publicatie

Spanning, oktober 2005 :: Vadertje

Spanning • oktober 2005

Het rijke rooie leven - deel 9

Vadertje

Tekst: Ronald van Raak

‘Als je Drees van binnen opensnijdt, dan is hij zo rood als een kreeft,’ stelde ooit de liberale politicus Henri Marchant. Willem Drees is één van de meest gewaardeerde staatsmannen in de Nederlandse politiek. Hij was een sociaal-democratische bestuurder die bereid was om compromissen te sluiten met christen-democraten en liberalen: vóór de oorlog als wethouder in Den Haag en na de oorlog als minister-president. Na zijn politiek actieve leven uitte hij felle kritiek op de in zijn ogen veel te radicale koers van de PvdA, zozeer zelfs dat hij de partij in 1971 verliet en inruilde voor de veel gematigder partij DS ’70. Toch is Drees voor veel PvdA’ers én voor politieke tegenstanders herkenbaar gebleven als sociaal-democraat.

Veel politici, vooral die van de SP, voeren politiek op basis van beginselen. Anderen willen vooral goede managers zijn. Is het mogelijk om een uitgesproken politicus en tóch een goede bestuurder te zijn? In deel 7 van deze serie bleek hoe in de jaren twintig en dertig sociaal-democratische wethouders als Wibaut en De Miranda er in Amsterdam in slaagden om sociale woningbouw te plegen en werkgelegenheidsprojecten te starten. Ook Willem Drees (1886-1988) probeerde zo’n bevlogen bestuurder te zijn, tussen 1919 en 1933 als wethouder in Den Haag en tussen 1948 en 1958 als minister-president. De waardering voor Drees wisselde met de jaren. In de jaren vijftig werd hij, mede door zijn bemoeienis met de sociale zekerheid, gezien als een ‘vader des vaderlands’. In de jaren zeventig werd hij door linkse critici weg-gezet als een ‘regent’. Tegenwoordig mag Drees ook in deze kringen weer rekenen op waardering.

De mythe

Op de zeventigste verjaardag van Drees op 5 juli 1956 schreef het Friesch Dagblad: ‘Opgevoed door een streng rechtzinnige moeder, heeft hij den levensstijl behouden, die hem als kind is bijgebracht, sober, eenvoudig, arbeidzaam. Hij is geheelonthouder, kent zelfs geen enkel spel, waarbij kaarten te pas komen… Zijn ontspanning ligt in de huiskamer.’ Deze orthodox-protestantse krant schetste een beeld van Drees als een huiselijke vaderfiguur. Drees was in 1910 getrouwd met To (Catharina) Hent, met wie hij twee dochters en twee zonen kreeg. Dit beeld van burgerlijke eenvoud spreekt ook uit de anekdote over de Amerikaanse diplomaat die kort na de oorlog Drees thuis bezoekt in verband met de Marshallhulp. Nadat To hem een kopje thee en mariakaakje had geserveerd, zo wil het verhaal, concludeerde de Amerikaan dat een land waar de premier zó eenvoudig leeft, de hulp goed zal gebruiken.

Drees was halverwege de jaren vijftig een bijna mythische figuur geworden. Zijn imago paste goed bij de sobere politiek van de wederopbouw. Bij verkiezingen werd het beeld van Drees als vaderlijke leider goed gebruikt. In 1956 koos de PvdA de leus ‘W. Drees: zijn land, zijn partij, zijn beleid’. Bovendien beantwoordde Drees, na jaren van crisis en oorlog, de behoefte van de bevolking aan bestaanszekerheid. Hij wist zijn christelijke en liberale coalitiegenoten te over-tuigen van de noodzaak om de sociale zekerheid uit te bouwen. De Noodwet Ouderdomsvoor-ziening in 1947 en de Algemene Ouderdomswet van 1956 bevestigden zijn reputatie als beschermer van zwakkeren en ouderen, die nog jaren zouden ‘trekken van Drees’.

