publicatie

SP Tribune 04/2005 :: Maatschappelijk verantwoord ondernemen in de praktijk

Tribune, 15 april 2005

Mooie woorden – onduidelijke daden

Maatschappelijk verantwoord ondernemen in de praktijk

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen’ is een populaire kreet aan het worden in het zakenleven. Elk zichzelf respecterende multinational heeft wel een MVO-afdeling en een lijvig Corporate Social Responsibility Report. Maar wat het nou echt inhoudt, blijft onduidelijk. Ook zijn de regels vrijwillig en blijven de toeleveranciers buiten schot. En dus vindt u niets over kinderarbeid, milieuovertredingen en corruptie in de fraaie MVO-rapporten…

Tekst: Ronald Kennedy

Foto's: Maartje Geels / Hollandse Hoogte

In 1995 overwoog Shell om het olieplatform Brent Spar in een Noors fjord te laten afzinken. De ramp met de olietanker Exxon Valdez lag nog vers in het geheugen, waardoor Shell te maken kreeg met een ongekende storm van protest. Een emotionele oproep van Greenpeace om de zee voor onze toekomstige generatie te ­bewaren, leidde bijvoorbeeld tot postzakken vol foto’s van pasgeboren baby’s bij het olieconcern.

‘Eigenlijk was de Exxon Valdez-ramp de geboorte van het begrip Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen,’ zegt Bart Slob van SOMO, een waakhondorganisatie voor multinationals. ‘Later toonde de ­commotie rondom Brent Spar aan dat een bedrijf enorme schade kan oplopen als ­gevolg van negatieve publiciteit. Zelf hebben de multinationals het graag over ethisch ondernemen, en presenteren ze dat als een soort van weldoenerij. Daar ben ik nogal sceptisch over. Ze realiseren zich terdege dat een lastercampagne of consumentenboycot hen miljarden kan kosten. Veel consumenten zullen zich nog de tv-beelden herinneren van kinderen die voor een paar centen een voetbal voor Nike in elkaar naaien. Daardoor wordt het sportmerk nog steeds geassocieerd met kinderarbeid, net zoals Shell in verband gebracht wordt met de moord op de Nigeriaanse milieu-activist Ken Saro-Wiwa. Van zo’n imago willen bedrijven uiteraard graag af.’

Consumenten worden om de tuin geleid met logo’s van boompjes en kreten als dolphin friendly

Wat de motivering ook mag zijn, de bereidheid om ‘iets te doen’ met MVO is zeker toegenomen. SOMO bestaat al sinds 1973 en heeft in die tijd veel zien veranderen, zegt Slob die overigens te jong is om zich die begintijd te herinneren. ‘Ik weet dat SOMO zich in die tijd vooral richtte op het aanhangig maken in de media van misstanden binnen bedrijven. Het was toen veel moeilijker om een bedrijf binnen te komen als onderzoeker. Tegenwoordig worden we soms zelfs warm onthaald door de directie.’

Deze ontwikkeling heeft ook een keerzijde. Slob: ‘De MVO-afdelingen van grote bedrijven zijn goed geoliede marketingmachines geworden. Consumenten worden om de tuin geleid met betekenisloze logo’s met groene boompjes en kreten als dolphin friendly. ‘En het ene duurzaamheidrapport ziet er nog ­gelikter uit dan het andere, gelardeerd met dure woorden op glossy papier. Het is soms best lastig om daar doorheen te prikken.’

SOMO maakt deel uit van het Nederlandse MVO-platform, waarbij zo’n veertig organisaties zijn aangesloten, variërend van ­vakbonden tot instellingen als Amnesty en Novib. Samen hebben zij op papier gezet wat ze onder MVO verstaan als het gaat om ­zaken als mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieuwetgeving en corruptiebestrijding. Voor de inhoud heeft het platform aansluiting gezocht bij de – vrijwillige – richt­lijnen voor multinationale ondernemingen van de OESO, de Organisatie van Econo­mische Samenwerking en Ontwikkeling, die al in 1976 zijn opgesteld.

Bedrijven gebruiken vaak de lekker klinkende kreet Profit, People en Planet, waarbij de invulling van die twee laatste p’s tot de nodige onduidelijkheid leidt. ‘Sommige onder­nemingen zien MVO nog steeds als een dienstverlening aan de lokale bevolking,’ zegt Slob hoofdschuddend. ‘Het is leuk hoor dat ze crèches bouwen en voedsel uitdelen, maar daarmee ben je nog echt niet maatschappelijk aan het ondernemen. Er wordt te gemakkelijk met het begrip MVO geslingerd. Zeker als het bedrijf ondertussen arbeiders in lage-lonenlanden shifts van zeventig uur per week laat draaien.’

