publicatie

Tribune 1/2008 :: Toni Wille: Sommige muziek raakt nooit gedateerd

Tribune, januari 2008

Interview

Toni Willé:

Sommige muziek raakt nooit gedateerd

Ze is het gezicht én de stem van een van Nederlands succesvolste bands ooit: Pussycat. In de jaren zeventig goed voor miljoenenverkopen en optredens over de hele wereld.

Hun hit Mississippi stond ook de afgelopen maand weer in de de Top 2000 en is een evergreen op seventies- en eightiesparty’s. Toni Willé (54): “De politiek moet muziek ook als exportproduct kunnen zien.”

Tekst Rob Janssen Foto's Suzanne van de Kerk

“Ken jij Mouth & MacNeal nog? Die hadden in de jaren zeventig grote hits als How do you do en Hello-A. De zanger van dat duo, Willem Duyn, zei ooit eens: ‘Als je in Duitsland een grote hit hebt gehad, kun je daar je hele leven op teren.’ Dat klopt wel, denk ik. Ik me wil me zeker niet beklagen over aandacht in Nederland, want ook hier treed ik op. Maar ik heb toch de indruk dat ze je in Duitsland meer blijven waarderen. Er is daar een enorm grote golden oldies-scene, waarin ik al 15 jaar met ontzettend veel plezier werk. Smokie, Middle of the Road, Harpo, Suzie Quatro, Dave Dee; we treden in Duitsland regelmatig voor volle arena’s op. Ontzettend leuk werk is dat. Afgelopen zomer heb ik bijvoorbeeld heel veel in Oost-Duitsland getoerd. Wát een dankbaar publiek heb je daar. Het inhaaleffect is er nog heel groot, want in de DDR-tijd mochten ze daar geen West-Europese muziek luisteren. Stonden er drie optredens achter elkaar ineens hevig geëmotioneerde mensen tegenover me. De tranen liepen over hun wangen, zo ontroerd waren ze.”

En wat deed jij toen?

“Die mensen maar eventjes vast-houden, hè. Ik begrijp ze wel. De muziek roept herinneringen op aan tijden dat ze er niet naar mochten luisteren, maar het stiekem toch deden. En ineens staat die artiest voor hun neus op het podium. Dat is heel raar voor die mensen. Voor mij trouwens ook wel.”

Maar muziek uit de jaren zeventig en tachtig is ook in Nederland ontzettend in. Overal zijn seventies- en eighties- avonden. Er zijn radiozenders die alleen nog maar muziek uit die periode draaien. Hoe komt dat?

“Kijk, er zijn veel muziekstijlen die gemaakt worden door jongere mensen en die jongeren ook aanspreken, da’s logisch. Maar ik denk dat er voor de mensen van mijn generatie gewoon te weinig nieuw materiaal is. De muziek die ik draaide toen ik jong was, draai ik nu nog steeds. Sommige muziek raakt nooit gedateerd. Ik denk dat het dat is. Er is in de jaren zeventig – en in mindere mate in de jaren tachtig – ontzettend veel goeds uitgekomen en dat is heel duurzaam gebleken. Die seventies- en eighties-revival is daar het bewijs van.”

Of kúnnen ze het tegenwoordig gewoon niet meer: originele liedjes maken met kop en staart, melodie, refrein, couplet? Gewoon omdat alles al zo vaak gedaan is?

“Ja, dat denk ik dus ook weleens. Er zijn al zoveel mooie liedjes geschreven; hoe verzin je nog iets moois? Maar dan komt er toch weer iets waarvan je denkt: wow, het kan dus nog wél! Hurt van Christina Aguilera vind ik bijvoorbeeld echt een prachtig liedje. Daniel Rae Costello, een zanger en songwriter van de Fiji-eilanden met wie ik momenteel een cd maak, kan het ook: liedjes met kop en kont, pakkende melodieën. Dus het kan wel degelijk nog. Kijk, ik héb ook niks tegen de hedendaagse popmuziek; ik vind dat er voor alles plaats moet zijn. Maar de weg naar de top is enorm veranderd. Neem nou dat hele Idols-gebeuren. Ik bedoel, hoe lang waren wij met Pussycat bezig voordat we doorbraken? Ik begon toen ik acht jaar was. Met gitaartjes en zo. De doorbraak kwam pas 14 jaar later. Beroemd worden, daar dáchten wij helemaal niet aan! We hebben altijd muziek gemaakt omdat we dat leuk vonden. Tegenwoordig is het: ik wil zo snel mogelijk beroemd worden en veel geld verdienen. Dat is een heel andere insteek.”

