publicatie

Spanning, mei 2005 :: De onvoorspelbare toekomst - Terugkijken op de verkenningen uit 1977

Spanning • mei 2005

Terugkijken op de verkenningen uit 1977

De onvoorspelbare toekomst

Hoe helder is de kristallen bol van de toekomstverkenners? En wat hebben we eigenlijk aan voorspellingen over de richting waarin de samenleving zich ontwikkelt? Om daarop een antwoord te vinden keek het Netwerk Toekomstverkenningen in 2004 kritisch naar de Algemene Toekomstverkenning (ATV) uit 1977 van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR).

De WRR-verkenning uit 1977 was de eerste grote toekomstverkenning in Nederland. Het ambitieuze doel ervan was om op zeventien terreinen een samenhangend beeld te schetsen van de Nederlandse samenleving rond de eeuwwisseling. Daarbij ging het er vooral om, aan te geven welke knelpunten voorzienbaar waren, zodat het beleid daar rekening mee zou kunnen houden. De voorspellingen zouden dus door gerichte maatregelen níet uit moeten komen.

Voor de verkenningen uit '77 zijn de toekomststudies gebruikt die een aantal deskundigen heeft gemaakt, ieder op zijn eigen terrein. Bij de presentatie waren de reacties over het algemeen nogal sceptisch. De studie zou niet baanbrekend genoeg zijn, te weinig aanknopingspunten geven voor het beleid en te veel gericht zijn op voorspellen in plaats van het construeren van scenario's. Inmiddels is er brede overeenstemming over dat de ATV er in ieder geval aan heeft bijgedragen dat politiek, overheid en wetenschap meer aandacht kregen voor de toekomst, en aan het besef dat kennis over die toekomst altijd onvolkomen is.

Vrees voor afkoeling van de aarde door menselijk handelen

In 1972 heeft het rapport van de Club van Rome de wereld wakker geschud op het punt van de eindigheid van de natuurlijke hulpbronnen. De echo daarvan dreunt duidelijk na in de Toekomstverkenningen van '77.

Olieschaarste leidt tot een verdrievoudiging van de olieprijs en tot het gebruik van andere energiebronnen, is de verwachting. Aardgas wordt ook schaars, vanaf 2010; de rol van steenkool kan niet verder groeien en alternatieve energie komt erg langzaam van de grond. Maatregelen als een overheidscampagne om de thermostaat in ieder huis een graad lager te zetten, worden daarom onontkoombaar geacht.

Ook het 1977-beeld van de toestand van natuur en landschap rond 2000, is ronduit alarmerend. Gewezen wordt op de grote schade die al vóór 1977 is toegebracht, en gevreesd wordt dat het alleen maar erger wordt. De verwachting is, dat landschap en natuurlijk milieu omstreeks 2000 buiten natuurgebieden en landschapsparken nauwelijks nog enige betekenis kunnen hebben. En ook in beschermde gebieden gaat het slecht door areaalverkleining, wegenaanleg en recreatiedruk.

Verrassend is het hoofdstuk over klimaatverandering en de mogelijke gevolgen daarvan. In de jaren zeventig is het nog geen uitgemaakte zaak dat er een relatie bestaat tussen menselijk handelen en de temperatuur op aarde. Toch gaat de ATV er nadrukkelijk op in, waarbij overigens vooral een daling van de temperatuur gevreesd wordt. (De toenemende vervuiling van de atmosfeer met stofdeeltjes zou afkoeling van de aarde veroorzaken.) Geconstateerd wordt, dat over het algemeen hogere temperaturen voordelig kunnen zijn, en lagere temperaturen negatief.

Voorspelling: de rol van de overheid in de samenleving neemt toe

Ook al somber zijn de verkenningen over de politiek-bestuurlijke toekomst. De wetenschappers die dat terrein beschrijven, voorspellen dat de bestaande structuren in het jaar 2000 in staat van ontbinding verkeren. Invoering van nieuwe ordeningstechnieken is volgens hen een cruciaal proces. Terugkijkend concluderen de onderzoekers van nu dat het proces van verandering veel minder ingrijpend en turbulent is geweest.

In 1977 is de verwachting dat de invloed van de overheid op de samenleving zal toenemen, en dat 'wellicht nog binnen de komende 25 jaar de normen en waarden in de verzorgende sectoren (medische zorg, maatschappelijk werk, vormingswerk e.d.) model zullen staan voor sturing, organisatie en participatie in de Nederlandse samenleving.' Dat is dus heel anders gegaan, luidt de conclusie nu. De rol van de overheid is juist afgenomen ten gunste van marktwerking als belangrijkste sturingsprincipe, en de daarbij behorende normen en waarden, zoals efficiëntie en prestatiemeting, zijn ook bij de overheid, in het onderwijs en de gezondheidszorg dominant geworden.

