publicatie

Tribune 10/2009 :: Koos van Zomeren - 'Ik voel nu geen rancune meer'

Tribune, november 2009

Historie

Koos van Zomeren

‘Ik voel nu geen rancune meer’

Schrijver Koos van Zomeren is een van de grondleggers van de SP, de partij waarmee hij na enkele jaren brak en waarnaar hij later snoeihard uithaalde. Een pijnlijke periode, die hij vergelijkt met een rouwproces. Inmiddels kijkt hij met humor en nuchterheid terug. “Ik heb bewondering voor de mensen die bleven en er een serieuze politieke beweging van hebben gemaakt.”

Tekst: Jola van Dijk Foto's: Rob Voss

“Hé, jou ken ik, jij bent Koos van Zomeren! Ik heb je vorige week op de radio gehoord, heb je een nieuw boek geschreven of zo?” Met die bijdehante opmerking van vrijwilliger Netty Meijer wordt Koos van Zomeren in het Nijmeegse SP-pand verwelkomd bij het vouwen van de Tribune. Ik heb hem daar uitgenodigd omdat hij inderdaad een nieuw boek heeft geschreven: ‘Die stad, dat jaar’. Een boek over het linkse leven in Nijmegen van 1972, het jaar waarin de SP werd opgericht.

Koos van Zomeren was begin jaren zeventig een prominente SP’er. Hij was mede-oprichter van de partij, maakte in 1974 deel uit van de eerste Nijmeegse SP-gemeenteraadsfractie, was landelijk ‘propagandasecretaris in het Centraal Komité’ (zo heette dat toen echt!) en is hoofdredacteur van de Tribune geweest. Het Tribune vouwen anno 2009 bezorgt hem dan ook veel herkenning en verbazing. “Eind 1975 heb ik voor het laatst Tribunes gevouwen. Toen moesten ze ook nog echt gevouwen worden”, vertelt Koos terwijl hij geconcentreerd meehelpt postwikkels te vouwen. Hij schrikt wel een beetje van het aantal Tribunes dat de vrijwilligers elke maand verwerken: 2100 voor Nijmegen en omgeving en dan nog eens 600 voor de regio. Zoveel waren het er in zijn tijd nog niet.

Klungelen tijdens het colporteren

Geholpen door een duik in het archief in de kelder van het afdelingspand rakelt hij de ene na de andere herinnering op. Bijvoorbeeld over de vormgeving van de Tribune destijds: “Oh ja, deze heb ik nog gemaakt. Dit is de uitgave van januari ’73, vanwege de kerstbombardementen in Vietnam hebben we die in december ’72 uitgedeeld met een speciale omslag. Die periode speelt ook een belangrijke rol in mijn boek. En het rekeningnummer dat je hier ziet voor bestellingen van boeken, dat is nog steeds mijn gironummer! Al mijn inkomsten komen daarop binnen, maar bestellingen voor revolutionaire literatuur al lang niet meer. Ach kijk, toen moest je de Tribune nog openklappen bij de verkoop huis-aan-huis. Dat was een idee van Daan Monjé, want dan leek het net een echte krant. Om het blad te kunnen lezen moest je het wel eerst weer dubbelvouwen tot A4-formaat, want eigenlijk was het gewoon een tijdschrift. Zonder nietjes, want anders werkte dit trucje niet. Resultaat was wel dat je altijd stond te klungelen tijdens het colporteren.”

Tijdsbeeld in puzzelvorm

De naam van Daan Monjé, die in 1972 samen met Hans van Hooft sr. en Koos van Zomeren de SP oprichtte, duikt ook tijdens de lunch op: “Ik kan me nog herinneren dat we voor een partijcongres hier in Nijmegen honderden broodjes jonge kaas hebben staan maken. Daan was ervan overtuigd dat mensen die jonge kaas eten geen oude kaas lusten, maar liefhebbers van oude kaas wel jonge kaas. Dus moest en zou iedereen jonge kaas eten, en wij maar smeren.” Het zal dan ook niemand verbazen dat Monjé een belangrijke rol speelt in Van Zomerens boek. ‘Die stad, dat jaar’ zou oorspronkelijk een roman worden, maar werd uiteindelijk een ‘roman met aantekeningen’. Het onderzoek ter voorbereiding op de roman, waarvoor hij onder andere SP-leden van het eerste uur weer opzocht, bleek zoveel bij hem los te maken dat Van Zomeren het door zijn boek heen gevlochten heeft. Hierdoor is het een intrigerende mengeling van feit en fictie geworden, waarbij Daan Monjé de enige persoon is in het romanverhaal die qua naam en persoonlijkheid zichzelf gebleven is. Het boek bevat de documentatie van gesprekken met mensen uit de begintijd van de SP, dagboek- en krantenfragmenten en de gedachten van Van Zomeren bij die herinneringen. Een deel van die verzamelde feiten komt terug in het romanverhaal, maar wel zo dat de grens tussen feit en fictie vervaagt. Het verhaal is realistisch genoeg om volledig waargebeurd te zijn, maar je weet dat dat niet het geval is. Daardoor ontstaat een realistisch tijdsbeeld van de linkse beweging en de stad Nijmegen in de zeventiger jaren, dat tegelijkertijd een puzzel is. Want welke elementen zijn feit en welke fictie?

