publicatie

Spanning, maart 2008 :: Het rijke rooie leven - Een vrije communist

Spanning, maart 2008

Het Rijke Rooie Leven

Deel 33: Sjaak van der Velden over Janus van Emmenes (1857-1906)

Een vrije communist

Als kind hoorde ik op de radio de naam Ir. Ad van Emmenes vaak voorbijkomen in sportprogramma’s. Het drong toen niet echt tot me door dat het eigenlijk wel vreemd is dat een ingenieur over voetbal praatte en al helemaal dat zijn titel daarbij werd vermeld. Wat wel tot me doordrong was dat hij op zijn gebied verstand van zaken had. Wat ik echter weer niet wist, was dat deze ingenieur een in socialistische kring zeer bekende vader had. Daar kwam ik pas vele jaren later achter.

Tekst: Sjaak van der Velden

Van onderwijzer tot grondwerker

Op 18 januari 1857 schonk Adriana van Veen het leven aan een jongen die de voornaam Adrianus kreeg. De vader van de baby was Egbert van Emmenes, een aannemer en herbergier uit Aalst in Gelderland. Adrianus, die in het dagelijks leven gewoon Janus werd genoemd, doorliep de lagere school en haalde daarna een onderwijsakte. In het Gelderse Rijswijk ging hij als onderwijzer aan de slag, maar zijn rechtvaardigheidsgevoel bracht hem in conflict met de hoofdonderwijzer. Dat betekende het einde van zijn onderwijscarrière – Janus werd ontslagen.

Het lag niet in de aard van Janus om bij de pakken neer te zitten, want hij ging aan de slag als grondwerker. Omdat hij goed van de tongriem was gesneden, bracht hij het tot onderbaas. Zijn afkeer van onrechtvaardige verhoudingen behield hij echter. Toen hij in 1885 eens het Volkspark in Amsterdam bezocht, kwam hij in aanraking met de socialistische propaganda van de Sociaal-Democratische Bond (SDB). Omdat deze nieuwe ideeën hem aanspraken, sprak hij zich vanaf die tijd in socialistische zin uit en dat sprak zijn baas weer minder aan. Janus werd voor de tweede keer ontslagen.

Dit ontslag leidde er alleen maar toe dat Van Emmenes zich met nog meer energie in de strijd voor een betere wereld stortte. Hij liet zich inschrijven als lid van de SDB en richtte de Gravers- en Baggerliedenvereeniging op. Binnen een jaar na oprichting van deze vakbond brak een staking uit onder de arbeiders aan het Tjongerkanaal in Friesland. Dat was in 1888 en het bestuur van de SDB stuurde Janus van Emmenes spoorslags naar de actievoerende arbeiders om ze te helpen. Onder zijn bevlogen leiding zagen de stakers kans om een loonsverhoging af te dwingen.

Veenarbeiders in de omgeving waren zeer enthousiast over het optreden van de kersverse agitator. Ze riepen daarom, in de jaren die volgden, diverse malen zijn hulp in. Stakingen in die dagen gingen er trouwens vaak heel wat anders aan toe dan we uit onze tijd kennen. Om een voorbeeld te noemen, toen in april 1888 vijfhonderd veenarbeiders staakten in Beets en omgeving, woonden tachtig soldaten met de bajonet op het geweer de stakersbijeenkomsten bij.

Van Emmenes ging niet slechts als agitator en organisator naar de veengebieden. Hij gaf zijn ogen goed de kost over de omstandigheden waaronder de arbeiders werkten en leefden. Deze kennis kwam het socialistische Kamerlid Ferdinand Domela Nieuwenhuis goed van pas. Tijdens een interpellatie in de Tweede Kamer over de stakingen in de veenderijen maakte hij ruim gebruik van de door Adrianus aangedragen kennis.