Toch hebben volgens SOMO de meeste grote ondernemingen intern de boel wel netjes op orde. Een probleem is echter, dat die bedrijven steeds minder mensen in dienst hebben en steeds meer productiewerk uitbesteden. Deze outsourcing bemoeilijkt het toezicht op arbeidsomstandigheden. Zeker als het werk achter de Grote Muur plaatsvindt. Slob: ‘Een land als China is aantrekkelijk voor het zakenleven. De lonen zijn laag en onafhankelijke vakbonden ontbreken. Maar hoe kun je dan nog spreken van verantwoord ondernemen? Een bedrijf hoeft zich alleen te houden aan de lokale wetgeving, wat in het geval van China niet zo ingewikkeld is.’

Het MVO-platform ijvert er daarom voor ‘internationale normen’ te respecteren. Geen minimumlonen, maar leefbare lonen. ‘Een onderneming die in Brazilië pakweg honderd euro aan maandsalaris betaalt, voldoet aan het wettelijke minimum aldaar. Maar ondanks dat het een spotgoedkoop land is, kun je daar niet fatsoenlijk van ­leven. Wij willen dus een leefbaar salaris. Maar bedrijven blijven MVO als iets vrijblijvends zien en zijn niet snel geneigd om ook maar iets méér te doen dan strikt wet­telijk noodzakelijk is.’

‘Klachten kunnen ingediend worden bij een Nationaal Contactpunt. Maar dat kan geen straffen uitdelen’

De mogelijkheden om op te treden tegen dat bedrijf dat onverantwoord handelt, zijn ­beperkt. Weliswaar hebben de landen van de OESO allemaal een Nationaal Contactpunt waar bedrijven aangeklaagd kunnen worden, maar die instantie kan geen straffen uitdelen en heeft slechts een beperkte invloed. Dat bleek bijvoorbeeld in de zaak die diverse ­organisaties aanspanden tegen Chemie Pharmacie Holland (CPH). Dit bedrijf handelde in de grondstof coltan, die gebruikt wordt in mobieltjes en computers, en gedolven wordt in het door oorlog verscheurde Congo. Coltanmijnbouw gaat op grote schaal samen met het stropen op gorilla’s en olifanten en het aantasten van het regenwoud. Niet erg maatschappelijk dus.

Het NCP moest deze zaak echter onontvankelijk verklaren omdat het ‘handel’ betrof. De OESO-richtlijnen zijn alleen van toepassing op ‘investeringen’. Toch tikte het NCP het bedrijf wel op de vingers: ‘CPH had meer onderzoek kunnen doen naar de herkomst van de grondstof en de omstandig­heden waarin deze worden gewonnen. Bedrijven zouden meer pro-actief moeten zijn in het stellen van deze vragen, vooral in conflicthaarden.’

Ook in de zaak van vakbonden CNV en FNV tegen zeven reisbureaus oordeelde het NCP zich niet ontvankelijk. De vakbonden ageerden tegen vakantiereizen naar Birma, een land waar op grote schaal gebruik ­gemaakt wordt van dwangarbeid. Wederom verklaarde het NCP dat het geen investering betrof. Tegen IHC Calland hadden de vakbonden meer succes. Na inmenging van het NCP besloot het bouwbedrijf zich vorig jaar vrijwillig terug te trekken uit Birma.

De regering moet niets hebben van bindende regels, maar legt de verantwoordelijkheid bij de consument

Minister Van Ardenne van Ontwikkelingssamenwerking vertelde onlangs in een interview dat ze bij bedrijven die in het buitenland investeren, ‘hamert’ op de OESO-richtlijnen. Ze constateerde in dat gesprek dat deze regels ‘helaas niet bindend’ zijn. Je zou daarom verwachten dat de minister een voorstander is van dwingend overheidsregels. Maar nee, constateert Slob: ‘De regering legt de verantwoordelijkheid liever bij de consument. En dat werkt niet. Je kunt toch niet verwachten dat iedereen die boodschappen doet elk product bestudeert voordat het in het boodschappenwagentje gaat? Ook zal de doorsnee consument niet eerst het sustainability report van Philips downloaden voordat hij een DVD-speler koopt.’

