publicatie

Spanning, april 2006 :: Paul de Beer: 'Het ontbreekt de vakbeweging aan visie over de toekomst'

Spanning • april 2006

Hoogleraar arbeidsverhoudingen Paul de Beer:

‘Het ontbreekt de vakbeweging aan visie over de toekomst’

De vakbeweging en linkse politieke partijen hebben de opdracht om een alternatief te bedenken voor het hedendaagse kapitalisme maar brengen daar weinig van terecht, meent hoogleraar Paul de Beer. Een gesprek over een gebrek aan visie en een defensieve strijd.

Tekst: Jeroen Zonneveld Illustratie: Len Munnik

‘Toen Henri Polak als voorzitter van de ANDB eens voorstelde om voor de bezoldigde bestuurders van de bond een pensioenregeling in te voeren, kwamen de leden in het geweer omdat dit pensioen in geen verhouding stond tot de uitkering van werkloze diamantbewerkers. Polak verdedigde het besluit echter met het argument dat het pensioen voor bestuurders garandeerde dat zij zich volledig konden wijden aan de belangen van de leden. Dit wezen de leden echter van de hand. Polak accepteerde deze beslissing, maar trad vervolgens af als voorzitter. De volgende ochtend ontstond voor vakbondsgebouw De Burcht een enorme oploop van diamantbewerkers. Zij eisten Polak terug als voorzitter. Deze toonde zich bereid terug te komen, op voorwaarde dat de leden het pensioenvoorstel zouden aanvaarden.’

Deze anekdote vertelt hoogleraar arbeidsverhoudingen Paul de Beer om te illustreren hoe hij tegen de verhouding tussen vakbondsleden en hun bestuurders aankijkt. ‘Bestuurders hebben niet als primaire taak te doen wat leden willen. Zij moeten een visie ontwikkelen op wat de vakbond moet doen met belangrijke thema’s. Vervolgens moeten zij voor deze visie draagvlak zoeken door de leden van de juistheid ervan te overtuigen. Als er onder de leden geen draagvlak voor blijkt te zijn, moet de visie bijgesteld worden of de bestuurder moet aftreden. Uiteindelijk hebben de leden het laatste woord.’

Ziet u binnen de huidige vakbeweging bestuurders met een visie op de toekomst van de vakbeweging?

‘Nee, er ontbreekt een visie waar de vakbeweging over tien, twintig jaar moet staan, hoe de arbeidsmarkt en de arbeidsverhoudingen eruit moeten zien. Wezenlijk is de opstelling sinds de grote demonstratie op 2 oktober 2004 op het Museumplein niet veranderd. Weliswaar is het zelfvertrouwen toegenomen omdat gebleken is dat de bonden nog steeds acties kunnen organiseren. Maar het gaat nog steeds om een defensieve strijd en het tegenhouden van allerlei verslechteringen. Sinds het eerste kabinet Lubbers is de vakbeweging eigenlijk al in het defensief. Bovendien brokkelt de organisatiegraad langzamerhand af, van rond 30 procent begin jaren tachtig naar ongeveer 25 procent nu. Als de krachtsverhoudingen ten nadele van de vakbeweging zo blijven en de bonden alleen blijven reageren op anderen, dan zie ik de toekomst niet rooskleurig in.’

Komen we zo langzamerhand niet in een situatie dat de positie van de vakbeweging serieus bedreigd wordt?

‘Van de kant van het kabinet en de werkgevers zijn er wel af en toe wat speldenprikjes, maar ik zie nog geen serieuze bedreigingen. Nog steeds doen de werkgevers zaken met de vakbeweging in de Sociaal-Economische Raad (SER, waarin vakbonden, werkgevers en onafhankelijke kroonleden zetelen), de Stichting van de Arbeid (vakbonden en werkgevers) en het cao-overleg. Ook tijdens het voor- en najaarsoverleg van vakbonden en werkgevers met het kabinet worden nog steeds afspraken gemaakt. Bovendien is er nog geen echt alternatief voor deze vormen van overleg.

Het is echter wel duidelijk dat de vakbeweging tijdens dit overleg geen vuist kan maken. Werkgevers en het kabinet domineren de agenda. Het gaat de vakbeweging om het tegenhouden van verslechteringen. Dat inspireert niet genoeg. De angst overheerst te veel en ideeën dat het land mooier en beter kan, hoor je nauwelijks. De Nederlandse vakbeweging verdedigt compromissen bijna altijd met hand en tand, zonder nog het idee te wekken dat er eigenlijk iets beters mogelijk is. Dat is een groot nadeel en vermindert de herkenbaarheid van de vakbeweging.’

Laten de ontwikkelingen in Frankrijk, waar een brede beweging van studenten, werkloze jongeren en de vakbeweging een verslechtering van het ontslagrecht voor jongeren tegenhield, zien hoe het wel moet?

