeste van wat Den Uyl ooit voorstond, niet langer actueel en in de huidige context ook niet meer mogelijk. Den Uyl verweerde zich tegen buitenparlementaire actie omdat hij politiek expliciet wilde beperken tot wat mogelijk was binnen de smalle marges van het parlementaire stelsel. Dat zou volgens Pronk niet meer actueel zijn ‘omdat er maar weinig (buitenparlementaire) linkse maatschappijkritiek is in Nederland’. Den Uyl was volgens Pronk ook beduidend radicaler dan de huidige PvdA, al is dat geen echte onthulling. Opvallend is wel dat hij de oorzaak daarvoor niet legt bij een ontwikkeling in het gedachtegoed van de sociaaldemocratie, maar uitsluitend – opnieuw – in die van de omstandigheden. Een ordening van de economie zoals voor 1980 nog bepleit, is nu ‘door de globalisering van de techniek, de economie en de communicatie bijkans onmogelijk’. Den Uyl heeft de veerkracht van het kapitalisme destijds onderschat, en dus moeten zijn ideeën nu worden aangevuld. De kern daarvoor ligt volgens Pronk in een democratische revolutie: de anonimiteit van de macht en de wereldeconomie moet doorbroken worden, íemand moet hiervoor aanspreekbaar zijn. Dat is dan ‘relatief net zo’n radicale eis’ als een planeconomie halverwege vorige eeuw, lijkt zijn boodschap te zijn.

Alsnog op de barricades?

Na de aanslag op de Twin Towers wordt alles anders en is de keuze tussen aandacht voor exclusief Westerse veiligheid of een duurzame wereld met een plek voor iedereen. Pronk kiest vanzelfsprekend voor het laatste en ziet in Bush’ campagne een heilloze kruistocht. Terroristisch geweld zal Pronk nooit verdedigen, maar terecht signaleert hij dat dat slechts te stoppen is door het weghalen van de diepere oorzaken. In zijn essay ‘De leugen regeert’ is hij nog radicaler: politici – Bush, Blair, maar ook Balkenende – hebben gelogen over de noodzaak om een oorlog tegen Irak te beginnen. Liegende politici zijn altijd fout, maar in een zaak van oorlog en vrede is het onvergeeflijk en hij eist dan ook hun aftreden. ‘Schoon schip maken, aftreden, nieuwe verkiezingen, een wisseling van de wacht, opnieuw beginnen,’ het zou zo in een SP folder kunnen staan.

Pronk lijkt door de tijd heen te zwabberen van idealis-tische, bijna naïeve analyses van problemen met radicale oplossingen, naar veel hardere conclusies over de toestand in de wereld gevolgd door een aanbevolen strategie die plotseling veel bescheidener en behoedzamer is. Totdat hij in 2004 nog heel even de vloer aanveegt met oorlogshitsers en hun aftreden eist. In zijn inleiding (2005) neemt hij afscheid van het belangrijkste sociaal-democratische credo dat het maatschappelijk systeem grondig veranderd moet worden. De analyses van Jan Pronk passen steeds vaker bij de SP, zijn oplossingen steeds minder.

Jan Pronk, Willens en wetens. Gedachten over globalisering en politiek. Uitgeverij Bert Bakker, 18,95 euro.

Inhoud