Volgens Slob zouden op z’n minst de winkeliers en supermarktketens meer verantwoordelijkheid moeten nemen. ‘Daar is het geld en dus de macht om iets te veranderen. Een lokale boer werkt met kinderen omdat hij niet wordt tegengehouden door zijn af­nemers. In een land als India is dat soms cultureel ­gezien normaal, maar wij willen het simpelweg niet. Dus mag je best eisen stellen.’

Een goed voorbeeld is er ook: het Amerikaanse GAP jeans

Tegenover alle bedrijvenrapportages die uitblinken in vaagheid over waar hun producten precies gemaakt worden, zijn ook positieve uitzondering te zetten, constateert Slob. ‘Het Social Responsibility Report van het Amerikaanse GAP Jeans is een uitstekend voorbeeld van transparantie. In het rapport staat bijvoorbeeld dat van China dezelfde verwachtingen zijn als elk ander land. In 2003 zegde het bedrijf de samenwerking op met 42 van de 464 fabrieken. De redenen zijn zorgvuldig gerapporteerd: bijvoorbeeld ­ongeoor- loofde overuren en geen inzage in cruciale documenten.’ Slob hoopt dat deze openheid een nieuwe trend wordt: ‘Het bedrijf geeft toe dat het steken laat vallen, en doet daar vervolgens wat mee. Dat is een stukje eerlijkheid waar menig concurrent wat van kan leren. Al blijft de vraag natuurlijk wat het voor de consument betekent, als daardoor de prijzen omhoog gaan.’ Het MVO-platform hoopt dan ook dat er snel bindende, internationale wetgeving komt. Een subcommissie van de VN buigt zich hier momenteel over, maar Slob betwijfelt of die bindende wetgeving er ooit komt. ‘De lobbyinvloed van het zakenleven is te groot,’ vreest hij. ‘Aan de andere kant is MVO relatief nieuw en zijn er best wel mooie resultaten geboekt en denk ik dat er op korte termijn wel een ISO-certificaat komt voor MVO. Dat is nog steeds vrijblijvend, maar het geeft het wel aan dat het onderwerp steeds meer serieus genomen wordt. En binnen een neoliberaal, kapitalistisch systeem is het feit dat bedrijven zich vrijwillig inzetten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, misschien wel het hoogst haalbare.’


Vrijwillige richtlijnen voor multinationals

De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen werden al in 1976 opgesteld. De dertig lidstaten van de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling sporen het zakenleven in hun land aan om de vrijwillige richtlijnen – die alleen van toepassing zijn op investeringen – te eerbiedigen. Kort samengevat ‘moet’ een bedrijf:

  • transparant zijn
  • mensenrechten eerbiedigen
  • internationale arbeidswetgeving naleven
  • geen gebruik maken van kinder- of slavenarbeid
  • samenwerken met de lokale gemeenschap
  • zich onthouden van ongepaste inmenging in politieke aangelegenheden in het gastland
  • milieuwetgeving eerbiedigen
  • corruptie bestrijden
  • consumentenbelangen voor ogen houden
  • belastingen betalen om zo ‘bij te dragen aan de overheidsfinanciën van het gastland

Economische wereldorde leidt tot veel onzuivere producten

Om het hoofd boven water te houden in een wereld van globalisering, overschotten op de wereldmarkt en tariefmuren gaan boeren steeds méér produceren en drukken ze op maatschappelijk onverantwoorde manier de kosten. Honger­lonen, smokkel, kinderarbeid en onmenselijke werkweken zijn het gevolg. Een impressie van de wereld van onzuivere koffie en vuile kleren.

Suiker

Als in één sector de Zuid-Noord tegenstelling duidelijk is, is het wel in de suikerproductie. De export van de Europese suikerbiet wordt zwaar gesubsidieerd, terwijl het suikerriet uit Derde-Wereldlanden uit de markt wordt gedrukt. Het produceren van suiker in Europa is twee keer duurder dan in een land als Mozambique. Toch kost Europees suiker op de wereldmarkt veel minder. Daardoor dalen de prijzen en dus de opbrengsten voor Afrikaanse en Aziatische landen. Suikerboeren gaan massaal kapot aan oneerlijke concur­rentie. Honger dreigt.

Tabak

Voor tabaksboeren geldt hetzelfde: lage wereldprijzen en opboksen tegen gesubsi­dieerde concurrentie. Daarnaast zijn de werkomstandigheden erbarmelijk. Pesticiden komen in het drinkwater terecht. De werk­nemers krijgen concentraties gif binnen omdat beschermende kleding vaak ontbreekt. Andere nadelige gevolgen: het regenwoud verdwijnt, tabak neemt de plaats in van eetbare gewassen en er ontstaat watergebrek omdat de tabaksplant erg dorstig is.