Ook beschreef Van Emmenes in een brochure het leven en werk van de polderjongens. In dit boekje vestigde hij de aandacht op die arbeiders die tijdens stakingen niet meededen met hun makkers. Hij was daar heel fel op, maar vroeg toch ook een soort begrip voor deze misleide geesten. ‘We moeten, dat spreekt vanzelf, de ellendige onderkruiperij bestrijden met alle kracht, die in ons is, doch gevoelen medelijden met deze menschen, die door honger in de maag en ingestompte vrees voor hel en vagevuur in ’t hoofd, overal invliegen, waar een grijpstuiver te verdienen is.’

Van socialist tot anarchist

Ondertussen was Adrianus politiek erg geradicaliseerd. Vanuit zijn nieuwe woonplaats Arnhem schreef hij zeer opruiende stukjes in diverse bladen. Zijn verstandhouding met Domela Nieuwenhuis was niet bijster goed, maar in zijn relatie met de latere socialistische voorman Troelstra was zelfs sprake van onderlinge haat. Van de laatste zijn de woorden afkomstig: ‘het door mij van den aanvang af verafschuwde individu van Emmenes.’ De tegenstellingen waren afgaand op het woordgebruik ook persoonlijk van aard. Politiek waren ze het in ieder geval helemaal niet eens. Waar Troelstra strijd voor het socialisme ook via het parlement wilde voeren, was Van Emmenes hier resoluut tegen. Hij ondersteunde in 1893 dan ook een motie binnen de SDB waarin men deelname aan de Kamerverkiezingen afwees. Deze motie staat in de geschiedschrijving van het socialisme bekend als de motie- Hoogezand-Sappermeer. Ze luidde: ‘Het kongres besluit onder geen voorwaarde, ook niet als agitatiemiddel, mee te doen aan de verkiezingen.’ Het gevolg van deze motie was vooral een partijscheuring. De voorstanders van deelname richtten een nieuwe partij op: de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP).

Omdat ook de afdeling Arnhem scheurde, raakten de radicalen hun partijgebouw kwijt. Van Emmenes vertrok daarop naar Amsterdam waar hij in aanraking kwam met justitie vanwege zijn uitlatingen. In 1895 volgde zelfs een veroordeling tot negen maanden omdat hij op een bijeenkomst tekeer was gegaan tegen de militaire dienstplicht. Met zijn vriendin Jeanne Sprengers (Janus leefde al een tijd gescheiden van zijn wettige echtgenote) vluchtte hij naar Londen met de bedoeling om door te reizen naar de Verenigde Staten. Ze konden de bootreis echter niet betalen en keerden terug naar het vasteland. Ze vestigden zich vervolgens in België waar Van Emmenes zijn propagandistische activiteiten weer oppakte. Ook de Belgen waren hem liever kwijt dan rijk en zetten hem als staatsgevaarlijk uit. Weer ging hij naar Londen. Omdat het financieel niet goed ging met zijn gezin, keerde hij toch terug naar Nederland. Dat betekende wel dat hij zijn straf moest uitzitten.

Na ontslag uit de gevangenis in Arnhem scheidde Janus van zijn eerste vrouw en hertrouwde hij met Jeanne. Dit huwelijk duurde niet erg lang, want in 1903 kwam ook dit ten einde. Van Emmenes was nog steeds actief in de arbeidersbeweging. Tijdens de algemene staking van april 1903 speelde hij een rol als stakingsleider van de grondwerkers. Daarna schreef hij in Het Volksdagblad wekelijks ‘De pennekrassen van Japie’, waarin hij actuele politieke gebeurtenissen op humoristische wijze beschreef. Zijn politieke hart bleef vooral aan de uiterste linkerzijde liggen en samen met anarchisten en syndicalisten was hij redacteur van De Vrije Communist. Dit werk ging hem echter steeds moeilijker af omdat hij vrijwel blind was geworden.

In 1906 overleed Adrianus van Emmenes, waarna een stoet van enkele honderden geestverwanten hem naar zijn laatste rustplaats bracht. Hij werd door hen herdacht ‘als vurig strijder voor de socialistische zaak, wiens fouten in het niet zonken bij zijn groote verdiensten’.

