publicatie

Spanning, mei 2007 :: Het rijke rode leven

Spanning, mei 2007

Het rijke rooie leven deel 26: Bert Middel over Pieter Jelles Troelstra

Een pragmatische romanticus

Tekst: Bert Middel

Wellicht was Pieter Jelles Troelstra als persoon helemaal niet zo’n heroïsche man. Hij kwam ter wereld in een welgesteld Leeuwarder bourgeoismilieu. En viel tijdens zijn studietijd in Groningen vooral op als preses van het studentencorps Vindicat atque polit dat berucht was om zijn drinkgelagen. Als latere levenspartner van Sjoukje Bokma de Boer – beter bekend als de schrijfster Nynke van Hichtum – ontpopte hij zich bepaald niet als een modelechtgenoot. Ook in zijn latere leven hoefde hij zich dankzij het assurantiekantoor van zijn vader geen financiële zorgen te maken. En dat in een tijd dat de arbeiders bittere armoede leden en hun leefomstandigheden schrijnend waren. Anders dan bijvoorbeeld Ferdinand Domela Nieuwenhuis hoefde hij zich ook in zijn latere leven niets van materiële aard te ontzeggen. Net als bij de meeste van de twaalf ‘apostelen’ die in augustus 1894 in Zwolle de Sociaal-democratische Arbeiderpartij (SDAP) oprichtten, was er weinig proletarisch aan de persoon Troelstra. Van de ‘founding fathers’ van de SDAP wisten alleen Johan Schaper en Hendrik Spiekman, die in respectievelijk Groningen en Rotterdam als partijpropagandist naam maakten, wat het was om met je handen de kost te moeten verdienen. De SDAP ging vanaf haar oprichting niet voor niets door het leven als de Studenten-, Dominees- en Advocatenpartij. Ook toen al kende de sociaal-democratie blijkbaar haar spagaten.

En toch is Troelstra sinds jaar en dag mijn grote inspiratiebron. Een gedreven en bevlogen man, maar tegelijkertijd pragmatisch ingesteld en als persoon een romanticus pur sang. Dat laatste blijkt ook uit zijn alter ego, de Friese dichter Piter Jelles, die op jonge leeftijd al naam maakte in literaire kringen in Friesland. Een van de grootste scholengemeenschappen van Friesland is naar deze dichter vernoemd.

Levenslang socialist

Mijn eerste kennismaking met Troelstra verliep via een spel. In de nadagen van de alles doordringende verzuiling groeide ik op in een socialistisch milieu in de Groningse Oosterparkwijk. Die heette toen een arbeidersbuurt, later een volksbuurt en ten slotte een ‘aandachtsgebied’. In deze wijk was de eerste sociale woningbouw van de stad gerealiseerd – door de socialistische woningbouwvereniging ‘Groningen’ – en men stemde er massaal op ‘onze’ Willem Drees. Het was de Rooie Familie ten top. Men was lid van de bond (NVV), van de VARA, en dus dacht men daarmee ook automatisch lid van de partij (PvdA) te zijn. Als de strijdliederen ’s ochtends via de draadomroep door de huiskamer schalden, werd het geluid harder gezet en moesten de kinderen zich even gedeisd houden. Wij leerden socialistisch zwemmen, gingen op een socialistische gymnastiekvereniging, vierden onze vakanties in de socialistische vakantieoorden van het ‘Instituut voor Arbeidersontwikkeling’ (inmiddels omgedoopt tot het ‘Nivon’), haalden de boodschappen bij de coöperatieve kruidenier ‘De Toekomst’ en waren verzekerd bij onze eigen ‘Centrale’. Het socialisme was een gezindheid. Je koos niet voor het socialisme, nee, je wás socialist.

