publicatie

Spanning, april 2006 :: Vakbeweging, aanvaardbare sociale partner of strijdmakker?

Spanning • april 2006

Vakbeweging, aanvaardbare sociale partner of strijdmakker?

Wat moet er gebeuren om de vakbeweging haar defensieve stellingen te laten verlaten en een prominente rol te laten spelen in het vormgeven van een goede toekomst voor de werkende klasse? De visie van Jeroen Zonneveld, landelijk bestuurslid van de SP.

Tekst: Jeroen Zonneveld

Sinds de grote vakbondsdemonstratie van 2 oktober 2004 op het Museumplein in Amsterdam is het de vakbeweging niet gelukt de defensieve stellingen te verlaten en meer het offensief te kiezen tegen de opstelling van de werkgevers en het kabinet. Dat is niet zo verwonderlijk als je kijkt naar de ontwikkelingen wereldwijd. Overal zijn de krachtsverhoudingen tussen kapitaal en arbeid gewijzigd in het nadeel van de werkenden. En die trend is nog niet ten einde. De neoliberale variant van de globalisering betekent dat de wereldwijde stoomwals van internationale kapitaalgroepen en multinationals alles en iedereen onderwerpt aan de wetten van de vrije markt. Meer dan ooit is de wereld het speelveld van grote ondernemingen die zoeken naar de beste plek om kapitaal tegen een zo hoog mogelijk rendement te investeren, en producten tegen een zo laag mogelijke prijs te laten produceren.

Na de liberalisering van het kapitaalverkeer volgde liberalisering van de productie, handel en transport van goederen. De liberalisering van diensten mag dan in Europa enige hinder ondervinden, op wereldschaal dendert de trein voort. Alleen het vrij verkeer van personen is beperkt: het lijkt slechts weggelegd voor inwoners van het rijke westen. En er is geen regering die greep heeft op dit proces van globalisering en liberalisering, als ze dat al zou willen. Laat staan dat internationale organisaties als de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen (IVVV) of het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) wezenlijke invloed op dit proces uitoefenen.

Is het eindeloos polderen echt gestopt?

De acties op en rond 2 oktober 2004 zijn natuurlijk niet voor niets geweest. De vakbonden hebben laten zien dat er nog steeds rekening moet worden gehouden met wat werknemers in Nederland willen en vinden. Bovendien is het zelfvertrouwen van alle bestuurders, leden en kaderleden die zich bezighielden met het organiseren van acties, flink toegenomen. En uiteraard zijn de scherpste kantjes van de kabinetsplannen afgehaald en heeft het kabinet op verschillende punten moeten inbinden.

De FNV-top beloofde na de acties voortaan niet meer eindeloos door te polderen tot zouteloze compromissen met werkgevers en regering. Intussen gaan de onderhandelingen over het nieuwe ontslagrecht tussen werkgevers, vakbonden en onafhankelijke kroonleden in de Sociaal-Economische Raad echter alweer eindeloos door. Terwijl toch al een tijdje duidelijk is dat de werkgevers graag een soepeler ontslagrecht willen, en de vakbonden willen vasthouden aan het huidige ontslagrecht, dat nu al geen wezenlijke belemmering bevat voor werkgevers om van werknemers af te komen. Alleen moeten ze het zorgvuldig doen en kost een ontslagvergoeding of een sociaal plan geld.

