publicatie

Spanning november 2011 :: Alleen een sterke samenleving kan de crisis overwinnen

Spanning, november 2011

Alleen een sterke samenleving kan de crisis overwinnen

De crisis lijkt er nu toch echt aan te komen. De berichten uit de financiële wereld blijven slecht. Oplossingen waar politici mee aankomen, blijken steeds weer onvoldoende en lijken de problemen eerder te verergeren. De schuldenberg die de afgelopen dertig jaar met veel ambitie en winst is opgebouwd, dreigt ineen te zakken, met als grote gevaar dat de banken meegaan in de val en dat de bubbel in de Europese huizenmarkten leegloopt.

Tekst: Arjo Klamer, hoogleraar Culturele Economie aan de Erasmus Universiteit en lid van het Sustainable Finance Lab

De maatschappelijke gevolgen zullen groot zijn. Al die grote bedragen die over de tafel gaan – 400 of 1000 miljard voor het noodfonds – zullen weinig zeggen. Maar Wajong-jongeren, zorginstellingen en culturele organisaties die hun overheidssteun deels of geheel kwijtraken, ondervinden de gevolgen aan den lijve. Straks kunnen de werkzoekenden en de pensioenhouders getuigen van de gevolgen.

Laat ten minste het volgende duidelijk zijn: de overheid bezuinigt niet omdat we met ons allen arm zijn en ons al die voorzieningen niet meer kunnen veroorloven – zo rijk als nu zijn we nog niet eerder geweest – maar dit kabinet heeft besloten de rekening van de kosten van de steun aan de banken vooral aan de zwakke kant van de samenleving te leggen. Met steun van onder meer de PvdA is besloten dat de banken te groot en te belangrijk zijn om los te laten, en dat daarom hun verliezen collectief omgeslagen moeten worden.

Hoe de financiële sector de politici gijzelt

Het is hierbij belangrijk te beseffen dat de banken de gemeenschap wijs hebben gemaakt dat zij een essentiële functie vervullen in de onvermijdelijke globalisering van de economie. Om die functie goed in te vullen, hadden ze ruimte nodig. Ze moesten groot kunnen worden, heel groot, om met de grote jongens te kunnen concurreren. Want de financiële sector was een grote bonanza; daar werd het grote geld verdiend. Banken moesten innovatief zijn en dominant.

Illustratief voor deze ontwikkeling is de verandering in hun behuizing. De traditionele bankier had een stevig gebouw om duidelijk te maken dat bij hem ons geld veilig is. De moderne bankier mat zichzelf grote glazen paleizen aan, zoals de ING en de ABN AMRO langs de A10 in Amsterdam. In oude steden bepaalde de kathedraal het stadsbeeld; nu zijn dat de torens van banken en het verzekeringswezen. Bankiers zagen zichzelf als de masters of the universe.

Ik heb de verandering zelf mogen aanschouwen toen ik midden jaren zeventig voor de ABN werkte. De ABN was een conservatieve bank met een massief hoofdkantoor op de Vijzelgracht in Amsterdam. Vanuit de ABN keken we sceptisch naar de hemelbestormers die de AMRO-jongens wilden zijn. Met hun Anglo-Saksische aanpak kwamen ze bij ons ABN-ers als overdreven ambitieus en commercieel over. Toen in de jaren tachtig ABN ging fuseren met de AMRO, leek de combinatie onwaarschijnlijk. Zoals Jeroen Smit zo goed heeft weten te vertellen in De Prooi, wisten de AMRO-jongens de ABN-heren langzaam maar zeker aan de kant te schuiven. Hun tomeloze ambitie, vernieuwingsdrang en daadkracht wonnen het van de behoedzame en behoudzuchtige aanpak van de ABN-ers. Rijkman Groenink was een AMRO-jongen. Volgens de goede AMROgewoonte zette hij ambitieus in en richtte de gehele strategie louter en alleen op vergroting van de aandeelhouderswaarde. Hij mocht vervolgens laten zien hoe desastreus deze AMRO-strategie uitpakte.