De staatsman

In 2004 werd een enquête gehouden onder historici naar de belangrijkste persoon in de Nederlandse geschiedenis. Drees werd tweede, achter Willem van Oranje, maar vóór Thorbecke. Drees verloor op jonge leeftijd zijn vader, maar kon met financiële steun van een oom doorleren. Hij had veel waardering voor Troelstra, maar steunde in november 1918 niet diens oproep tot revolutie. Drees, die in 1919 wethouder werd in Den Haag, verwachtte veel meer van praktische hervormingen op lokaal niveau. Vooral in colleges konden sociaal-democraten naar zijn opvatting ‘nuttig en vruchtbaar werk voor de arbeidersklasse’ verrichten. Drees bleef wethouder tot 1933, toen hij gekozen werd in de Tweede Kamer. Tijdens de oorlog rees de ster van Drees in het verzet. In 1940 werd hij een jaar geïnterneerd in concentratiekamp Buchenwald. Na de oorlog werd Drees eerst minister van Sociale Zaken en van 1948 tot 1958 leider van vier kabinetten.

Drees werkte mee aan de totstandkoming van de PvdA, een samenwerkingsverband van de SDAP en linkse christenen en liberalen. Maar van harte was dit niet. Hij bleef hechten aan socialistische symbolen, zoals de rode vlag. De sociaal-democraten moesten herkenbaar blijven, ook om te voorkomen dat mensen zouden overlopen naar de communisten. In Drees, minister-president, 1948-1958 (2005) noemt Drees-biograaf Hans Daalder enkele kenmerken die hem -desondanks tot een leider maakte van álle Nederlanders. Drees kon als bestuurder schijnbaar ingewikkelde kwesties vertalen in begrij-pelijke problemen en bondgenoten zoeken om deze op te lossen. In de opbouw van een stelsel van sociale zekerheid ging hem dat overigens beter af dan bij de onafhankelijkheid van Indië, waarbij zijn kabinet tot tweemaal toe besloot tot militair ingrijpen.

De socialist

Tijdens de Drees-lezing van 2000 ging Daalder in op de actualiteit van de opvattingen van Drees. Hij noemt hem een pragmatische bestuurder, maar wél een die bleef nadenken over de sociaal-democratische beginselen. Drees was een voorstander van nationalisatie van nutsbedrijven, van meer inspraak en winstdeling voor werknemers en van verkleining van de inkomensverschillen. In een verwijzing naar Wim Kok stelde hij dat Drees gegruwd zou hebben bij de privatisering van overheidsbedrijven en marktwerking in de publieke sector en bij een politiek die de tweedeling in de samenleving deed toenemen. Drees was bovendien een dualist, die tijdens discussies de bestuursmantel kon afwerpen om een bevlogen politiek verhaal te houden.

Na zijn vertrek als minister-president in 1958 bleef Drees zich bezighouden met de sociaal-democratische beginselen. Begin jaren zeventig nam hij afstand van Nieuw Links in de PvdA, die hij te weinig sober en te veel polemiserend vond. Maar hij schreef ook over Marx, die hij niet alleen zag als een grondlegger van het communisme, maar ook van de sociaal-democratie. Drees koos niet voor de weg van de revolutie, maar voor die van het parlement. Toch moest politiek zich naar zijn opvatting niet beperken tot partijpolitiek: Drees hechtte veel belang aan een sterke buitenparlementaire arbeidersbeweging en een actieve vakbond. En aan een sociaal-democratische politiek die zich teweer stelde tegen het kapitalisme, door het beperken van de marktwerking en het bevorderen van sociale wetgeving.

Drees heeft nog steeds vele gezichten. Voor critici staat deze ‘wethouder van Nederland’ symbool voor de regenteske kaste van bestuurders. Voor veel ouderen is ‘vadertje Drees’ nog steeds een symbool van sociale zekerheid. Voor de huidige generatie PvdA-bestuurders is Drees nóg een ander symbool: van een politicus die het vertrouwen kon winnen van andersdenkenden, zonder zijn sociaal-democratische beginselen opzij te zetten.

Inhoud