Sinds 2 oktober 2004 zijn de verhoudingen op nationaal niveau vrijwel genormaliseerd, terwijl het reguliere polderoverleg in het najaar van 2004 praktisch tot stilstand was gekomen. Ondanks acties tegen de Europese dienstenrichtlijn, tegen de havenrichtlijn, tegen de oneerlijke concurrentie door werkgevers die Oost-Europese werknemers uitbuiten en tegen massaontslagen zoals bij Nedcar, blijft de vakbeweging te veel gevangen in het meedenken met werkgevers en regering binnen de gangbare neoliberale consensus. Gezien de positie waarin de vakbeweging verkeert en de sociaal-economische situatie hier en in de rest van de wereld, zou je verwachten dat het gestegen zelfvertrouwen meer benut zou zijn om wat stevigere en onafhankelijkere standpunten in te nemen. Ook zou je meer discussie verwachten over de noodzaak een eigen vakbondsagenda voor de komende tien, twintig jaar te ontwikkelen. Zeker omdat begin 2005 in de discussienota voor het FNV-congres nog werd gesteld dat de FNV zelf de regie in handen wil nemen en wil werken ‘aan een nieuw model van arbeidsverhoudingen, dat beter bestand is tegen de politieke grillen en modes. Daarin past dat bestaande posities in de overlegeconomie tegen het licht worden gehouden. De FNV moet zich manifesteren daar waar ze het sterkst is. In sectoren, bedrijven en instellingen, op de werkvloer en in cao-onderhandelingen.’ Helaas zijn er nog te weinig tekenen die erop wijzen dat de FNV de rol van eeuwige sociale partner aan het verruilen is voor die van inspirerende en perspectiefvolle strijdmakker.

Oneerlijke concurrentie op lonen en andere arbeidsvoorwaarden

Aan de andere kant van het vakbondsspectrum bevinden zich werknemers in concrete bedrijven, instellingen en sectoren. Zij worden direct geconfronteerd met de gevolgen van de economische globalisering, hoewel die minder dramatisch zijn dan in veel andere landen omdat wij tot het rijkste deel van de wereld behoren. Vooral de arbeidsvoorwaarden en de werkgelegenheid staan voortdurend onder druk doordat de werkgevers steeds verwijzen naar de internationale concurrentieverhoudingen, waarin Nederland slecht voor de dag zou komen. Qua productiviteit scoren de hier gevestigde bedrijven echter nog steeds hoog en het gemiddelde loonniveau ligt hier al decennia lager dan in de ons omringende landen door de jarenlange loonmatigingspolitiek.

In Nederland komt de globaliseringsvloedgolf onder meer tot uiting in de verplaatsing van bedrijfsactiviteiten, bedrijfsonderdelen of complete bedrijven naar lagelonenlanden in vooral Oost- en Midden-Europa en Azië. En als dat niet kan, proberen werkgevers in sectoren als de bouw, vleesverwerking, tuinbouw, schoonmaak, vervoer en uitzendsector via allerlei constructies gebruik te maken van het aanbod van goedkopere arbeidskrachten uit Oost- en Midden-Europa. Dat aanbod wordt groter als de grenzen met die landen vanaf

1 januari 2007 definitief opengaan. De bestaande wet- en regelgeving die illegale praktijken van werkgevers (het werken onder de prijs en op onmenselijke voorwaarden) onmenselijke voorwaarden onmogelijk zou moeten maken, wordt helaas op grote schaal ontdoken omdat het nog steeds ontbreekt aan effectieve controle op de werkvloer. Dankzij acties van FNV Bondgenoten, ondersteund door de SP, heeft het kabinet nu maatregelen beloofd.

Een andere werkelijkheid waar de hedendaagse werknemers, en dan vooral jongeren, vrouwen en migranten, dagelijks tegenaan lopen, is dat banen met een contract voor onbepaalde tijd steeds schaarser worden. De flexibilisering van de arbeidsmarkt is dan volgens de werkgevers en het kabinet nog niet ver genoeg gevorderd, in de praktijk is het werken als zelfstandige zonder personeel (zzp’ er), op losse contracten, in deeltijd en via uitzendbureaus eerder regel dan uitzondering. Ook hier biedt de Wet Flexibiliteit en Zekerheid die werknemers in deze situatie bescherming moet bieden, nauwelijks enige soelaas. Als iemand het al redt om drie contracten achter elkaar bij één werkgever te krijgen, dan biedt de werkgever vervolgens geen vast contract aan, zoals wettelijk is voorgeschreven, maar vervangt hij hem of haar gewoon door een nieuwe contractant.