De AMRO-aanpak en -mentaliteit resoneren met wat elders in de financiële sector gebeurde sinds het begin van de jaren tachtig. Banken trokken de grote talenten onder academici aan (ik zag mijn beste Amerikaanse studenten naar Wall Street gaan) die hun talenten aanwendden om nieuwe financiële producten te verzinnen en te ontwikkelen. Ze stapelden schulden op schulden, activa op activa. De posities van financiële instellingen groeiden exponentieel. Dat was mooi werk voor die talentvolle academici, want bij iedere stapeling konden zij een stevige provisie opstrijken. Zo boven op het geld ontdekten ze hoe ze zelf veel geld konden verdienen, terwijl de financiële sector steeds verder kwam af te staan van de reële economie. Zij die wezen op de potentiële gevaren werden genegeerd. Want zolang het goed gaat, moet het goed zijn.

En het gaat goed zolang de bergen schulden en activa kunnen groeien. De problemen beginnen wanneer schulden massaal afgebouwd moeten worden, zoals nu. Het verschil is alleen dat de bankiers er niet voor boeten en dat de verliezen op de gemeenschap afgewenteld worden. Al de acties die Europese leiders ondernemen, al hun akkoorden zijn erop gericht om de banken overeind te houden. Maar van ingrijpende maatregelen om de financiële sector fundamenteel te hervormen is geen sprake.

Het beleid is neoliberaal, asociaal en antidemocratisch

Het is merkwaardig dat nog zo weinig mensen de Nederlandse straten op gaan om te protesteren tegen de gang van zaken. Waarom zijn de mensen zo gelaten dat ze zonder al te veel protest – op de schreeuwende kunstenaars, demonstrerende huisartsen en de deelnemers aan Occupy Wall Street na – de rekening van onverantwoord gedrag in de financiële sector betalen?

Mij is ook niet duidelijk waarom het merendeel van de oppositiepartijen zo gemakkelijk meegaat in het hardvochtige neoliberale beleid van dit kabinet en dit Europa. Neoliberaal is het beleid omdat het inzet op zelfredzaamheid van de burgers, en dus op meer marktwerking in bijvoorbeeld de zorg, het onderwijs en de cultuursector (terwijl juist in de afgelopen tijd de negatieve gevolgen van die marktwerking duidelijk werden). Neoliberaal is dit beleid omdat het weigert misstanden in de financiële markt en de huizenmarkt te benoemen, ten koste van alles verhoging van belastingen voor de grote jongens vermijdt, om vervolgens wel de noodzakelijke aanpassingen ten laste te leggen van vooral sociale en culturele voorzieningen. De kracht van het neoliberalisme is nog duidelijker in de aanpak van de Griekse situatie. Toen in de jaren zeventig Pinochet de Chileense economie aanpakte met het IMF-recept van bezuinigingen, kortingen op sociale voorzieningen en drastische kortingen op de lonen, schreeuwde links moord en brand. Een dergelijk beleid – de zogenaamde cold turkey-aanpak – werd als asociaal en hardvochtig gezien. Nu wordt de Grieken door het IMF en de Europese Commissie een zelfde cold turkey-aanpak opgelegd. De PvdA vindt het allemaal best. Hoezo is deze aanpak sociaal? Hoezo is deze aanpak democratisch? Het akkoord van de Europese top voorziet in verdere ondermijning van de democratie. Het noodfonds in oprichting krijgt veel economische en financiële macht. Het kan zonder democratische controle onder meer verregaande maatregelen afdwingen bij lidstaten die niet aan de begrotingsnormen voldoen. Net als de Europese Centrale Bank moet het Noodfonds immuun zijn voor politieke processen. De macht is aan de technocraten. Zelfs een minister van Financiën heeft die macht niet. Hoe kan een parlement als het Nederlandse daarmee akkoord gaan?