Hoe braken jullie dan door?

“In die tijd, ik praat over 1975, stuurde je cassettebandjes naar de platenmaatschappij. Als je mazzel had mocht je een keer auditie doen. We hadden al wel een paar singeltjes gemaakt, maar die waren niks geworden. We hebben daarna zelf nog een paar opnames gemaakt die we onder andere naar platenmaatschappij EMI stuurden. Toen is Tim Griek, de latere producer van André Hazes, naar ons toegekomen om te luisteren. Hij zag wel wat in ons en we mochten bij EMI een paar demo’s opnemen. Het grappige was, dat we daar eigenlijk te weinig nummers voor hadden. Toen dachten we: ach, dan doen we Mississippi er ook maar bij – want vreemd genoeg waren we toen nog helemaal niet zo kapot van dat nummer. Maar goed, we kregen een contract voor twee singles. Dat werden Mississippi en Georgie. In eerste instantie deden die niet veel, maar toen werd Mississippi opgepikt door Meta de Vries en Peter Blom van de radio. Een paar maanden later stonden we op nummer 1.”

En toen?

“Ja, toen werd het een gekkenhuis. Ik was toen namelijk nog telefoniste bij DSM en toen ik trouwde dacht ik: zo, nog drie jaar werken en dan kinderen krijgen. Muziek zou wel altijd een hobby blijven. Maar dat liep dus even anders. Om je dat voor te stellen een leuke anekdote. We waren in die tijd gek op Londen en gingen er graag op vakantie. Dan sliepen we in van die piepkleine pensionnetjes, die half onder de grond lagen. Vonden we prima. Het enige wat we hadden was een klein transistorradiootje op de kamer. In de zomer van 1976 hoorden we ’s morgens vroeg ineens Mississippi op de Engelse radio. Nou, dát was een raar gevoel! Een dag later kregen we een telefoontje van EMI: we konden verhuizen naar het Hilton! Komische vakantie was dat.”

Jullie kwamen in heel veel landen op nummer 1 van de hitparade, maar jij bent altijd in Zuid-Limburg blijven wonen. Waarom?

“Ik waardeer mijn wortels. Ik ga heel graag op reis, maar de wortels zijn voor mij een soort veiligheid. Dus ik kom ook weer graag terug. Ja, en voor optredens in Duitsland zit je hier in het zuiden ideaal.”

Word jij kwaad als mensen over dat spleetje tussen je tanden beginnen?

“Nou, jij zegt het nog netjes. Wat denk je dat ik door de jaren heen allemaal naar m’n kop geslingerd heb gekregen? Bijvoorbeeld: ‘Zeg, laat je spleet eens zien.’ Op een gegeven moment heb ik er vullingen op laten zetten. En toen was het weer van: ‘Zeg, waar is je spleet gebleven?’ Dus ja, ik werd het wel een beetje beu. Maar aan de andere kant is het toch ook een soort compliment. Het is toch iets karakteristieks. Maar kwaad? Nee, dat niet.”

Je bent fulltime met muziek bezig. Kun je daar van rondkomen?

“Ja. Omdat ik veel in Duitsland werk. Duitsland betaalt gewoon een stuk beter dan Nederland. Kijk, als groep hebben we zo’n 10 jaar meegedraaid en ik ben nu 31 jaar beroepszangeres. Als het om optredens gaat, staan de Pussycat-hits centraal. Er is wel wat ruimte voor nieuwe dingen, maar de mensen willen toch graag de hits horen. Dat begrijp ik, want dat heb ik zelf ook. Wat mijn solo-cd’s betreft vind ik het gewoon hartstikke leuk om te doen. Ik ben niet zo bezig met de vraag of ze goed gaan verkopen. Het gaat me nu meer om het creatieve gedeelte, het bezig zijn met nieuwe dingen. Heerlijk is dat.”

Maar er zijn heel veel Nederlandse artiesten die het niet redden om alleen van de muziek te leven.

“Klopt. Muzikant zijn is een soort stiefkindje in Nederland. Je zit in een apart hoekje en je bent echt vogelvrij. Het wordt echt gezien als een hobby. Ik zei al: ikzelf kan mijn brood met muziek verdienen omdat ik veel in het buitenland werk. Maar als ik het alleen van Nederland zou moeten hebben, dan was ik allang weg geweest. In die zin mag er best wat veranderen en daar zou ik me graag voor willen inzetten. Oké, er zijn wel stichtingen die zich bezighouden met de ondersteuning van Nederlandse muziek, maar wat heb je eraan? Je krijgt geen werk door lid te zijn van zo’n stichting. Je krijgt werk als mensen het leuk vinden om je te zien optreden. Maar dan moeten ze wel weten dat je er bent. Er zijn heel veel leuke bandjes in Nederland, maar die krijgen veel te weinig aandacht.”

