publicatie

Spanning, oktober 2005 :: Revolutie in de polder?

Spanning • oktober 2005

Revolutie in de polder?

Hans van Heijningen over Tien rode jaren

Het veelkleurige revolutionaire palet dat Nederland in de zeventiger jaren van de vorige eeuw kende, heeft op politiek en sociaal-economisch gebied weinig duurzame resultaten opgeleverd.

Tien rode jaren van Antoine Verbij is een fraaie sfeertekening en reconstructie van het linksradicale milieu in Nederland in de jaren zeventig, en leest als een trein. Studentenbeweging, provo, CPN KEN (ml), Maoïsten, Trotskisten, Anarchisten, Rode Jeugd, Rode Hulp, Rood Verzetsfront, RAF en kraak-, vredes-, solidariteits-, milieu- en gekkenbewegingen passeren de revue aan de hand van hoofd- en bijrolrolspelers. Uit Verbij’s beschrijvingen van bijvoorbeeld de anti-kernwapenstrijd, de vrouwenbeweging, het verzet tegen de Vietnamoorlog en de solidariteit met volksrevoluties wordt duidelijk dat het brede palet van links-radicale politieke organisaties en actiegroepen een behoorlijk grote invloed had op de bredere maatschappelijke en politieke ontwik-kelingen in die tijd.

Tegelijkertijd schiet Verbij tekort op zijn pretentie ‘om na te gaan waar het fout ging en waar het doel, een samenleving van kritische en mondige burgers, werd gemist.’ Onvoldoende duidelijk wordt hoe links erin slaagde om haar ideo-logie en politieke standpunten onder bredere lagen van de bevolking ingang te doen vinden. Hoewel de rol van de rode polderextremisten marginaal was en hun getals-matige omvang beperkt, was hun invloed volgens de auteur niet gering: ‘Het punt is dat hun ideeën, hun houding en hun moraal niet zo heel erg verschilden van die van grote delen van de Nederlandse bevolking,’ aldus Verbij die zich er op dit punt wel erg makkelijk van af maakt. Op een andere plaats in zijn boek geeft hij nota bene zelf aan dat de polderrevolutionairen ‘nog geen deuk in een pakje boter hebben kunnen slaan’.

De invloed van het protestantisme in Nederland analyseer je ook niet in Staphorst

Meer in zijn algemeenheid kun je de auteur – net als ik toentertijd een geëngageerde jaren-zeventig-jongere – verwijten dat hij te dicht op zijn thema is gekropen. Gefascineerd door de explosieve cocktail van oproer, ideologie en creativiteit lijkt Verwij blind voor het feit dat een meerderheid van de Nederlandse bevolking in de zeventiger jaren geen of weinig boodschap had aan het linkse spektakel. Door nauwelijks in te gaan op ontwikkelingen in vakbonden en vredesbeweging wordt de lezer weinig wijzer waar het gaat om de invloed van radicaal-links op het denken en handelen van de meerderheid van Nederlanders die niet hoger opgeleid is en van generatie op generatie de eindjes aan elkaar probeert te knopen. In plaats van de Socialistiese Jeugd als onderzoeksobject te nemen, had Verbij er beter aan gedaan om de Katholieke Werkende Jongeren onder de loep te nemen. Door te analyseren hoe bredere organisaties in links vaarwater terecht kwamen, krijg je een duidelijker beeld van de relatie tussen voorhoede- en massa-organisaties dan door te focussen op linkse splinters met een hoog revo-gehalte. Wie wil weten hoe het zit met de invloed van het protestantisme in Nederland, moet ook niet te lang in Staphorst of Urk blijven hangen.

De wortels van de huidige hufterigheid liggen níet in de jaren zeventig

In tegenstelling tot de overtuigende sfeerbeelden rammelt de analyse zo hier en daar en doet de lezer er goed aan sommige getallen met een korreltje zout te nemen. Wie beweert dat het aantal mensen dat tot de kraakbeweging behoorde waarschijnlijk net iets lager lag dan het aantal milieuactivisten, slaat de plank behoorlijk mis. Uit ervaring kan ik melden dat de kraakbeweging in Nederland nooit en te nimmer uit vijftig tot honderdduizend mensen heeft bestaan, maar uit hooguit enkele duizenden personen.

Door een vrij schematisch gebruik van bepaalde concepten (links-revolutionair, links-radicaal) krijgt de ontwikkeling van de SP – ontstaan in 1972 – maar weinig aandacht. De SP, die zich begin jaren negentig van haar revolutionaire ballast ontdaan heeft, komt er bekaaid af in het boek. Een enkel stukje: ‘Het gaat er niet om wat wij vinden, zei Jan Marijnissen, junior maoïst in Oss, destijds in een interview, het gaat erom wat de mensen van ons willen. Dat werd hun succesformule.’

Verbij gaat daarentegen wel uitgebreid in op de CPN die je van alles kunt betichten behalve dat zij links-revolutionair of links--radicaal was in de zeventiger jaren. In feite werd zij in die tijd vooruit geschopt door studentenactivisten die de partij een fase later richting afgrond stuurden. Strijdbare arbeiders bleven zonder partij, terwijl de leidende kaders voor een tweede- kanscarrière gingen.

