publicatie

Spanning september 2010 :: Het Rijke Rooie Leven, deel 59: Wisselende Populariteit

Spanning, september 2010

Het rijke rooie leven, deel 59:

Wisselende Populariteit

De populariteit van het Nederlandse koningshuis, het Huis van Oranje, wisselt als dagkoersen op de beurs. Toen werd aangekondigd dat de kroonprins wilde trouwen met de dochter van iemand uit het Argentijnse Videla-regime, was dat slecht voor de Oranjes. Toen hij echter met dezelfde dame voor het altaar stond, overwon de sympathie voor dat schattige meisje alle bedenkingen. Recente zaken zoals de te bouwen vakantievilla van Prins Willem-Alexander in Mozambique en de voortgaande discussies over de uitkeringen van de Oranjes, zorgden weer voor een dalende populariteit.

Tekst: Sjaak van der Velden

In de vorige aflevering van Spanning publiceerden we twee prenten uit de platenserie ‘Aanschouwelijk onderwijs in de staatkunde’. Deze keer nemen we er weer twee, nu over de monarchie. Of de populariteit van het koningshuis rond 1890 ook al zo wisselde als tegenwoordig is niet na te gaan omdat er toen geen opinieonderzoeken werden gedaan. Wat we wel weten is dat socialisten altijd tegen het bestaan van de monarchie zijn geweest. Datzelfde geldt trouwens voor veel liberalen want hun politieke stroming dankt zijn bestaan juist aan de strijd tegen adel, kerk en vorstendom.

Het koningshuis zoals wij dat in Nederland kennen is een zwak aftreksel van de vorstenhuizen zoals die in een ver verleden bestonden. Ooit zijn vorsten ontstaan als de eersten onder hun gelijken; het woord vorst verwijst daar ook naar (zie kader). In ruil voor het leveren van bescherming aan de bevolking kregen zij steeds meer macht en wat ze niet kregen, trokken ze naar zich toe. Hun macht werd zo zelfs erfelijk. Na een strijd van honderden jaren van kleine vorsten tegen andere kleine vorsten kwam uiteindelijk de sterkste, de slimste of de geniepigste bovendrijven. Deze vorst of monarch regeerde in zijn eentje, maar kwam door nog hoger liggende machtsontwikkelingen onder een keizer staan.

De Nederlanden kwamen onder de Spaanse keizer Karel V die vrijwel heel westelijk Europa bestuurde. Na zijn dood wilden bevolking en lagere vorsten zoals de Oranjes onder die heerschappij uit. Zeker toen zijn zoon Filips II een zeer hoge belasting hief en te veel ingreep in de voorzichtig opbloeiende godsdienstvrijheid. De macht van de lokale vorsten was echter afgenomen ten gunste van de steden die door hun economische bloei ook politieke macht verwierven. Toen de Nederlanden zich in de tachtigjarige oorlog (1568-1648) hadden afgescheiden van Filips II vormden zij daarom een republiek. Aan het hoofd van deze republiek stond een stadhouder, wel voortdurend iemand van het huis van Oranje.

Deze republiek werd na de Franse revolutie onder de voet gelopen door de Fransen. Na de nederlaag van de legers van Napoleon kwam een Oranje terug naar Nederland, die vrijwel direct tot soeverein vorst werd uitgeroepen. Zo zorgde de Franse revolutie er via een omweg voor dat Nederland na jaren republikeins bestuur weer onder een vorst kwam. Na enkele jaren kreeg deze Willem I zelfs de titel koning, maar hij had het tij niet mee. Hij probeerde zich wel als een absoluut vorst te gedragen, maar stukje bij beetje zag het parlement kans hem macht te ontnemen. In 1840 trad hij daarom teleurgesteld af.

De grondwetsherziening van 1848 onder de liberaal Thorbecke verwijderde de laatste restanten van een absolute monarchie. Er was nu nog slechts sprake van een constitutionele monarchie, waarin de koning weliswaar hoofd van de regering is maar de ministers verantwoordelijk zijn voor het beleid. Door die ministeriële verantwoordelijkheid is het nog steeds onduidelijk hoeveel macht de Nederlandse koning nog heeft. SP-kamerlid Renske Leijten zei het als volgt: ‘Het is een ‘historisch gegroeide situatie’, maar dat mag geen argument zijn om de ogen te sluiten voor de rare figuur van de Koning(in) als staatshoofd, die niet verantwoordelijk is, niet aanspreekbaar en niet weg te sturen.’

Helemaal uitgeschakeld zijn ze dus nog niet. De tijd van het ongebreidelde eten uit de staatsinkomsten is voorbij, maar nog steeds staat het koningshuis vooraan bij het opmaken van belastinggelden, zoals de prent uit 1890 al liet zien.

Termen

  • Absoluut = onbeperkt. Van Latijn absolutus (volledig, volstrekt).
  • Constitutie = grondwet. Via Franse constitution uit Latijnse constitutio (vaste inrichting).
  • Keizer = de hoogste vorst aan wie alle vorsten ondergeschikt zijn. Van de eerste Romeinse oppervorst, Julius Caesar; wiens naam werd uitgesproken als Kaizar.
  • Koning = erfelijke vorst. Afgeleid van kunja (familie) met de toevoeging –ing (behorend tot). Dus afstammeling van een belangrijk geslacht.
  • Monarch = alleenheerser, van het Griekse monos (alleen) en arche (heerschappij).
  • Republiek = regeringsvorm zonder erfopvolging. Van het Latijnse res publica (publieke zaak).
  • Soeverein = oppermachtig. Van het Franse woord souverain (opperheerser) en daarvoor uit het Latijnse superanus (de voornaamste).
  • Vorst = de voorste, de eerste. Waarschijnlijk een rechtstreekse vertaling van het Latijnse princeps (de eerste, de voornaamste