De economische crisis zal een crisis in het economisch denken teweegbrengen

Samen met mijn collega-economen kijk ik met ontzag naar wat er gaande is. Met een collega kwam ik tot de conclusie dat we in onze lange loopbaan als econoom niet eerder zo’n bijzondere tijd hebben meegemaakt als nu. De oliecrisis en de daarmee gepaard gaande stagflatie van begin en eind jaren zeventig hielden ons bezig en dat gold ook voor de effecten van het neerkomen van de Muur tussen Oost en West. Maar zoals nu: nee, zo hebben we het niet eerder meegemaakt. We zijn ertoe geneigd alles wat we dachten te weten over de economie te heroverwegen, zodat deze crisis in de economie ook een crisis voor de economische wetenschap betekent.

Nu zijn er collega’s, zoals Sweder van Wijnbergen en Rick van der Ploeg, die volhouden dat deze gebeurtenissen in hun denkkader passen. Zij zien overheden die onverant woord bezig geweest zijn met het aangaan van schulden, en banken die iets soortgelijks hebben gedaan. Beter toezicht, strakkere regels, de IMF erin en dan komen we er volgens hen wel uit. Ik zie dat niet. Ik zie niet hoe de standaard economische benadering een crisis als deze kan duiden, laat staan verklaren en voorspellen. De gebeurtenissen zijn niet te volgen in de mechanistische modellen die economen standaard hanteren. Dat de Nobelprijs van dit jaar naar een tweetal economen ging die bijgedragen hebben aan de instrumentele en rationalistische economie van nu, is tekenend. Want hun benadering stelt nota bene dat overheden niet bij machte zijn om markten naar hun hand te zetten, zoals Europese overheden nu proberen. De reden is dat handelaren de effecten voorzien en dat daarmee de effecten tenietgedaan worden. Markten zijn efficiënt, prediken deze economische leermeesters. De massa aan kennis die handelaren samen hebben, aldus het argument, is meer waard dan de kennis die politici met hun paar ambtenaren kunnen produceren. En toch geloven politiek leiders met hun economisch adviseurs dat ze de boel naar hun hand kunnen zetten, dat strengere, afdwingbare regels de schuldencrisis oplossen, dat herkapitalisering van banken de financiële problemen oplost. Ik verwacht dat deze oplossingen niet gaan werken. Want ze gaan voorbij aan meer fundamentele problemen. Neem het probleem van de economische groei. De bedoeling van dit beleid zou moeten zijn dat de Europese economie weer gaat groeien, maar zoals veel economen aangeven, knijpen de massale bezuinigingen de groei juist af en lijken ze de volgende recessie teweeg te zullen brengen. De veronderstelling is dat investeerders moed putten uit overheden die hun schulden reduceren, maar het tegendeel is eerder het geval.

Een ander probleem is het aanpassingsprobleem. We kijken nu wel naar de tekorten op de Griekse en Portugese begrotingen, maar zeker zo dreigend zijn de tekorten op hun handelsbalans: deze economieën voeren veel meer in dan ze uitvoeren. Dat betekent dat ze niet concurrerend zijn, te weinig bedrijvigheid hebben en op de pof consumeren. Het probleem is dat een economie als de Griekse te weinig manieren heeft om te reageren op dergelijke tekorten.

