opinie
Harry van Bommel en Tiny Kox:

Alleen ja tegen een sociaal Europa

Ondanks het dringende appel van politieke en economische leiders, stevig ondersteund door de meeste Zweedse media en dure reclamecampagnes, durfde een meerderheid van de bevolking het aan nee te zeggen tegen de euro en de huidige manier van Europese gelijkschakeling. Ook in Nederland is grote euroscepsis. Het verwachte referendum over de Europese Grondwet biedt ons de kans om de koers te verleggen: naar een ander, socialer en democratischer Europa.

“Het Ja-kamp had de leiders, de media en de centen; wij hadden alleen de argumenten,” vatte Gudrun Schymann van de Zweedse Linkse Partij de gebeurtenissen in haar land samen. Het Zweedse “nej” tegen de vervanging van de Zweedse kroon door de Europese euro komt niet onverwacht. De euroscepsis in de Scandinavische landen is groot, mede omdat veel Noorderlingen de afbraak van de sociale en democratische verworvenheden van de naoorlogse verzorgingsstaat koppelen aan de opkomst van de neoliberale Europese superstaat, gebaseerd op het adagium van meer markt en minder overheid.

Het Zweedse “nej” staat niet op zichzelf. Naast de Zweden zijn ook de Denen tegen de komst van de euro en daarmee tegen de hegemonie van de bankiers van de Europese Centrale Bank in Frankfurt. Behoud van de monetaire en economische soevereiniteit was in het verleden reden voor de Noren om helemaal af te zien van het EU-lidmaatschap. Ook de Britse bevolking ziet geen heil in aansluiting bij het Europese euroblok, hoezeer premier Blair die stap ook zou willen zetten. Na het Zweedse “nej” is de kans op een spoedig Brits “yes” minimaal geworden. Blair, toch al in de problemen door zijn door de Britten niet begrepen koers in de Irak-oorlog, zal wel twee keer nadenken vooraleer een referendum uit te schrijven over de euro. Dat wordt immers vrijwel zeker zijn Waterloo.

De euroscepsis van Britten en Scandinaviërs is als zodanig helemaal niet vreemd maar heel begrijpelijk. Ook de Nederlandse bevolking zou, indien het de kans gekregen had, zich in een referendum tegen de euro uitgesproken hebben. Dat bleek althans toen het NIPO in opdracht van de SP in 2001 de mening van onze bevolking peilde. De meeste Nederlanders (58%) zeiden toen te denken dat de invoering van de euro over het algemeen ongunstig zou uitvallen voor de bevolking. Vrouwen (62%) waren daarbij nog sceptischer dan mannen (54%). In vergelijking met eerdere peilingen uit 1998 bleek het aantal mensen dat tegen de euro zou stemmen in 2001, aan de vooravond van de invoering van de euro, met 4% gestégen (naar 47%), terwijl het aantal voorstemmers gelijk gebleven was (40%). De meeste voorstemmers zaten op dat moment bij D66, de meeste tegenstemmers bij SP en CDA. Opmerkelijk was dat naarmate het inkomen steeg, de weerstand tegen de euro afnam. In de laagste inkomenscategorie was 8 op de 10 ondervraagden tegen de euro. Alleen in de hoogste inkomenscategorie waren in 2001 meer voorstanders dan tegenstanders.

Dat is een mooie parallel met de uitslag van afgelopen zondag in Zweden, waar 70% van de werknemers “nej” tegen de euro zei, terwijl de ja-stemmen vooral uit Stockholm en Malmö kwamen, gebieden waar het de inwoners gemiddeld economisch beter gaat dan in de rest van het land. De SP, zelf vanaf het Verdrag van Maastricht verklaard tegenstander van de wijze waarop de Europese monetaire gelijkschakeling zijn beslag krijgt, verzocht in 2001 om een euro-referendum, ondersteund door 60.000 medeondertekenaars. Dat verzoek werd zonder verdere argumentatie door de regering afgewezen terwijl andere partijen er ook weinig of geen behoefte aan hadden. Daardoor bleef het toen bij een onschadelijk “virtueel nee” tegen de euro in ons land. De verkiezingen van 2002 en 2003 werden beheerst door heel andere zaken dan de euro en de Europese Unie, zodat Nederland zich nog steeds niet heeft uitgesproken over de richting die de Europese samenwerking zou moeten hebben.