‘In Frankrijk zien we eigenlijk hetzelfde probleem. Ook daar is de strijd defensief. Zelfs het verzet tegen de Dienstenrichtlijn, de oneerlijke internationale concurrentie en de komst van de Polen, is overwegend verzet tegen verslechteringen. Mijn hoop was een tijdje gevestigd op de anti-globaliseringsbeweging. De leuze ‘een andere wereld is mogelijk’ klinkt veelbelovend. Maar tot mijn teleurstelling komt ook in die beweging het ontwikkelen van een serieus samenhangend alternatief programma niet van de grond.

In de zestiger en zeventiger jaren was er altijd sprake van een alternatief en een geloof dat een ander systeem mogelijk is. We waren wel een beetje naïef en utopisch, maar dat stimuleerde veel mensen om in beweging te komen. Helaas geloven nu nog maar weinig mensen dat een alternatief systeem mogelijk is. De vakbeweging, maar ook linkse politieke partijen, hebben nu de opdracht om een alternatief te bedenken voor het hedendaagse kapitalisme.’

U gelooft zelf nog wel in een alternatief?

‘Een alternatief is kansloos als het niet aansluit bij de heersende opvatting dat het kapitalisme nog het enig werkende economisch systeem is. Je kunt bijvoorbeeld kiezen uit de wezenlijk verschillende varianten van het kapitalisme. Voorlopig blijft het kapitalisme nog wel bestaan. Maar dat hoeft niet de Angelsaksische, hardere variant van het kapitalisme te zijn. Dat kan ook het Rijnlands model zijn, dat vooral in Duitsland en voor een deel nog in Nederland bestaat. Die variant is socialer en economisch beter.

In Nederland hebben we te maken met een mengvorm van het Rijnlandse en Angelsaksische model. Dat heeft allerlei beperkingen, bijvoorbeeld omdat het in onvoldoende mate de werkloosheid bestrijdt. We zouden meer moeten nadenken hoe we het Rijnlandse kapitalisme kunnen verbeteren. Dat kan betekenen dat je op allerlei terreinen soms helemaal de andere kant op moet. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat het Rijnlands model al te veel marktwerking bevat. Velen denken echter dat we alleen nog maar de Angelsaksische kant op kunnen.’

De bevolking hecht nog steeds aan behoud van de verworvenheden van de verzorgingsstaat, terwijl tussen praktisch alle politieke partijen, de werkgevers en de vakbonden consensus bestaat dat die flink moet veranderen. Hoe kan deze tegenstelling overbrugd worden?

‘De vakbonden hebben nog geen eigen visie op de verzorgingsstaat. Aan de andere kant huilen zij ook niet zonder meer mee met de wolven in het bos, zoals Femke Halsema wel lijkt te doen. Iedereen is het erover eens dat de verzorgingsstaat nu slecht functioneert. Maar de verandering gaat nu alleen in de richting van het beperken van rechten.

De Deense socioloog Esping-Andersen liet in zijn WRR-lezing, op 8 december 2005, zien dat het Scandinavisch model sociaal is en economisch goed presteert. Het gaat niet primair om het beperken van rechten, maar om uitbreiding daarvan door bijvoorbeeld te investeren in kinderopvang en het mogelijk maken van het combineren van arbeid en zorg. Dat kost extra geld, maar dat verdien je dubbel en dwars terug, onder meer door hogere arbeidsparticipatie van vrouwen. Esping-Andersen pleit er dus voor om niet minder, maar juist meer geld uit te geven aan de verzorgingsstaat. Bovendien pleit hij voor een prominente rol van de overheid. Daar hoor je in Nederland niemand meer over. De vakbeweging zou juist moeten aanhaken bij die visie. Dat er aan de nieuwe verzorgingsstaat een prijskaartje hangt, is duidelijk. Maar uit een recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau en uit het grote internetonderzoek 21 minuten.nl bleek dat veel mensen in Nederland wel iets over hebben voor verbetering van de sociale voorzieningen.’

Bent u dan ook een voorstander van het zogenoemde ‘Deense model’?

‘We moeten ons niet blindstaren op wat voor model dan ook, want je kunt het toch niet van de ene op de andere dag invoeren. Het gevaar is dat er één ding wordt uitgepikt, bijvoorbeeld het soepeler Deense ontslagrecht. In Denemarken is echter ook sprake van hogere werkloosheidsuitkeringen en krijgen werklozen intensieve begeleiding om weer snel werk te vinden.

