Spanning, februari 2006 :: Bruggen bouwen
Spanning februari 2006
Wie bang is voor wat vreemd is, doet vooral zichzelf te kort
Bruggen bouwen
Twee jaar terug verscheen het rapport ‘Bruggen bouwen’ over 30 jaar integratiebeleid, met een reeks conclusies en aanbevelingen voor beter beleid. Het was het resultaat van een onderzoek door de Tweede Kamer, op voorstel van SP-fractievoorzitter Jan Marijnissen. Hij kwam daarmee kort na de kiezersrevolte bij de raads- en Kamerverkiezingen van 2002, waarin het falende integratiebeleid een hoofdrol speelde. De conclusies en aanbevelingen werden breed gedeeld – maar behoorlijk beleid bleef wederom uit.
Tekst: Tiny Kox
Veel ‘autochtone’ Nederlanders doen hun best om hun ‘allochtone’* medeburgers een handje te helpen bij het vinden van een plek in de maatschappij. Integratie is niet iets dat van bovenaf verordonneerd kan worden, maar van onderaf moet worden opgebouwd. In de straat, op het schoolplein, op het werk, in de sportvereniging. Gemakkelijk is het vaak niet: het is van beide kanten leren leven met elkaar. Maar het gebeurt, overal in ons land. Toch zijn er nog te veel burgers die bang zijn voor wat vreemd lijkt en die zichzelf daardoor isoleren van de nieuwkomers in ons land (en omgekeerd). De ‘stille’ discriminatie van burgers van niet-westerse afkomst is veel te groot om als incident te worden afgedaan. Te vaak worden scholieren afgewezen voor stageplaatsen en werkzoekenden voor een baan, op grond van afkomst, achternaam en uiterlijk. Ten minste een kwart van de werkgevers discrimineert in zijn personeelsbeleid. Dat is niet alleen vernederend, maar bovenal dom. Op deze manier laat de samenleving de arbeidspotentie van veel allochtone jongeren onbenut.
Sommige burgers zijn ronduit onverdraagzaam. Wie niet is zoals zij, deugt niet. Dat ‘aparte’ denken vinden we zowel bij autochtone als allochtone burgers. De laatste jaren wordt er veel en hard geroepen, met een wel al te gemakkelijk beroep op de vrijheid van meningsuiting. Het gaat gelukkig om een klein aantal mensen, maar die maken toch nog een hoop herrie. Vooral na de moord op Theo van Gogh bestaat ook bij sommige opiniemakers de aandrang om migranten, islamieten en terroristen gemakshalve over één kam te scheren. Daardoor voelen veel nieuwe Nederlanders zich beledigd en bedreigd. Vanuit bepaalde kringen in de migrantenwereld worden vergelijkbare gemakkelijke redeneringen opgezet, die erop neerkomen dat ‘ze’, de witte Nederlanders, ‘ons’, de allochtone inwoners, schofferen en kleineren en die zich daarom afkeren van de samenleving. De toon die sommige ministers bezigen in de richting van migranten helpt ook niet om een beter klimaat te scheppen, constateerde Jan Marijnissen al tijdens het Kamerdebat in 2004 over het rapport van de parlementaire integratiecommissie.