Een opvallende misser in de verwachtingen van 1977 is de geschetste ontwikkeling van de aansturing van de ondernemingen. Daarover meldt de ATV:

  • de participatie van de eigen werknemers in het bestuur van de ondernemingen neemt toe;
  • dit leidt tot een verzelfstandiging van de lokale vestigingen van grote concerns;
  • de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid binnen de onder­nemingen neemt in betekenis af; de tegenstelling tussen ondernemingsbelang en externe belangen neemt toe;
  • ter bescherming van externe belangen neemt de overheids­bemoeienis met de ondernemingsbeslissingen verder toe.
Geen van deze stellingen is bewaarheid geworden.

Een andere ontwikkeling die duidelijk verkeerd is ingeschat, is de groei van de deeltijdarbeid. Voorzien was dat in 2000 38 procent van de vrouwen in het arbeidsproces in deeltijd zou werken, en 20 procent van alle werknemers. De werkelijkheid in 2001 was als volgt: 71 procent van de vrouwen werkt in deeltijd en 42 procent van de hele werkzame beroepsbevolking.

De verkenningen zeggen vooral veel over de tijd waarin ze gemaakt zijn

De postindustriële samenleving, die in 1997 voorspeld wordt, is inderdaad gekomen en inmiddels al weer voorbijgestreefd door de kennissamenleving, concluderen de onderzoekers van 2004. Ze kijken op dit punt zelf ook naar de toekomst, en signaleren 'dat er een nieuw label staat echter al weer staat te dringen: de creatieve

samenleving. Daarin worden de dienstverlenende en kennisklassen door een creatieve klasse vervangen. De toekomst zou aan deze klasse van architecten, grafisch vormgevers, journalisten, gamers, homo's, kunstenaars, maar ook onderzoekers, technologen en ondernemers zijn. De kruisbestuiving tussen technologie, cultuur en ondernemerschap moet zorgen voor de begerenswaardige innovatie.'

Op basis van hun beoordeling van de verkenningen uit 1977 komen de onderzoekers van 2004 tot een aantal aanbevelingen voor toekomstige toekomstonderzoekers:

  • De verkenningen moeten het heden meer loslaten bij het bekijken van de toekomst. Bijvoorbeeld door minder te leunen op de inbreng van wetenschappers die de mainstream vertegenwoordigen.
  • De tijdshorizon moet niet voor alle terreinen gelijk gelegd worden, en is in veel gevallen een te lange termijn die haast wel moet leiden tot gefantaseer. Voor beleidsontwikkeling zal een periode van tien, hooguit twintig jaar vaak betekenisvoller zijn.
  • In de verkenningen moet meer gewerkt worden met de scenariomethode: als dit en dit gebeurt, dan zal dat en dat het gevolg zijn. Daardoor komt er beter zicht op mogelijke toekomstige 'afhankelijkheden'.

Het doel om op basis van de toekomstverkenning beleid te maken waardoor de voorspelling niet uitkomt, is op veel terreinen niet gehaald. Soms was het niet nodig, omdat de voorspelling er ver naast zat, en soms ook is het niet gelukt de ontwikkeling te beïnvloeden. Een terrein waarop enkele sombere voorspellingen wel degelijk tot affectieve maatregelen hebben geleid, is dat van natuur en milieu, concluderen de onderzoekers van 2004. Daarbij wijzen ze op zaken als de aanpak van de oppervlaktewatervervuiling, het verbod op een aantal bestrijdingsmiddelen en het tegengaan van de versnippering van natuurgebieden.

Terugkijkend in 2004 luidt de conclusie dat de WRR-verkenningen in sterke mate een kind van hun tijd zijn: 'een tijd van grote bevlogenheid en pretenties; een tijd waarin men ook probeerde vat te krijgen op de ontwikkelingen op de lange termijn. De idee de toekomst in de hand te hebben, al is het maar een beetje, lijkt tegenwoordig daarentegen (weer) ver weg. Tegenwoordige en toekomstige toekomstverkenningen zijn methodologisch wellicht verder, maar vergeleken met die uit 1977 tevens meer oefeningen in bescheidenheid. Ook daarin hebben we blijkbaar geleerd.'

P.A. van der Duin, C.A. Hazeu, P. Rademaker en I.J. Schoonenboom (red.), Vijfentwintig jaar later, de Toekomstverkenning van de WRR uit 1977 als leerproces, Amsterdam University Press, 2004

Inhoud