Tegelijkertijd voldoet het aanbod van flexbanen ook aan een vraag van mensen die om allerlei redenen geen behoefte hebben zich te binden aan een bedrijf. Dat geldt vooral voor jongeren, ouders met jonge kinderen en mensen die liever voor zichzelf beginnen. Zij vormen bij elkaar een groot arbeidsreservoir, waaruit ondernemers kunnen putten op de manier en op het moment waarop het hen uitkomt.

Vakbeweging moet de uitersten van de arbeidsmarkt bedienen

Door al deze ontwikkelingen, gecombineerd met de sterke vergrijzing van het ledenbestand, staat de vakbeweging voor een gecompliceerde opgave. Hoe kan de vakbond aantrekkelijk gemaakt worden voor jongeren, vrouwen en migranten, terwijl tegelijkertijd de huidige leden niet worden vergeten? Hoe kan het arbeidsvoorwaardenbeleid zo worden vormgegeven dat zowel werknemers in vaste dienst, als alle andere groepen worden bediend? Hoe kan het beleid van de bond zo geformuleerd worden dat aan alle bedreigingen, nationaal en internationaal, het hoofd geboden kan worden? Welke stappen kunnen er nu gezet worden om van een defensief beleid naar een meer offensief beleid te gaan? En kan er gewerkt worden aan een perspectief op langere termijn?

Wil de vakbeweging in de toekomst nog een rol van betekenis spelen, dan zal zij de uitersten van de arbeidsmarkt moeten bedienen. Dan zullen zowel de belangen van de gemarginaliseerde werknemers zonder vaste arbeidsplaats als van de geschoolde werknemers met een duidelijk carrière-perspectief behartigd moeten worden. Als tegenwicht tegen flexibiliteit zal de zekerheid steeds meer gezocht moeten worden in collectieve regelingen voor alle werknemers, ongeacht het karakter van de arbeidsrelatie. Regelingen die bescherming bieden tegen de risico’s van werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid, en die zekerheid bieden van zaken als verlof en pensioen. Met de huidige technologie moet het bijvoorbeeld niet zo moeilijk zijn iedereen voor verlof en pensioen een spaarpot te garanderen, die telkens als iemand ergens werkt wordt bijgevuld en die ondanks werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid toch een bepaald minimumniveau houdt.

De groeiende groep van zelfstandigen zonder personeel bestaat in feite uit werknemers die al dan niet door vrije keuze volledig aan zichzelf zijn overgeleverd. Het is ook niet voor niets dat vakbonden als de Nederlandse vereniging van journalisten (NVJ) en FNV Bondgenoten openstaan voor zzp’ers. Het is logisch dat zzp’ers ook onder de collectieve regelingen gaan vallen, die gelden voor alle andere categorieën van werknemers.

Omdat veel mensen een gevoel van onzekerheid hebben over de toekomst van hun arbeidzame leven, ingegeven door nationale en internationale economische ontwikkelingen, hebben zij steeds meer behoefte aan een steun en toeverlaat die hen kan helpen in het steeds weer binnenhalen van werk om in een inkomen te voorzien. Tegelijkertijd zou de vakbeweging nationaal en op sectoraal- en bedrijfsniveau er de strijd voor moeten aangaan dat werkgevers (met uitzondering van de kleintjes) altijd verantwoordelijk zijn voor het actief en geschoold houden en maken van hun werknemers. Wanneer de levenscyclus van bepaalde producten ten einde loopt, zouden werkgevers hun werknemers niet langer moeten overvallen met collectieve ontslagen, maar zou elke individuele werknemer klaar moeten zijn voor een soepele overstap naar ander werk in het zelfde of een ander bedrijf (eventueel als zzp’er). Gedekt door allerlei collectieve zekerheden zou dat geen probleem mogen zijn. Als trajecten van her-, om- en bijscholing nog moeten beginnen als de productie wordt ingekrompen of helemaal stopt, is het vaak te laat.