Op zondagmiddagen kwam er soms een spel met dobbelstenen op tafel. Het ging over het Troelstra-oord dat in 1925 – dus nog tijdens zijn leven – door de socialistische vakbeweging werd opgericht. Het diende als een vakantie- en studieoord voor arbeiders, maar ook als monument voor Troelstra. Een verblijf op dit Troelstra-oord leek voor een arbeidersjongen een van de hoogst haalbare zaken in het leven. In mijn omgeving werd met respect over Troelstra gesproken. Hij had de arbeiders stemrecht gegeven, hij vertolkte hun stem, hij had de ‘beweging’ voorzien van een eigen ‘wervend woord’ ofwel een echte krant, Het Volk, die later werd omgedoopt in Het Vrije Volk. In veel huiskamers hing een foto van Troelstra aan de muur of stond een beeltenis van zijn hoofd op de schoorsteenmantel.

Mijn oudoom Roelf was destijds werkzaam als ‘los arbeider’ in de Groningse haven. Hij had slechts een paar jaar lagere school mogen doorlopen en had zich daarna zelf geschoold. Immers, ‘kennis is macht’, zoals hij altijd zei. In een grote hutkoffer op zolder bewaarde hij de klassieke werken van en over de socialistische arbeidersbeweging: prachtig gebonden boeken van auteurs als Vliegen, Oudegeest, Quack, Domela Nieuwenhuis en natuurlijk ook Troelstra. Op mijn zestiende kreeg ik van hem Troelstra’s ‘Gedenkschriften’, vier delen in totaal. De eerste drie geschreven door Troelstra zelf, en het laatste na zijn dood door zijn persoonlijk secretaris, ‘Stuuf’ Wiardi Beckman.

Misschien is het vreemd dat een jongen van die leeftijd geïnteresseerd was in de achtergronden van het socialisme. Maar op de middelbare school viel het me vooral op dat er zo weinig kinderen uit arbeidersmilieus rondliepen. Kinderen uit de Oosterparkbuurt gingen niet naar de HBS. Meisjes gingen naar de huishoudschool, jongens naar de ambachtsschool, en zij die echt goed konden leren mochten naar de ULO. Daarna eventueel nog naar de Kweekschool voor Onderwijzers, waar voor een hoogbegaafd arbeiderskind het verkrijgen van de oude hoofdakte doorgaans het eindstation van de opleiding was.

Op mijn school in het stadscentrum van Groningen zag ik waar en hoe mijn klasgenoten doorgaans woonden en dat dit wel iets anders was dan wat ik gewend was. Hun vaders hadden meestal een heel ander soort werk dan de vaders die ik altijd had meegemaakt. Het leek wel alsof ze niet echt werkten. En als ze dat wel deden, dan was daar ogenschijnlijk weinig inspanning voor nodig. Ik zocht daar verklaringen voor en ik vond ze in de ‘Gedenkschriften’ van Troelstra. Na het lezen van Troelstra viel alles op z’n plaats. Ik was van huis uit niet alleen emotioneel verbonden met het socialisme, ik kon het nu ook rationaliseren. Vanaf dat moment besefte ik dat ik levenslang socialist zou zijn.

Geen theoretische scherpslijperij

Het is uitermate boeiend te lezen hoe bij een op en top burgerlijke jongen als Troelstra de schellen van de ogen vielen. Hoe hij zich het lot van de onderdrukte en vernederde arbeiderklasse aantrok. Hoe hij het als advocaat bijvoorbeeld opnam voor de gebroeders Hogerhuis, die als slachtoffers van onvervalste klassenjustitie jarenlang onschuldig in de cel van de Leeuwarder strafgevangenis zaten. Hoe hij zag dat Domela’s weg van het anarchisme dood zou lopen. Geen arbeider zou er in praktische zin mee geholpen zijn. Troelstra liet zich inspireren door de grondlegger van de sociaal-democratie, Bernstein, en werd daarmee in de ogen van veel van zijn kameraden een revisionist. Hij liet zich steeds minder gelegen liggen aan de klassieke socialistische ideologie. Toch was Troelstra bepaald niet wars van mooie verhalen. Hij schetste prachtige vergezichten, maar uiteindelijk ging hij vooral voor het resultaat op korte termijn.