In alle voorstellen voor soepeler ontslagrecht wordt er zonder meer van uitgegaan dat er dan meer mensen aan het werk komen. Die redenering werd ook gehanteerd bij de invoering van het vervroegd uittreden en de arbeidstijdverkorting in de jaren tachtig. Als ouderen eerder ontslagen werden, zouden er meer jongeren aan de slag kunnen. Daarbij ging men uit van een vaste hoeveelheid banen. In werkelijkheid is dat echter niet het geval. Er treden altijd veel fluctuaties op in de werkgelegenheid.

Het is beter om vast te houden aan coördinatie en afstemming tussen vakbonden en werkgevers over de vraag hoe de economie ingericht moet worden. Dat is een voorwaarde voor meer welvaart. Dat moet gecombineerd worden met een royale verzorgingsstaat, die wel verplichtend en activerend is. Van mij mag je best mensen dwingen scholing te volgen, zodat zij weer aan het werk kunnen. We moeten aansluiten bij de huidige ontwikkeling en onszelf niet buiten de discussie plaatsen.’

Als de vakbeweging nog niet toe is aan het ontwikkelen van een duidelijke visie, is het dan niet de taak van linkse politieke partijen om de discussie over een lange termijnvisie te stimuleren?

‘Binnen die partijen is eigenlijk sprake van dezelfde crisis als in de vakbeweging. Er heerst de brede overtuiging dat we de Angelsaksische kant opgaan en dat we dat een beetje moeten bijsturen. Ook bij de SP gaat het vooral om verzet tegen verslechteringen, en ook bij de SP is geen sprake van een samenhangende visie. Dat is ook niet eenvoudig. Maar we moeten gezamenlijk als linkse partijen meer pogingen doen om wel een alternatief te ontwikkelen. Daarbij kan samengewerkt worden met de vakbeweging. Maar daartoe zou je het dan wel moeten beperken. De vakbeweging vertegenwoordigt tenslotte een deelbelang, terwijl de politiek verantwoordelijk is voor het algemeen belang. Werknemers, en ook leden van de vakbonden, stemmen trouwens op allerlei verschillende partijen.’

Vakbonden en politieke partijen kunnen toch wel samenwerken bij buitenparlementaire acties?

‘Ik ben er niet zo voor dat politieke partijen zich bezighouden met buitenparlementaire acties. Als partij moet je er huiverig voor zijn dat de straat gaat regeren. Partijen moeten vooral in het parlement optreden.

Hoe zou de SP in de regering het vinden als de VVD demonstraties organiseert tegen die regering?’

Maar het mobiliseren en organiseren van mensen kan toch een aanvulling en een correctie zijn op het parlementaire systeem?

‘Je kunt beter de verantwoordelijkheden scheiden. Als vakbeweging kan je wel in actie komen als het gaat om belangen van werknemers. Maar als het gaat om acties tegen een al vastgestelde wet, dan vind ik dat op het randje. De demonstratie van 2 oktober 2004 tegen het kabinet vond ik wel volstrekt legitiem, maar als politieke partij moet je je onthouden van al te intensieve samenwerking met de vakbeweging. ‘

En een landelijke politieke staking tegen de regering Balkenende? Want het parlement blijkt niet in staat te zijn dit impopulaire kabinet naar huis te sturen.

‘Die staking zou ik ten zeerste afraden. We hebben niet voor niets een parlementair systeem. Een kabinet moet zich vier jaar lang kunnen bewijzen. Als de economie de komende tijd aantrekt, kunnen de coalitiepartijen nog goed scoren bij de volgende verkiezingen.’

Ziet u iets in het idee dat de democratie pas volmaakt is als ook de economie gedemocratiseerd is?

‘Ja, ik probeer al een paar jaar de discussie daarover op gang te krijgen. Het aandeelhouderskapitalisme zouden we van binnenuit moeten veranderen door meer kapitaal in handen van de werknemers te brengen. Pensioenfondsen beschikken bijvoorbeeld over miljarden kapitaal van werknemers... Daarmee kunnen zij veel invloed uitoefenen. Tot nu toe beperken de besturen van die fondsen (werkgevers en vakbonden) zich echter tot het veiligstellen van het rendement van de beleggingen. Dat rendement is op langere termijn echter niet verzekerd. Dus kan je als pensioenfonds beter de ontwikkeling zo beïnvloeden dat bedrijven zich meer gaan richten op duurzame lange-termijnrendementen. Dan zullen bedrijven ook meer rekening moeten houden met de belangen van werknemers in plaats van alleen met de belangen van de huidige aandeelhouders. De werknemers in een bepaald bedrijf zouden op de aandeelhoudersvergadering kunnen optreden als vertegenwoordigers van het pensioenfonds dat in hun bedrijf heeft belegd. Als vakbeweging kun je met de werkgever afspreken dat 5 procent van de loonsom aan de werknemers wordt uitgekeerd in de vorm van aandelen. Dat kan variëren met de conjunctuur, terwijl het loon hetzelfde blijft. Met dit soort ideeën stuit je binnen de vakbeweging helaas op een muur van onwil en onbegrip.’