Met een eigen munt konden de Grieken de prijs van hun economie verlagen, zodat hun producten aantrekkelijker worden voor buitenlanders en buitenlandse producten duurder worden. Met een eigen munt zouden de Griekse autoriteiten een zelfstandig fiscaal en monetair beleid kunnen voeren om een nieuw evenwicht te realiseren. De hoop die economen hadden, was dat aanpassingen zouden plaats vinden door migratie van arbeid. Zo gaat dat in de VS: Amerikanen verhuizen om hun geluk elders te beproeven. Grieken doen dat ook wel, maar in veel mindere mate. Vergeleken met Amerikanen blijven Europeanen honkvast. Resteert het asociale aanpassingsproces waar Griekenland, Portugal en Ierland nu midden in zijn en waar de Italianen nu ook aan moeten geloven. Dit alles blijft nog behapbaar voor de gangbare economische benadering. Het vooruitzicht van een financiële en economische meltdown is dat niet. De modellen van economen geven niet aan dat een systeem in crisis kan geraken. De analyse van crises was iets van de marxistische benadering en die was dood verklaard bij het neerkomen van de Muur in 1989. Marxisten kom ik in Europa niet meer tegen. Alleen in de VS zijn ze nog actief. Maar de marxistische benadering heeft wel oog voor de kans dat systemen als waar we nu in werken in een crisis komen. De kritische en dus genegeerde econoom Hyman Minsky voorzag die crisis in het financiële systeem.

Wat ook buiten het kader van de gangbare manier van economisch denken blijft, is de rol van de samenleving. Terwijl juristen, bestuurskundigen en bedrijfskundigen zich concentreren op de logica van bestuur en de economen op de logica van de ruil in de markt, blijkt dat cruciale processen in de bredere samenleving plaatsvinden. Iedereen heeft het over vertrouwen of het gebrek daaraan. Alsof het grote wantrouwen zo verbazingwekkend is. De logica van de markt en die van de overheid zijn echter op wantrouwen gebaseerd. We willen direct afrekenen in de winkel, omdat het er anders niet van komt. En de overheid staat op meer toezicht en meer regels, omdat ze er niet op vertrouwt dat we ons anders goed gedragen. Maar in de sociale ruimte werken dingen anders. Vertrouwen ontstaat door de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Mensen vormen vriendschappen, organiseren buurtfeesten, beginnen verenigingen en ondernemen allerlei initiatieven zonder dat de markt of de overheid daar een rol in spelen. In Nederland komen werkgevers en werknemers er meestal goed uit met elkaar omdat ze veel met elkaar omgaan, elkaar in allerlei situaties tegenkomen en dankzij instellingen als de SER voortdurend met elkaar in gesprek zijn. Al die interacties bepalen de samenleving. In het gangbare economische denken speelt die samenleving geen rol. Ten onrechte.

Het belang van een sterke samenleving

De eurocrisis is vooral het gevolg van het ontbreken van een Europese samenleving. Wat de Europeanen in Brussel ook mogen beweren over een gemeenschappelijke Europese cultuur (in haar verscheidenheid, zoals ze steeds haastig toevoegen), het gedoe rond de euro maakt duidelijk hoe fragiel die Europese cultuur is. Komt de Griekse economie in de problemen, dan staat de rest van Europa klaar met levensgrote vooroordelen over luie Grieken. En voor de Grieken zijn de Duitsers kille en hardvochtige mensen die alleen maar geïnteresseerd zijn in een harde munt. Van de solidariteit die Nederlanders onderling nog hebben, en die West-Duitsers toonden ten aanzien van hun Oost-Duitse landgenoten, is in het Europees verband weinig te merken. Het motto is eerder ieder voor zich. Dat alles zijn de tekenen van een zwakke samenleving.

Een munt is niet alleen een ruilmiddel en een rekeneenheid maar functioneert ook als bindmiddel. Een gedeelde munt dwingt gedeelde liefde en gedeelde smart af. Kan een samenleving dat niet opbrengen, dan gaat de munt als splijtzwam werken. En dat zien we nu in Europa gebeuren. Het is de hoogste tijd om het experiment met de euro te heroverwegen. En voor economen geldt dat ze hun aandacht moeten richten op de wijze waarop samenlevingen functioneren en hoe een samenleving op papier efficiënte economische mechanismen kan versterken danwel dwarsbomen. Maar ondertussen zullen de zwakkeren in de samenleving lijden onder de tunnelvisie van politiek leiders en de beperkingen van het economisch denken.