Het goede nieuws
Belangrijk was de vaststelling in ‘Bruggen bouwen’ dat er veel aan te merken was op het integratiebeleid in het verleden, maar dat de integratie van veel allochtone burgers desondanks geheel of gedeeltelijk was geslaagd. Dat is nog steeds het goede nieuws. Een groot deel van de ruim tien procent van onze bevolking die zijn wortels heeft in landen als Marokko, Turkije, Suriname, Aruba of de Antillen, heeft zijn plek verworven onder de Nederlandse zon. Meer dan de helft van de burgers van niet-westerse afkomst heeft nu een baan, en zeven op de tien ‘allochtone’ huishoudens leven gelukkig niet (meer) in armoede. Nieuwe Nederlanders tonen zich in verhouding tot autochtone burgers meer tevreden, ook al ervaren zij hun materiële situatie doorgaans als minder gunstig dan die van de autochtone bevolking. Het aandeel allochtone scholieren op havo en vwo neemt toe, evenals de instroom op hogescholen en universiteiten. Topsport zonder allochtone sporters is ondenkbaar geworden. En in de popmuziek zijn het vaak de muzikanten met buitenlandse wortels die voor de swing en de vernieuwing zorgen. Langzaam maar zeker zien we hoe de nieuwe Nederlanders ook nieuwe schrijvers, vormgevers en kunstenaars worden. Trouwens: het woord ‘allochtoon’ betekent steeds minder. Van vier van de tien ‘allochtonen’ stond de wieg gewoon in Nederland.
Het slechte nieuws
Het slechte nieuws is dat veel te veel nieuwe Nederlanders het nog steeds erg moeilijk hebben. Een kwart van de allochtone beroepsbevolking is afhankelijk van een uitkering. Dertig procent leeft op of onder het Nederlandse armoedeniveau. Vooral ouderen van allochtone afkomst leven vaak en lang in armoede. Armoede in Nederland krijgt steeds meer een kleur en een plek - in bepaalde wijken van vooral de grotere steden. Van de Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse en Surinaamse Nederlanders woont 31 procent in de vier grote steden. Sommige wijken in die steden - maar ook in andere steden - hebben een (grote) meerderheid aan allochtone bewoners. Gettovorming dreigt of is al een realiteit. Het opleidingsniveau van veel allochtonen is beduidend lager dan dat van de autochtone bevolking. Vrouwen scoren daarbij weer een stuk lager dan mannen. Van de Turkse en Marokkaanse vrouwen in Nederland heeft ruim 60 procent ten hoogste basisonderwijs gevolgd, tegenover 43 procent van de Turkse mannen en 53 procent van de Marokkaanse mannen. Bij oudere vrouwen is het opleidingsniveau nog veel lager. Van de Marokkaanse vrouwen tussen 40 en 65 jaar heeft zo’n 90 procent hooguit basisonderwijs gehad. Een aanzienlijk deel van hen heeft nooit leren lezen en schrijven.
Gelukkig stijgt het opleidingsniveau bovengemiddeld snel. Het aandeel ongediplomeerde Turkse en Marokkaanse vrouwen neemt af en het aantal gediplomeerden op mbo- en hoger niveau toe. Helaas is het opleidingsniveau van Turkse en Marokkaanse meisjes dat wegens een huwelijk naar Nederland komt vaak weer niet meer dan basisonderwijs. Het opleidingsniveau van allochtone vrouwen stijgt nu nog minder sterk dan van de mannen, terwijl dat onder autochtone burgers precies omgekeerd is. In de jongste leeftijdsklasse (15 - 24 jaar) zijn de verschillen tussen allochtone jongens en meisjes overigens goeddeels weggevallen. Maar het aantal jeugdigen zonder startkwalificatie (havo of mbo-2) is onder Turkse en Marokkaanse jongeren nog steeds meer dan de helft.
Turkse en Marokkaanse moeders van schoolgaande kinderen hebben beduidend meer moeite met de Nederlandse taal dan vaders. Dat heeft te maken met hun geringe onderwijs en soms met hun extra geïsoleerde positie. Zij kunnen weinig bijdragen aan de taalvaardigheid van hun kinderen. Daardoor stromen Turkse en Marokkaanse kleuters met een flinke taalachterstand het basisonderwijs in. Turkse en Marokkaanse meisjes behalen in vergelijking met andere groepen de slechtste score op taal in het basisonderwijs. Allochtone leerlingen in het basisonderwijs doen het steeds beter, maar de taalachterstand wordt niet snel genoeg ingehaald om de kloof snel te kunnen overbruggen, zegt het rapport ‘Emancipatie in estafette’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Goed nieuws is dat allochtone jongens en meisjes die eenmaal in het bezit zijn van een diploma van voortgezet onderwijs, vaker dan hun autochtone medescholieren doorstromen naar een vervolgopleiding; bovendien kiezen ze dan vaker voor de hoogst mogelijke vervolgopleiding. Maar een evenredig deel van de vervolgopleidingen nemen ze nog niet in. Allochtone jongens en meisjes stromen vooral door naar het middelbaar beroepsonderwijs en veel minder naar het hoger onderwijs.