Het vakbondswerk hier is onderdeel van een internationale beweging

Omdat bedrijven en instellingen vaak deel uitmaken van een internationale productieketen of een internationaal netwerk, ligt het voor de hand ook het vakbondswerk hier als een onderdeel van een internationale beweging te beschouwen. Kleinschalige solidariteitsacties en deelname aan de internationale vakbondskoepels IVVV en EVV en de sectorale internationale organisaties zijn nuttig, zeker als ze Europese acties organiseren en coördineren tegen de Europese dienstenrichtlijn en de Europese havenrichtlijn. Vooral de International Transport Federation (ITF) heeft veel ervaring met het organiseren van acties in havens over de hele wereld. Andere sectoren blijven daar bij achter, terwijl de noodzaak om het nationale vakbondswerk een internationale dimensie te geven steeds groter wordt. Op dit vlak valt ongetwijfeld ook nog wel iets te leren van Transnational Information Exchange (TIE), dat al bijna 25 jaar als internationaal netwerk van vakbondsactivisten ervaring opdoet en expertise opbouwt met internationaal vakbondswerk, onder meer door het organiseren van werknemers uit de hele wereld die in één productieketen werken.

Het gaat om het veroveren van zeggenschap over de essentiële bedrijfsbeslissingen

Van wezenlijk belang is ook dat vakbonden die voor zichzelf nog een toekomst zien, de leden en vooral de potentiële leden serieus nemen. De scholingsgraad en de algemene ontwikkeling is vele malen hoger dan in de begintijd van de vakbeweging. Werknemers willen niet alleen graag dat hun baas hen voor vol aanziet, maar ook dat de vakbeweging hen volkomen serieus neemt. Moderne vakbonden zijn idealiter niet bureaucratisch en hiërarchisch, maar volstrekt democratisch en laten de leden deelnemen aan het hele proces van beleidsontwikkeling en besluitvorming. Het organiseren van referenda over sociale akkoorden die zijn afgesloten met kabinet en werkgevers, is nog maar een eerste stap op deze weg.

En omdat werknemers mondig genoeg zijn en over voldoende kennis en kunde beschikken, is meer democratie in de totale economie absoluut niet te hoog gegrepen. Veel werknemers weten beter hoe een bedrijf gerund moet worden dan de aandeelhouders of het topmanagement dat zich vaak op grote afstand bevindt. Uitbreiding van de medezeggenschap van ondernemingsraden is mooi, maar volstaat geenszins. Het gaat om het veroveren van echte zeggenschap over de essentiële beslissingen in ondernemingen.

Dat zou bijvoorbeeld op gang gebracht kunnen worden door werknemers direct invloed te geven via aandelen in het eigen bedrijf en indirect via pensioenfondsen, die als grote beleggers een enorme potentiële macht herbergen.

Inhoud

  • Kennis van de geschiedenis van de vakbonden is belangrijk om inzicht te krijgen in de sociale problemen van onze tijd en lessen te trekken voor de toekomst, aldus historicus Sjaak van der Velden. Hij schreef “Werknemers georganiseerd, een geschiedenis van de FNV”, die dit haar honderd jaar bestaat. Lessen uit een eeuw vakbeweging
  • Wat moet er gebeuren om de vakbeweging haar defensieve stellingen te laten verlaten en een prominente rol te laten spelen in het vormgeven van een goede toekomst voor de werkende klasse? De visie van Jeroen Zonneveld, landelijk bestuurslid van de SP.
  • De vakbeweging en linkse politieke partijen hebben de opdracht om een alternatief te bedenken voor het hedendaagse kapitalisme maar brengen daar weinig van terecht, meent hoogleraar Paul de Beer. Een gesprek over een gebrek aan visie en een defensieve strijd.
  • Het rijke rooie leven, deel 15: Rooie Reus