Als hoofdredacteur van de socialistische krant Het Volk en als partijleider van de SDAP zag hij in dat de strijd om de achturendag en die om het algemeen kiesrecht niet gebaat waren bij theoretische scherpslijperij over de theorie en praktijk van het socialisme. Hoewel hij ideologisch zeer onderlegd was, koos Troelstra voor een meer pragmatisch lijn. Dit leidde tot tal van conflicten met meer idealistische tijdgenoten als Henriëtte Roland Holst en Herman Gorter, die met verve en op literaire wijze een idyllisch beeld schetsten van het socialistische einddoel. In de ogen van Troelstra waren zij salonsocialisten, die geen oog hadden voor het dagelijks lijden en leven van de arbeidersklasse.

Op het Deventer congres van 1909 slaagde Troelstra er in zich te ontdoen van de oppositionele partijfactie rond het tijdschrift De Tribune, die het toenemende reformisme van de SDAP aan de kaak stelde. Troelstra had het pleit beslecht tegenover rechtzinnige marxistische theoretici, die hem afschilderden als revisionist en reformist, oftewel als een verrader van het marxisme. Partijgenoten als Wijnkoop, Ceton, Ravensteijn en Sneevliet werden uit de partij gezet. Zij richtten daarop de Sociaal-Democratische Partij (SDP) op, die na de Russische Revolutie werd omgedoopt in Communistische Partij Holland. Daarmee was de eerste communistische partij in West-Europa een feit.

Uiteraard blijft het speculeren wat er gebeurd zou zijn als de marxistische scherpslijpers de partijstrijd in de SDAP gewonnen zouden hebben. Het zou zeer waarschijnlijk het politieke einde van Troelstra betekend hebben en daarmee zou de pragmatische route naar hervormingen voor lange tijd afgesloten zijn. Hoewel, Troelstra zou ook nederlagen leiden, waar hij uiteindelijk buitengewoon opgewekt mee om wist te gaan. Zo leek het er in 1913 nog even op dat de SDAP op voorstel van Troelstra ging deelnemen aan een door de vrijzinnig-democraat Dirk Bos geleid links-liberaal kabinet. Maar dit kabinet zou er nooit komen. Op het Zwolse congres van 1913 besloten de SDAP-afgevaardigden met nipte meerderheid om op geen enkele wijze mee te werken aan de vorming van een kabinet met liberalen en vrijzinnig-democraten. De SDAP-fractie in de Tweede Kamer, die bij de kort daarvoor gehouden Tweede Kamerverkiezingen haar zeteltal meer dan verdubbelde, werd zo door haar eigen achterban aan banden gelegd. Daarmee was een voor de Nederlandse sociaal-democratie eerste reële kans op regeringsdeelname verkeken.

De krappe meerderheid op het Zwolse congres van 1913 wilde zich op geen enkele wijze aan de liberale bourgeoisie committeren. Aan de dageraad gloorde immers een geheel nieuwe samenleving, die er uiteindelijk – zij het anders dan gedacht – ook zou komen. Weliswaar werd het niet het einddoel van de socialistische heilstaat waar het ooit om was begonnen, maar wel de verzorgingsstaat, waarin sociale rechtvaardigheid en menselijke waardigheid de drijfveren zouden moeten zijn. Troelstra sprak bij die gelegenheid in 1913 zeer geëmotioneerd de historische woorden: “Ik krijg nu last van uw proletarisch sentiment, maar dat sentiment bewonder ik.” Deze frase en de context waarin zij werd uitgesproken bleken niet alleen kenmerkend te zijn voor het politieke leiderschap van Troelstra, maar ook voor de moeizame verhouding tussen aard en wezen van de sociaal-democratie en de wijze waarop sociaal-democraten macht pleegden uit te oefenen. Vroeger gold dit vooral in theorie, maar na de Tweede Wereldoorlog voor de PvdA – niet formeel, maar feitelijk toch wel de opvolger van de SDAP – vooral in de dagelijkse praktijk.