Worden werknemers op die manier niet te veel verantwoordelijk voor het bedrijfsbeleid en alle negatieve gevolgen die dat kan hebben?

‘Dit tegenargument snijdt geen hout. Die invloed wil je toch juist? En doordat werknemers via de aandelen een veel groter belang hebben bij het voortbestaan van het bedrijf en dus rendement op lange termijn, wordt het risico van faillissement juist veel kleiner. En als dit zich dan voordoet, is er geen verschil met nu. Nu worden werknemers ook ontslagen als het bedrijf failliet gaat.

Veel mensen hechten nog steeds aan de traditionele tegenstelling tussen arbeiders en kapitalist. Maar die tegenstelling bestaat steeds minder. Wel is er nog steeds een grote tegenstelling tussen arbeid en kapitaal in het algemeen. Het kapitaal bevindt zich vooral in handen van grote institutionele beleggers en nog maar voor 20 procent in handen van particulieren. Door de gerichtheid op rendement op korte termijn, vindt er steeds meer speculatie plaats en steeds meer op- en neergang van de economie, waardoor weer minder rendement gehaald wordt. Door de aandelen steeds meer in handen te geven van de werknemers, blijft het in het bedrijf, waardoor het bedrijf over steeds meer eigen vermogen beschikt. Daardoor is de kans op lange-termijnsucces veel groter. Economische democratie kan dus eerder bereikt worden door het socialiseren van het kapitaal dan door het te nationaliseren.’

Paul de Beer (Middelburg, 1957) is vanaf 1 juli 2003 bijzonder hoogleraar Arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam op de Henri Polakleerstoel, die gefinancierd wordt door vakcentrales FNV, CNV en MHP. Hij is tevens verbonden aan het Amsterdams Instituut voor Arbeidsstudies (AIAS) en de Burcht (Centrum voor Arbeidsverhoudingen, waaronder het Vakbondsmuseum).

De Beer was van 1993 tot 2001 onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en van 2001 tot 2003 stafmedewerker van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR).

Paul de Beer is lid van GroenLinks en lid van de redactie van Socialisme en Democratie, het maandblad van de Wiardi Beckmanstichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA.

Meer informatie: www.pauldebeer.nl

Henri Polak (1868-1943) was oprichter van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond (ANDB), waarvan het vakbondsgebouw De Burcht in de Henri Polaklaan in Amsterdam dienst doet als Vakbondsmuseum. Polak was tevens mede-oprichter van vakcentrale NVV, een van de voorlopers van de FNV, en de SDAP, de voorloper van de PvdA.

Meer informatie: www.deburcht-vakbondsmuseum.nl

Rijnlands en Angelsaksisch model

Het Rijnlands model verwijst naar een gemengde economische orde waarbij de werking van de markt sterk wordt ingeperkt door een ver ontwikkelde collectieve sector en een harmonieuze samenwerking tussen de overheid en de sociale partners. Het Rijnlands model is vooral te vinden in Duitsland en Nederland.

Tegenover de verzorgingsstaat van het Rijnlands model staat het meer op marktwerking gerichte Angelsaksische model, dat vooral in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië bestaat.

Nederland heeft de laatste jaren stappen gezet in de richting van het Angelsaksisch model. Daarbij wordt de collectieve sector teruggedrongen door met name het gebruik van sociale zekerheid meer aan banden te leggen. Verder door privatisering, deregulering en bevordering van de concurrentie. De nieuwe mengvorm wordt het Rijndeltamodel of het Deltamodel of het poldermodel genoemd.

Inhoud

  • Kennis van de geschiedenis van de vakbonden is belangrijk om inzicht te krijgen in de sociale problemen van onze tijd en lessen te trekken voor de toekomst, aldus historicus Sjaak van der Velden. Hij schreef “Werknemers georganiseerd, een geschiedenis van de FNV”, die dit haar honderd jaar bestaat. Lessen uit een eeuw vakbeweging
  • Wat moet er gebeuren om de vakbeweging haar defensieve stellingen te laten verlaten en een prominente rol te laten spelen in het vormgeven van een goede toekomst voor de werkende klasse? De visie van Jeroen Zonneveld, landelijk bestuurslid van de SP.
  • De vakbeweging en linkse politieke partijen hebben de opdracht om een alternatief te bedenken voor het hedendaagse kapitalisme maar brengen daar weinig van terecht, meent hoogleraar Paul de Beer. Een gesprek over een gebrek aan visie en een defensieve strijd.
  • Het rijke rooie leven, deel 15: Rooie Reus