Zijn nageslacht

Janus is 49 jaar oud geworden. Duidelijk droeg hij zijn zwakke genen niet over op zijn zoon de ingenieur, want deze werd 91. Wat ze wel gemeen hebben is dat ze op vrij hoge leeftijd nog kinderen kregen. Ad zag het levenslicht toen zijn vader veertig jaar oud was, maar zelf deed hij daar nog een schepje bovenop door op 51-jarige leeftijd een dochter te krijgen. Deze dochter kennen we waarschijnlijk ook allemaal. Dat is namelijk de dame die op televisie geregeld wordt uitgemaakt voor drankorgel: Viola Holt. En nu maar hopen dat zij het sterke gestel van haar vader heeft.

Keuze uit zijn werk

Intusschen waaide de adem der ‘Internationale’ ook naar ons land over en het spreekt van zelf, dat waar mannen als H. Gerhard, Michon en Klaas Ris hare beginselen verdedigden, er de werkliedenorganisatie’s mee in aanraking moesten komen. Volgens haar op 8 sept. ’64 te Londen vastgesteld program wilde de Internationale ‘opheffing van alle heerschappij der klassen’. De arbeiders vonden dat programma heel mooi, en zonder er rekening mee te houden of hunne krachten voor de konsekwente doorvoering er van wel bestand zouden blijken, richtten ze vakverenigingen op, die zich bij de Internationale aansloten.

De eerste vergadering had plaats in 1869 te Amsterdam in een lokaal op de Nieuwmarkt, waar de Hollandsche sectie der Internationale werd gesticht (…). De Hollandsche sectie nam de naam aan van ‘Nederlandsch Werklieden-Verbond’, en bestond uit vak- en gemengde vereenigingen.

Waar de werklieden aldus de sociale kwestie aan de orde stelden, daar kon dit niet ontgaan aan de aandacht van hen, die tot een andere maatschappelijke klasse behoorden. Velen gevoelden neiging om zich met dit vraagstuk te gaan bemoeien, voor een deel gedrongen door overtuiging, dat de te berde gebrachte grieven der arbeiders niet van allen grond waren ontbloot, anderen met het doel de beweging te leiden in, volgens hun opvatting, ordelijke banen, uit min of meer gegronde vrees voor de maatschappelijke-orde in-gevaar brengende uitbarstingen. Den 30sten October 1870 kwamen te Utrecht eenige heeren met klinkende namen bijeen, die besloten tot de oprichting van een ‘Comité ter bespreking der sociale quaestie.’ Alleen het bestaan van dit Comité had reeds invloed op de arbeidersbeweging, want het deed er twee stromingen in ontstaan.

Waar aanvankelijk slechts weinigen onder de vereenigde werklieden het optreden der ‘heeren’ met ingenomenheid begroetten, bleef het grootste deel zich halsstarrig vastklampen aan het eenmaal ingenomen devies, ‘dat het verlossingswerk der arbeiders uit de boeien der ellende, het werk der arbeiders zelve moet zijn.’ Maar al spoedig verlegde zich de stroom; die der gematigden werd breeder en smaller het beekje der konsekwente verdedigers van de beginselen der Internationale. (…)

Na het vijfde kongres der Internationale, gehouden te ’s Gravenhage van 2 tot 9 Sept. ’72, waar heftig getwist werd tusschen de aanhangers van Bakounine, die onthouding van politieke aktie voorstonden, en Karel Marx en diens partijgangers, die naar verovering der staatsmacht wilden streven, bleef er van ’s eigenlijke Hollandsche sectie dezer organisatie weinig over. De belijders harer beginselen bleven in de vak-organisatie’s ’n zekere stuwkracht vormen, doch als korporatie traden ze vooreerst niet weer op.

A. van Emmenes, Onafhankelijke en ‘moderne’ vakorganisatie, Amsterdam 1906, p. 8-10