publicatie

Spanning 10/2012 :: Werknemersbelangen in internationaal perspectief

Spanning, december 2012

Verworvenheden, afbraak en nieuwe kansen:

Werknemersbelangen in internationaal perspectief

Tekst: Hans van Heijningen

Jan Cartier van Transnationals Information Exchange (TIE) en Jeroen Merk van Clean Clothes Campaign (CCC) vertellen aan Spanning hoe hun organisaties werknemers wereldwijd ondersteunen om hun arbeidsomstandigheden en hun machtspositie te verbeteren. ‘Wij vinden het belangrijk dat werknemers invloed krijgen op beslissingen over wat er onder welke voorwaarden wordt geproduceerd’, aldus Cartier.

Op wat voor manier verhouden TIE en CCC zich tot het thema ‘democratisering van de economie’?

Cartier: ‘Het kapitalisme is bij uitstek top-down, TIE maakt zich vanuit een vakbondsperspectief sterk voor organisatie en machtsvorming op het niveau van de werkvloer. Wij vinden het belangrijk dat werknemers invloed krijgen op beslissingen over wat er onder welke voorwaarden wordt geproduceerd. Die aandacht voor de werkvloer is belangrijk; voor zover er wettelijk medezeggenschapsstructuren bestaan heeft dat op het basisniveau vaak weinig om het lijf.

TIE is in de jaren zeventig vanuit een aantal onderzoeksinstituten zoals SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen) en Transnational Institute (TNI) ontstaan en heeft zich toen ontwikkeld heeft tot een – vooral Europees – netwerk van onderzoekers, scholers en vakbondsactivisten. Een aantal vakbonden zijn daar van het begin af bij betrokken geweest. De oorspronkelijke oprichters zijn onder invloed van het beleid van Thatcher en haar neoliberale vrienden hun subsidies kwijtgeraakt en de vakbondsactivisten zijn toen doorgegaan met TIE. Wij werken vooral met kaderleden en minder met de internationale vakbondsstructuren. Door ervaringen en kennis uit te wisselen ontdekken vakbondsleden nieuwe manieren om zich te organiseren en voor hun belangen op te komen.

Anno 2012 is de publieke aandacht voor ons werk veel minder sterk dan enkele decennia geleden, toen er meer belangstelling was voor thema’s als werk en multinationals.’

Merk: ‘Ik zie wel dat de invalshoek sterk veranderd is, maar ben er niet van overtuigd dat de aandacht voor die thema’s zoveel minder is. Het dominante beeld onder onderzoekers in de jaren zeventig was toch ook dat van de arbeider als slachtoffer van het kapitalisme, terwijl er nu meer aandacht is voor de praktische mogelijkheden die werknemers en consumenten hebben om veranderingen af te dwingen.

CCC is ontstaan in het kielzog van internationale picket line protesten (stakers die een rij vormen om daarmee de toegang tot hun werkplek te blokkeren, red.) ter ondersteuning van werknemers in de textielindustrie op de Filipijnen, die opkwamen voor betere lonen en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden. Wat een klassiek arbeidsconflict was – tussen een buitenlands bedrijf en zijn werknemers – werd door Nederlandse en in hun kielzog Europese activisten in een breder kader geplaatst. De afnemer, winkelketen C&A, werd aangesproken op haar betrokkenheid en werd daarmee tegen haar zin een speler in het conflict. Die aanpak droeg ertoe bij dat er nieuwe mogelijkheden ontstonden om grote productiebedrijven in vooral Azië effectief aan te pakken.

CCC heeft nu afdelingen in 15 Europese landen. Een aantal van deze nationale afdelingen, zoals Duitsland en België, spelen een rol van betekenis, terwijl de afdelingen in Ierland en Polen nog maar net zijn opgericht. De Nederlandse tak bestaat uit een coalitie van onder andere vakbonden, consumentenorganisaties, vrouwengroepen, ontwikkelingsorganisaties en onderzoeksgroepen. Alles bij elkaar bestaat CCC nu uit een internationaal netwerk van meer dan 250 vakbonden, maatschappelijke organisaties, vrouwengroepen en zustercampagnes in productie- en consumptielanden.

De onderlinge verschillen tussen de landen zijn groot: in Duitsland en België is de CCC een factor van belang, in landen als Oostenrijk en Zwitserland heeft de organisatie weinig in de melk te brokkelen. Voor CCC geldt dat er wel werkrelaties met vakbonden als de FNV en CNV bestaan, maar dat er van intensieve samenwerking geen sprake is.’