Een thema uit het boek sluit direct aan bij één van de brandende discussiethema’s van dit moment: hoe is de Nederlandse hufterigheid en het ikke, ikke, ikke en de rest kan stikken anno 2005 te verklaren? Zijn we in Nederland de weg kwijt geraakt sinds we de pastoor, notaris en arts in de jaren zeventig Jan, Klaas en Piet zijn gaan noemen in plaats van ‘u’? Heeft de onder-wereld haar entree in de onroerendgoedwereld kunnen maken doordat krakers het woonrecht in eigen hand namen? Verwij verzet zich op basis van argumenten terecht tegen dit soort simplistische associaties. Hij laat zien dat individuele vrijheid (vrije seksualiteit, voor-behoedsmiddelen, druggebruik) in de zeven-tiger jaren ingebed was in een sociale en maatschappelijke context. De dubieuze invulling van het woord respect ‘ga uit de weg of ik sla je kop eraf’ heeft in zijn analyse vooral met de neoliberale revolutie van de jaren tachtig en negentig te maken. Het door-geslagen individualisme, het zonder scrupules najagen van eigenbelang en het idee dat de maatschappij het beste af is wanneer iedereen zijn gewin najaagt, leiden tot vormen van maatschappelijke ontwrichting, waar de zeventiger jaren niets mee van doen hebben. Dat de jaren tachtig en negentig na de jaren zeventig kwamen, klopt chronologisch, maar levert geen analyse in termen van oorzaken en gevolgen op. Zelf keuzes maken kan op twee manieren, houdt Verbij ons voor: met respect voor anderen en de leefomgeving in brede zin (eerder het wij-tijdperk dan het ik-tijdperk, in termen van Verbij) of op basis van plat eigenbelang waarbij anderen en de omgeving niet tellen (de kabinetten Lubbers die de solidariteit van mensen ondermijnden en het individualisme een asociaal gezicht gaven).

Geweld bleef uit

Een ander interessant thema dat Verbij overtuigend analyseert, is het vrijwel ontbreken van revolutionair geweld in Nederland tijdens de zeventiger jaren. Ondanks het feit dat Nederland in die tijd tientallen links-revolutionaire organisaties kende, zijn er los van enkele tientallen explosies met soms aanzienlijke schade (overigens vooral in de tachtiger jaren) geen doden en nauwelijks gewonden gevallen. Dit in tegenstelling tot landen als Duitsland en Italië. De auteur verklaart dit, door te wijzen op de tradities van het poldermodel: ‘De Nederlandse onderhandelingscultuur en de linkse, progressieve consensus hielden de extremisten in het gareel. Iedere extremist kon op elk moment uit zijn revolutionaire organisatie stappen en toch links en activistisch blijven.’ Zelfs de veiligheidsdiensten probeerden meestal te deëscaleren in plaats van te provoceren, zoals in verschillende andere Europese landen het geval was.

Door de deur voor praten open te houden en politieke dissidenten zelfs de mogelijkheid te geven om het recht(s)e pad te betreden (Ina Brouwer, Elsbeth Etty, Paul Rosenmöller) zou voorkomen zijn dat Nederlandse links-radicalen in de zeventiger jaren de stadsguerrilla-oorlog ingingen. Veel verder dan het leveren van hand-en-spandienten ten behoeve van de RAF, Rode Brigades en het Palestijns verzet, zijn de Nederlandse revolutio-nairen niet gegaan. Ook de invloed van de CPN en van maoïstische organisaties die de massalijn aanhingen – luisteren naar het volk, samen met het volk met oplossingen komen voor problemen, voorop lopen zonder jezelf van de massa te isoleren – hebben er waarschijnlijk voor gezorgd dat het politiek geweld in Nederland in de zeventiger jaren binnen de perken bleef.

De culturele revolutie in Nederland

De bewering dat Nederland in de eenentwintigste eeuw nog steeds op de verworvenheden van het rode decennium teert, zegt meer over Verbij dan over de zeventiger jaren. In feite was er sprake van een periode van veelvormig en veelkleurig verzet. Niet in China maar in Nederland en andere Europese landen vond een culturele revolutie plaats. Oude vermolmde gezagsstructuren in de politiek, de maatschappij en het gezin werden effectief onderuit gehaald, en de ruimte voor diversiteit, experimenteren en zelfstandig keuzes maken werd veroverd. Die nieuwe vrijheden bleven niet beperkt tot de boven- en middenklasse, maar werden omarmd door een grote meerderheid van de bevolking. Vooral wat betreft de omgang tussen ouders en kinderen en op het vlak van seksualiteit hebben de zeventiger jaren bijgedragen aan meer openheid en een grotere individuele vrijheid. In dat opzicht sluit ik mij graag aan bij de woorden van Selma Leydesdorf: ‘De vrouwenbeweging is een geslaagde culturele beweging geweest, die ervoor gezorgd heeft dat voor veel vrouwen van nu dingen vanzelfsprekend zijn die wij hebben bevochten: werken, studeren, niet meteen trouwen.’

Vanuit sociaal-economisch en politiek perspectief heeft de revo-lutie van de zeventiger jaren weinig duurzame resultaten opgeleverd. De erfenis van de sociaal-democratische politiek van spreiding van kennis, macht en inkomen (PvdA-regering Den Uyl, 1977) is in de jaren tachtig en negentig door toedoen van de regeringen Lubbers en Kok moedwillig in het putje gespoeld. Tegen de achtergrond van groeiende inkomensverschillen, de teloorgang van de publieke sector en slaafse buitenlandpolitiek kan het verzet van de zeventiger jaren ons tot lering en inspiratie dienen. Mits we zelfkritisch en bescheiden zijn, en onszelf en onze tijd weten te relativeren. In zijn ijver om zijn politieke tegenstanders als Bolkestein een lesje te leren, schiet Verbij soms zijn doel voorbij.

Antoine Verbij, Tien rode jaren, linksradicalisme in Nederland 1970-1980, Ambos/Anthos Uitgevers, 16,95 euro.

Inhoud