Een ‘vergissing’

Troelstra was als politicus ideologisch bevlogen, maar ondanks zijn gedrevenheid ook altijd op zoek naar hanteerbare oplossingen voor de immense sociale problemen van zijn tijd. Slechts één keer botste de politicus Troelstra met de persoon Troelstra. De emotie won het bij hem van de pragmatiek en dit zou hem tot na zijn dood worden nagedragen. In het najaar van 1918, toen half Europa in brand stond en her en der revolutionaire bewegingen de gevestigde orde deden beven, suggereerde Troelstra op een partijbijeenkomst in Rotterdam dat ook in ons land de socialistische revolutie nakende was. De dag daarop weigerde hij vanaf het spreekgestoelte van de Tweede Kamer hier afstand van te nemen.

Sterker nog, hij deed er tegen zijn aanvankelijke bedoelingin en in aanwezigheid van de meeste ministers nog een schepje bovenop. Zijn eigen socialistische retoriek had hem overmand. Vanaf dat moment ging de fictie van de revolutiepoging van Troelstra een eigen leven leiden. De regering riep een beperkte mobilisatie uit. Oranjeklanten en andere steunpilaren van de heersende klasse organiseerden een ‘spontane volksoploop’ op het Haagse Malieveld, waarmee trouw aan koningin Wilhelmina werd beleden. Zo smoorde de revolutiepoging van Troelstra, die eigenlijk geen revolutiepoging was.

Het socialisme was voor Troelstra niet zozeer een politieke keuze, maar vooral een niet te stuiten innerlijke drijfveer, of zoals hij zelf verklaarde: “Ik moet, het is mijn roeping.” De kracht van de sociaal-democratie lag en ligt in het kunnen samensmeden van de belangstelling en belangen van trendsetters, middengroepen en relatief achtergestelden. Troelstra wist alledrie de groepen te bereiken en te bespelen: als intellectueel, schrijver en dichter voelde hij zich als een vis in het water in het artistieke milieu, hoewel hij zich distantieerde van die intellectuelen die de strijd tegen de heersende klasse vooral zagen als een modegril of tijdverdrijf. Daarnaast kende hij als telg uit een bourgeoisfamilie als geen ander de noden en behoeften van de verlichte burgerij. Ten slotte bracht hij met zijn welgemeende socialistische retoriek de proletarische achterban van de beweging in vervoering. Troelstra wist in zijn tijd als partijleider als vrijwel geen ander een bezielende rede af te steken.

Daarbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat de ideoloog Troelstra deze coalitie wist te smeden binnen de eigen sociaal-democratische zuil. De arbeidersklasse emancipeerde vooral in eigen kring en de SDAP stond nog ver af van het idee van de volkspartij, dat door de latere PvdA werd omarmd. Tegelijkertijd was de pragmaticus Troelstra bereid om coalities te zoeken buiten de eigen gelederen.

Niet dat dit laatste veel opleverde. Ondanks al zijn concessies – waaronder een ‘burgerlijk’ bezoek aan koningin Wilhelmina – bleef Troelstra in de ogen van de andere zuilen ‘de revolutionair van 1918’. En dus zag de Nederlandse sociaal-democratie zich op landelijk niveau gedwongen tot het politieke isolement. Enig tegenwicht werd geboden in een groot aantal gemeenten, waar SDAP-wethouders als Drees (Den Haag), Rugge (Groningen), Wibaut, De Miranda en Polak (Amsterdam) furore maakten met hun ‘wethoudersocialisme’. Het zou tot 1939 duren voordat de sociaal-democraten door de andere partijen en onder druk van de oorlogsdreiging alsnog tot regeren bekwaam werden geacht. Om dit te bereiken had de SDAP twee jaar eerder wel de laatste overgebleven marxistische oriëntatie uit het eigen beginselprogramma moeten schrappen. Troelstra zelf heeft dit niet meer mee hoeven maken..


Bert Middel

Bert Middel (1952) was docent, wetenschapper, publicist en politicus. Hij was onder meer huuractivist en afdelingsvoorzitter van de PvdA in Groningen en gemeenteraadslid in Assen. Van 1989 tot 2002 was Middel lid van de Tweede Kamer voor de PvdA. Daarna was hij lid van de Eerste Kamer. Sinds 2005 is hij burgemeester van het Friese Smallingerland. Middel schreef onder meer ‘Politiek Handwerk’ (2003), over zijn politieke belevenissen.