Franse toestanden?
Mede door de achterstand in onderwijs en opleiding is de arbeidsmarktpositie van niet-westerse allochtone burgers ‘zonder meer somber’, zegt het SCP. Onder de Marokkaanse beroepsbevolking van dit land is de werkloosheid het hoogst: 27 procent volgens een recent onderzoek. Surinamers, Turken en Antillianen scoren respectievelijk 16, 21 en 22 procent. ‘Ronduit dramatisch’ noemt het SCP begin dit jaar de werkloosheid van 40 procent onder allochtone jongeren: ‘Deze percentages doen denken aan de jongerenwerkloosheid onder allochtonen in Frankrijk.’ De onderzoekers constateren dat ‘de winst die minderheden tijdens de hoogconjunctuur op de arbeidsmarkt hebben geboekt, in hoog tempo aan het verdampen is’. De laagconjunctuur maakt het nu mogelijk, aldus het SCP, ‘dat werkgevers scherp kunnen selecteren waardoor bepaalde aanbodcategorieën achteraan in de rij komen te staan. Het opleidingsniveau en het goed beheersen van de Nederlandse taal vormen belangrijke selectiecriteria.’
De verslechterde positie van nieuwe Nederlanders op de arbeidsmarkt werkt door in hun inkomen. Het gemiddelde huishoudeninkomen van allochtone gezinnen ligt 5.000 euro per jaar onder het autochtone gemiddelde (van 22.000 euro.) Tegenover acht procent van de autochtone huishoudens met een laag inkomen staat 29 procent niet-westerse huishoudens. De arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen is erg laag en dientengevolge het gezinsinkomen. Het aandeel working poor is bij niet-westerse allochtonen ruim twee keer zo hoog als bij autochtonen. Een groot deel van de niet-westerse allochtonen met een uitkering moet rondkomen van een inkomen onder de armoedegrens. Niet-westerse allochtone pensioenontvangers zijn veel vaker arm dan autochtone gepensioneerden. Hun aantal is nu nog relatief klein maar stijgt sterk in de komende jaren. Een aanzienlijk deel van de oudere migranten leeft in een isolement. Hun uitgestelde ‘inburgering’ komt niet van de grond doordat de overheid te weinig overtuigingskracht heeft en te weinig middelen geeft. Met harde taal en half werk schiet niemand iets op. Nog steeds zijn er bijvoorbeeld wachtlijsten in het taalonderwijs.
Lokaal beleid is moeilijk
Het regeringsbeleid treft veel mensen, maar in het bijzonder allochtone burgers. De harde ingrepen in de sociale zekerheid en het gebrek aan initiatief om werkgelegenheid te behouden raken ook hen. De weigering om gemengd wonen mogelijk te maken, door meer geld beschikbaar te stellen voor sociale woningbouw en de huursubsidiegrenzen op te rekken, is opnieuw bovenmatig nadelig voor hen. Ook bij het tegengaan van schoolsegregatie in ‘witte’ en ‘zwarte’ scholen, valt van deze regering weinig goeds te verwachten. De vrijheid van schoolkeuze wordt schijn-heilig verklaard, om niets te hoeven doen aan de totstandkoming van meer gemengde scholen, waaraan zowel autochtone als allochtone ouders in grote meerderheid de voorkeur geven. Onder deze omstandigheden is het moeilijk om op lokaal niveau een goed integratiebeleid te voeren.