Cartier: ‘Het betrekken van nieuwe belanghebbenden bij arbeidsconflicten is niet alleen iets dat ver weg speelt, maar wat ook in Nederland gebeurt. De manier waarop Schiphol en de NS door de organizers van Bondgenoten betrokken zijn bij het conflict tussen de schoonmaakbedrijven en de schoonmakers is daar een mooi voorbeeld van.’

We hebben de afgelopen decennia gezien dat de grote banken en multinationals wel raad weten met de grotere vrijheid die zij hebben om te investeren en om kapitaal te verplaatsen, terwijl de vakbonden en werknemers vaak het nakijken hebben als het om investeringen en werkgelegenheid gaat. Hebben jullie organisaties niet aan betekenis ingeboet door de wereldwijde neoliberale golf?

Cartier: ‘Natuurlijk vonden er interessante ontwikkelingen plaats in de jaren zeventig en tachtig. Zowel in Brazilië als in Polen werden regeringen ten val gebracht door vakbondsprotesten. Tegelijkertijd wil ik die tijd niet idealiseren, want lang niet alles was rooskleurig. Onder invloed van de Koude Oorlog was het in die tijd ook binnen de internationale vakbondswereld water en vuur tussen de verschillende politieke stromingen. Sommige vakbonden werden simpelweg uitgerangeerd omdat zij verbonden waren met Russen of Chinezen, andere vakbonden – de zogenaamde gele vakbonden – waren eerder de speeltjes van de bazen dan de strijdorganisatie van werknemers. In landen als Chili en Argentinië, waar de volksbeweging sterk was, werd een deel van de linkse beweging uitgeroeid. En de vraag wat de historische verdienste is geweest van vakbonden, die toen nauw verbonden waren met succesvolle revolutionaire bewegingen in landen als Zimbabwe en Zuid-Afrika, laat zich ook niet zo makkelijk beantwoorden.’

Merk: ‘De vraag is wat mij betreft niet zozeer of wij als links-activistische organisaties succesvol zijn geweest of niet, maar hoe het speelveld zich ontwikkeld heeft. En dat is volgens mij ingrijpend veranderd. Pogingen om de kledingindustrie te renationaliseren, maken binnen de huidige verhoudingen totaal geen kans. Maar de mogelijkheid om nieuwe spelers bij tegenstellingen en conflicten te betrekken, schept vanuit het werknemers- en consumentenperspectief nieuwe mogelijkheden om strijd te voeren.’

Cartier: ‘Veertig jaar geleden werkte ik samen met tienduizenden andere Amsterdammers bij Ford, net zoals er rond Eindhoven tienduizenden mensen bij Philips werkten. Als daar iets speelde dat voor ons van belang was, kon je daar relatief makkelijk iets aan doen. Dat ging niet vanzelf, je moest praten met de mensen en afspreken wat je met zijn allen ging doen, maar dat werkte. En nu... Industriële productiebedrijven van die omvang zijn bijna allemaal uit Europa verdwenen. Dat heeft ertoe geleid dat de gevestigde vakbondsstructuren door de bazen uitgekleed zijn. In dat opzicht heeft het kapitaal in Nederland en Europa grote vooruitgang geboekt.’

Merk: ‘Maar nogmaals, door nieuwe belanghebbenden bij het proces te betrekken, valt er nu wel vooruitgang te boeken op terreinen waar we vroeger het nakijken hadden. In ontwikkelingslanden ontwikkelen zich vormen van vakbondsstrijd in de landbouw, de kledingindustrie en de elektronicasector die er vroeger niet waren. Bij de Olympische Zomerspelen in 2008 in Bejing hebben CCC en Oxfam in samenwerking met een vijftal vakbonden in Indonesië een protocol afgesloten met Nike en Adidas dat van belang was voor honderdduizenden werknemers die sportschoenen produceren. In 2009 zijn we erin geslaagd om vertegenwoordigers van werknemers uit Indonesië, Bangladesh, Birma en India het ‘Asian Floor Wage’-initiatief te lanceren. Het voorstel, waar veel rekenwerk en gepuzzel aan te pas is gekomen, voorziet in een leefbaar loon voor werkers in de textielindustrie. Het voorstel is nog geen realiteit maar vormt een richtsnoer voor gesprekken en onderhandelingen van 150 meestal kleine nationale vakbonden met ketens als H&M.’