“Ik ben er nu een stuk beter aan toe”

Een van de aantekeningen uit het boek gaat over Van Zomerens plotselinge vertrek uit de SP. Tot oktober 1975 behoorde hij tot de partijtop, en plots was hij compleet van het strijdtoneel vertrokken. Hij stuurde alleen nog een brief aan het Centraal Komité, waarin hij weinig duidelijkheid gaf over zijn vertrek. Zelf noemt hij de brief nu laf en pathetisch, maar wel doeltreffend. Hij wilde alle banden met de partij verbreken, en met zijn afscheidsbrief bereikte hij precies dat resultaat. In de jaren tachtig liet hij al even plotseling weer van zich horen, met het uiterst kritische boek ‘Een jaar in scherven’. Van Zomeren was totaal uitgeput toen hij uit de partij vertrok en geloofde niet meer in de linkse revolutie. Later kwam daar steeds meer wrok bij, en angst dat de SP zou radicaliseren. Inmiddels is het 34 jaar geleden dat hij uit de partij wegging en er is aan beide kanten een hoop veranderd. “Mijn nieuwe boek is vanuit een totaal ander perspectief geschreven dan ‘Een jaar in scherven’. Destijds was de SP op sterven na dood. Nu staat de partij heel erg sterk en ik ben er zelf ook een stuk beter aan toe. Ik heb echt bewondering voor de mensen die zijn gebleven en er een serieuze politieke beweging van hebben gemaakt.”

“We hebben de samenleving een prachtig cadeau gegeven”

Netty Meijer is een van de leden die begin jaren zeventig bij de partij kwamen en nog altijd actief zijn. Ze vindt het leuk om Van Zomeren weer te zien, maar is ook kritisch over wat hij in het verleden allemaal over de SP heeft gezegd. “Ben je maar vijf jaar lid geweest? En dan toch zo’n grote mond? Was je getraumatiseerd of zo?” Van Zomeren antwoordt met een timide ja.

Als ik hem later op de dag onder vier ogen spreek, blijkt Meijer met haar opmerking de vinger op de zere plek gelegd te hebben. “De periode nadat ik uit de partij gestapt was, voelde het als een sterfgeval. De enige van wie ik troost had kunnen krijgen was de SP, maar daar was ik juist mee in conflict. In het begin had ik nog niet eens zozeer inhoudelijke bezwaren tegen de partij, die kwamen pas later. Ik was vooral doodmoe, te moe om mijn bezwaren voor mezelf te formuleren en de strijd binnen de partij aan te gaan. Inmiddels weet ik dat het functioneren binnen de partij het slechtste in me naar boven haalde. Daar kon ik niet goed mee leven. Ik domineerde bijvoorbeeld discussies op basis van handig praten en mijn plek in de hiërarchie. Als schrijver heb ik veel meer mijn plek gevonden. Kennelijk heb ik een bepaalde vrijheid nodig die ik niet binnen de partij kon vinden. Nu voel ik geen rancune meer jegens de partij, en ik voel ook weinig rancune van partijleden jegens mij. Er zijn nog wel mensen die boos op me zijn omdat ik de partij schade berokkend zou hebben. Dat zal dan wel, maar het is nooit mijn bedoeling geweest. Ik had behoefte me te verantwoorden voor de rol die ik gespeeld had. Want uiteindelijk heb ik deze partij wel mede opgericht en daar ben ik hartstikke trots op ook. Ik ben blij dat ik uit de partij ben, maar ook blij dat ik lid ben geweest. Inmiddels ben ik 63. Een leeftijd waarop ik de belangrijke thema’s in mijn leven af wil sluiten, nu ik daar geestelijk nog toe in staat ben. Zo ook mijn periode bij de SP. We leefden met grote inzet, het ging ergens over, we zetten ons in voor anderen. Ik heb alleen spijt van de manier waarop ik omging met andere leden. We eisten stalen discipline en waren snoeihard in onze kritiek. Persoonlijk talent kreeg niet de kans om te groeien, doordat we van iedereen dezelfde loodzware combinatie van fabrieksarbeid en partijactiviteiten eisten. Maar uiteindelijk hebben we de maatschappij wel deze prachtige partij cadeau gedaan. Die combinatie van gevoelens zie je ook wel terug in het boek. Het is hilarisch en verdrietig tegelijkertijd.”