Geld

De financiële sector is misschien wel het belangrijkst in de MVO-spil. Banken financieren bijvoorbeeld nog steeds privatiseringen in Derde Wereldlanden van primaire levens­behoeftes als water en elektriciteit. Ook de aanschaf van wapentuig zou voor veel regeringen niet mogelijk zijn zonder een lening. Aan de andere kant zijn veel banken in bijvoorbeeld Indonesië terughoudend in het stimuleren van microkredieten aan kleine ondernemingen. Banken als Triodos en ASN in Nederland geven het goede voorbeeld. Zij weigeren kredieten aan ‘foute’ bedrijven.

Koffie

De koffieprijzen dalen. Goed nieuws voor de koffieleut, maar een ramp voor de koffieboer. Voor een deel is het de schuld van het IMF en de Wereldbank die grootschalige koffieproductie aangemoedigd hebben in Derde Wereldlanden, waardoor het aanbod de vraag overstijgt. Max Havelaar-koffie biedt al jaren een meerprijs die wordt doorberekend aan de koper, maar voorkomt dat de koffieboeren een hongerdood sterven. Albert Heijns Perla-koffie maakt deel uit van het zogenaamde Utz Kapeh-initiatief. Het verschil met Max Havelaar is dat Utz Kapeh (‘goede koffie’ in de Maya-taal) geen minimumprijs garandeert. Toch betaalt Albert Heijn zijn koffieboeren zo’n vijftien procent boven de wereldmarktprijs. Ook wordt milieu- en mensvriendelijke productie gegarandeerd.

Cacao

Kinderen zijn vaak gek op chocolade, maar niet in Ivoorkust. Daar werken leeftijdgenootjes zich er soms letterlijk dood voor. Ongeveer 43 procent van de cacaoproductie komt uit dit Afrikaanse land. De prijzen op de wereldmarkt liggen zo laag dat de cacao­boeren zelf honger lijden. Genoopt door de armoede gebruiken veel van hen kinderen om de zware arbeid te verrichten. Tienduizenden minderjarigen, soms slechts negen jaar oud, werken op de plantages. Stok- en zweepslagen zijn veel voorkomende straffen. Doordat de boerderijen vaak op ontoegankelijke en afgelegen plekken liggen, blijven veel van de misstanden onopgemerkt. Zelfs grootfabrikanten als Nestlé en Mars kunnen niet aangeven waar hun cacao vandaan komt. Grote kans dus dat die reep deels het resultaat is van kinderarbeid of slavernij.

Diamanten

Afrikaanse oorlogen worden vaak bekostigd met diamanten. Deze zijn relatief waardevast en makkelijk uit een brandhaard als Congo te smokkelen. De EU heeft in november 2003 besloten dat diamanten alleen mogen worden ingevoerd met het certificaat‘conflictvrij’. In de praktijk is het echter goed mogelijk dat er zogenaamde ‘bloeddiamanten’ op de Europese markt komen. De keten naar de consument is namelijk ondoorzichtig en het ontbreekt aan onafhankelijke controle. Het Nederlands Instituut voor Zuidelijk Afrika (NiZA) deed vorig jaar onderzoek naar de diamanthandel in Nederland. Van de zestig ondervraagden was welgeteld één juwelier op de hoogte van het certificaat. Driekwart gaf aan niet te kunnen garanderen dat zijn of haar diamanten ‘conflictvrij’ zijn. Zo kunnen argeloze consumenten in Nederland onbedoeld meehelpen aan het financieren van conflicten in Afrika.

Kleding

In de kledingsector wordt zeer asociaal omgegaan met werknemers. Het minimumloon in China is 15 dollarcent per uur, in Bulgarije wordt gemiddeld 54 dollar per maand (!) uitbetaald. Er is bijna geen vakbondsbemoeienis, gedwongen (kinder)arbeid komt nog steeds voor in naaiateliers. De Schone Kleren Kampagne strijdt al jaren – met enig succes – voor betere arbeidsrechten, en overlegt met vakbonden ter plaatse. Van veel kleding is nog steeds onbekend waar het gemaakt wordt, en dus onder welke omstandigheden. Zelfs het ‘made in’-label ontbreekt meestal. Landen als China en EU-aspirant Turkije komen er slecht vanaf in een sectoronderzoek van SOMO.

Inhoud