Cartier: ‘Dan het voorbeeld van arbeiders uit de Ford-fabriek van Sint-Petersburg. Toen een kleine delegatie uit die fabriek Brazilië bezocht in het kader van een uitwisselingsprogramma, ontdekte zij dat de lonen en werkomstandigheden van de Ford-werknemers in Brazilië een stuk beter waren dan in Rusland na het verdwijnen van de Sovjet-Unie. Dat leidde tot de oprichting van een nieuwe vakbond bij Ford Sint-Petersburg, die leden wist te winnen en een staking voor hoger loon wist te organiseren. Het is geen rozengeur- en maneschijnverhaal, maar binnen de Russische context wel een stap vooruit.

Vanuit TIE zijn we min of meer toevallig betrokken geraakt bij de problematiek van – veelal analfabete – vrouwen die in Tanger (Marokko) garnalen pellen voor Nederlandse bedrijven als Heiploeg en Zoutkamp. Die vrouwen worden per kilo garnalen betaald, maken soms werkdagen van 12 uur, zijn niet verzekerd en moeten het stellen zonder steun van de gevestigde door mannen gedomineerde vakbonden. Grote successen hebben zij nog niet bereikt, maar die vrouwen zijn bezig zichzelf te organiseren, zij hebben verschillende keren geprotesteerd en ze zijn nu in contact gebracht met kaderleden die in Groningen in de garnalensector werkzaam zijn.’

Laten we een poging doen om vanuit het heden en verleden naar de toekomst te kijken? Gaan we uiteindelijk naar een wereld toe waarin de westerse verzorgingsstaat uit de zeventiger jaren op mondiaal niveau verwezenlijkt gaat worden?

Cartier: ‘Dat perspectief zie ik wel voor me. Lula beschouw ik in dat opzicht als een soort Nederlandse Drees; ondanks de enorme armoede en inkomensverschillen die zich in Brazilië voordoen, is daar door de Arbeiderspartij een vangnet voor armen en ouderen gecreëerd, dat tot de verbeelding spreekt. Tegelijkertijd zie ik dat vakbonden en linkse bewegingen de afgelopen decennia in veel landen aan invloed verloren hebben, omdat zij geen perspectieven weten te ontwikkelen waarmee ze mensen aan zich weten te binden. En religieuze en reactionaire krachten springen dan in dat gat. In veel landen zijn het niet de vakbonden en de arbeidersorganisaties maar de religieuzen die, onder andere door het distribueren van voedsel en kleding en het geven van onderwijs, mensen aan zich weten te binden.’

Merk: ‘Ik zie een wereld die volop in beweging is. Een van de grote vragen is hoe China zich verder zal ontwikkelen. Want China vormt met haar massaproductie van consumentengoederen een van de belangrijkste peilers onder het wereldwijde neoliberale handelssysteem. Hogere lonen en betere arbeidsomstandigheden in China krijgen onherroepelijk gevolgen voor werknemers en consumenten in Azië en de rest van de wereld. Er is veel meer beweging dan je via de media meekrijgt. In een land als Vietnam zijn onafhankelijke vakbonden taboe, maar leggen wel 18 duizend mensen het werk neer om betere lonen en arbeidsvoorwaarden af te dwingen.’

Cartier: ‘Vanuit dat perspectief zie ik meer continuïteit dan breuklijnen. Waar werknemers spontaan in actie komen om hun belangen kracht bij te zetten, is het belangrijk aan organisatie te werken en die te versterken. En waar vakbonden en werknemersorganisaties vastlopen en verkalken, is het zaak om de boel op te schudden en in te zetten op spontane actie.’

Jan Cartier (1947) was vanaf de jaren ’70 actief als FNV-kaderlid bij de opbouw van een internationaal vakbondsnetwerk binnen het Ford-concern. Sinds 1987 werkzaam als projectmedewerker bij Transnationals Information Exchange (TIE) in Amsterdam. TIE draagt bij aan het het ondersteunen en stimuleren van vakbondsopbouw van ‘onderop’, waarbij werknemers macht opbouwen op hun werkplek.

Jeroen Merk (1972) promoveerde aan de universiteit van Sussex op Internationale Betrekkingen. Hij werkt sinds 2003 als onderzoekscoördinator voor de Clean Clothes Campaign (CCC). CCC zet zich wereldwijd in om middels consumentenbeïnvloeding de arbeidsomstandigheden, organisatie en machtsvorming van werknemers in de kleding- en schoenenindustrie te verbeteren.