De SP-fractie in de Tweede Kamer pleit met de initiatiefnota Oorstrelend en Hartveroverend voor meer ‘airplay’ voor Nederlandse pop op de publieke radio en tv. Is dat volgens jou dan de oplossing?

“Ik zou dat zeker een goede zaak vinden. Wist je dat dat in Nederland heel anders is dan in andere landen? In Frankrijk bijvoorbeeld zijn publieke zenders verplicht om 60 procent nationaal product te draaien. In Oostenrijk is dat ook zo. Kijk, in onze tijd was Nederlandse popmuziek heel populair in het buitenland. The Cats, George Baker en ook wijzelf. Dat is totaal voorbij. In mijn ogen moet je muziek ook als een exportproduct kunnen zien, maar die gedachte leeft kennelijk niet meer. Terwijl ik zou zeggen: wat toen kon, moet nu ook kunnen.”

“Tegenwoordig is het platform voor Nederlandse artiesten veel te klein.”

Maar vind je dat de politiek zich daarmee moet bemoeien?

“Vind ik wel, ja. Wie zou het anders moeten doen? Platenfirma’s? Hoeveel zijn er niet die alle Nederlandse artiesten eruit gegooid hebben en alleen nog maar draaien op het internationale. Muziek is één van de belangrijkste pijlers in het leven van mensen. Hoeveel mensen zoeken steun in de muziek als ze het moeilijk hebben? Muziek helpt! In Den Haag denkt men: de muziek bedruipt zichzelf wel. Dat is ook lang zo geweest. Vroeger was het ook niet makkelijk, maar toen had je nog programma’s als Nederland Muziekland en Toppop waar Nederlandse bands hun single konden presenteren. Maar op het moment is het platform voor artiesten om zich te profileren veel te klein. Ik vind dat er een aantal Nederlandse artiesten zouden moeten zijn – en niet alleen maar die paar als Guus Meeuwis en Marco Borstato, maar ook op een lager niveau – die kunnen zeggen: ‘Ik kan van de muziek leven’. Nu zijn dat er veel te weinig.”

Maar als muziek zo belangrijk voor mensen is, hoe kan het dan dat de keus in de doorsnee platenzaak zo klein en oppervlakkig geworden is? Naast de ‘mainstream’ ligt er bijna niks meer in de rekken, behalve computergames en bergen dvd’s.

“Dat is het sneeuwbaleffect. Als platenfirma’s te weinig investeren in nieuwe producten, heeft dat ook effect op platenzaken. Toen wij bij EMI zaten, hoorde ik op een gegeven moment dat de productie van de nieuwe elpee van Vitesse ongeveer 200.000 gulden kostte (met voorman Herman van Boeijen scoorde die band begin jaren tachtig grote hits als Rosalyn en Good Lookin’ –red.). Ter vergelijking: onze plaat kostte in die tijd ongeveer 70.000 gulden. De platenmaatschappij zei: ‘Met de winst die we op de plaat van Pussycat maken, bekostigen we Vitesse.’ Vonden wij logisch: ze verdienen aan het ene product en investeren vervolgens in het andere. Nu ligt dat kennelijk heel anders. Als je bedenkt hoeveel Nederlandse artiesten de laatste jaren eruit gemieterd zijn terwijl ze kwalitatief vaak heel goede dingen deden, dan krijg ik de indruk dat de platenfirma’s liever op safe spelen en steunen op wat ze uit het buitenland aangeleverd krijgen. Daar hoeven ze namelijk geen of weinig moeite voor te doen. Tegelijkertijd zie je dat mensen steeds meer gaan downloaden. Waarom? Omdat cd’s te duur zijn. Het kan véél goedkoper. Dankzij de techniek kan je tegenwoordig een heel leuke cd maken voor veel minder geld dan vroeger. Maar dan moet je wel een podium hebben om dat product naar buiten te brengen. En dan is de cirkel rond. Want als het eindresultaat is dat je je eigen cd alleen maar thuis draait, omdat niemand weet dat je plaat überhaupt bestáát, tja, dan wordt het moeilijk.

Inhoud