Als de rijksoverheid bereid zou zijn meer ruimte te scheppen, in middelen en regelgeving, zouden gemeenteraden gemengd wonen en scholen kunnen bevorderen, taallessen verbeteren, opvoedingsondersteuning aanbieden, schooluitval tegengaan en werkgelegenheid scheppen. Nu blijft het vaak aantobben - wat gemeenteraden overigens niet van de plicht ontslaat er het beste van te maken. De gemeente kan bijvoorbeeld het initiatief nemen om scholen samen afspraken te laten maken. En woningcorporaties aan te zetten tot een gedifferentieerder bouwbeleid, in plaats van het eenzijdig slopen van betaalbare woningen. De gemeente kan contacten in buurten en wijken aanmoedigen, met aandacht voor ‘best practises’ en aanmoedigingssubsidies. Ook kan elke gemeente onderzoek doen naar wat er goed en fout gaat op het vlak van de integratie, waarbij ervaringen en inzichten van allochtone en autochtone inwoners een prominente rol moeten spelen.
Integratie is niet alleen een kwestie van nationale, maar vooral ook van lokale politiek. Bij de komende gemeenteraadsverkiezingen doet iedereen die een beter integratiebeleid wil er wijs aan dit mee te laten wegen in zijn of haar stem. Belangrijk is dat bij deze verkiezingen ook veel allochtone burgers stemrecht hebben. Vooral tot hen richt zich bijvoorbeeld de oproep van DIDF (de federatie van democratische verenigingen van Turkse arbeiders in Nederland) om op 7 maart níet te stemmen op partijen die het huidige regeringsbeleid steunen of lokaal geen stelling nemen tegen de politiek van sociale afbraak, liberalisering en privatisering, die vooral voor allochtone Nederlanders funeste gevolgen heeft. Met een stem op de SP wordt in ieder geval duidelijk dat het de hoogste tijd is om de in 2004 gedane aanbevelingen voor een beter integratiebeleid zo snel mogelijk om te zetten in concrete politiek. Belangrijk is bovenal dat mensen elkaar opzoeken, zoals de bijdrage van Anja Meulenbelt in dit nummer laat zien. Dat is belangrijk voor ieder mens. Want, zoals Karel Glastra van Loon het zo mooi zei: wie bang is voor wat vreemd is doet vooral zichzelf te kort.
* De aanduiding ‘allochtoon’ in dit artikel wordt gebruikt voor burgers van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. ‘Niet-westers’ omvat de hele wereld, met uitzondering van Europa, Noord-Amerika en Australië en Nieuw-Zeeland. De grootste groepen niet-westerse allochtonen in ons land zijn afkomstig uit Turkije, Marokko, Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba. Daarnaast telt Nederland een aanzienlijke Molukse minderheid. De afgelopen 15 jaar hebben ook veel vluchtelingen uit de rest van de wereld onderdak gekregen in Nederland.
Inhoud
- Zorgen dat autochtoon en allochtoon elkaar tegenkomen: op een spontane, ongedwongen manier. En niet incidenteel, maar duurzaam. Daarin ligt de sleutel tot integratie, stellen de SP-raadsleden Johan van den Hout (Tilburg) en Mahmut Erciyas (Oss). Van die noodzakelijke ontmoetingen komt echt steeds minder terecht. De kloof groeit.
- De conclusies en aanbevelingen van het twee jaar terug verschenen rapport ‘Bruggen bouwen’ werden breed gedeeld. Toch is sinds het uitkomen van dit rapport over dertig jaar integratiebeleid behoorlijk beleid wederom uitgebleven. Een inventarisatie.
- De emancipatie van allochtone Nederlanders is hun eigen zaak. Maar een beetje steun zou wel helpen.
- Fenna Vergeer over de afwezigheid van Rita Verdonk als het om integratie gaat: Hoezo minister van integratie?
- Het rijke rooie leven, deel 12: Akkoord