Toch kan het virtuele Nederlandse “nee” in 2001 een “reëel nee” worden in 2004, wanneer de bevolking de kans krijgt om zich in een referendum uit te spreken over de wenselijkheid van een Europese grondwet, zoals die in de achterliggende maanden bij elkaar gesprokkeld is door een niet-gekozen college van nationale parlementariërs onder voorzitterschap van de Franse oud-president Giscard d’Estaing. In 2001 bleek er grote weerstand onder onze bevolking tegen een verder oprukken van de Europese Unie ten koste van de nationale soevereiniteit. Op de vraag of er nog meer bevoegdheden overgedragen moesten worden aan de Europese Unie, antwoordde slechts 18% ja, terwijl 82% nee zei. Er is weinig reden om aan te nemen dat die euroscepsis volgend jaar juni, wanneer het referendum zou moeten plaatsvinden, gelijktijdig met de Europese verkiezingen, weggeëbd zal zijn. De op stapel staande Grondwet beperkt de Nederlandse positie immers nog verder dan al gebeurd is door eerdere verdragen, inclusief het Verdrag van Maastricht. Grondwettelijk wordt vastgelegd dat markteconomie en concurrentie de basis van de Unie zullen vormen, en dat ondanks de aanzwellende kritiek op de Amerikaanse weg die onze economie in de afgelopen 10 jaar gegaan is, ten koste van een beschaafde sociale zekerheid. “Meer markt en minder overheid” wordt het constitutionele credo van de nieuwe Grondwet, die daarmee veel verder gaat dan onze eigen Grondwet.

In de afgelopen tijd is duidelijk geworden dat de komst van de euro niet leidt tot een versterking van sociale en democratische rechten. De megabezuinigingsoperatie waarmee het kabinet-Balkenende-II nu komt, wordt door minister van Financiën Zalm met name gerechtvaardigd met een verwijzing naar de regels van het Europese stabiliteitspact – regels waaraan grote landen als Frankrijk en Duitsland zich absoluut weigeren te houden. Dat handelen volgens twee maten, gekoppeld aan het onuitwisbare gevoel dat de euro het leven toch al een stuk duurder maakt, zorgt ervoor dat de Nederlandse euroscepsis nog steeds erg hoog is en blijft.

Het is te hopen dat politieke partijen met hun nu toegezegde steun aan het referendum in 2004, niet gaan marchanderen vanwege die grote euroscepsis. Wanneer mocht blijken dat de kans op een Nederlands nee van virtueel tot reëel uitgroeit, horen partijen die nu “ja” tegen een referendum zeggen, hun been stijf en hun rug recht te houden. Verder is het te hopen dat in de Nederlandse politiek snel meer begrip komt voor de redenen van de hoge mate van euroscepsis onder de bevolking. In het recente verleden hebben we gemerkt dat het onbespreekbaar maken van vragen die wél leven, door de bevolking uiteindelijk wordt afgestraft.

Europese samenwerking móet, we kunnen ons niet voorstellen dat Nederland een eiland is. We zijn nagelvast aan de rest van het continent verbonden en daar is niks mis mee. Nederlandse nee-zeggers tegen deze Europese Unie zijn dan ook geen enge nationalisten maar burgers die vinden dat er iets te verdedigen valt als het gaat om democratische en sociale rechten. Het zijn burgers die graag willen dat “alle Menschen Brüder werden” maar het geloof missen dat die broederschap via de lijn van keiharde concurrentie en een mentaliteit van ‘ieder voor zich’ gevestigd kan worden. Het is bekrompen om te denken dat er maar één weg is waarlangs die verdergaande samenwerking in Europa gestalte kan krijgen. Europa kan anders en beter dan de constructie die nu, helaas met steun van de overgrote meerderheid van de Nederlandse politiek, opgebouwd is. Een grootscheepse renovatie van het Europese huis is wenselijk, waarbij het fundament niet “meer markt en minder overheid” is maar “een gereguleerde markt en een betere overheid”. En waarbij de uiteindelijke kwaliteit niet wordt afgemeten aan economische groei en bedrijfswinsten op zich, maar aan de voorwaarden waaronder de welvaart wordt geproduceerd en vervolgens verdeeld. Als we erin zouden slagen om de contouren van zo’n Europa te schetsen en de bevolking te overtuigen van onze goede bedoelingen, dan zou een ja tegen zo’n sociaal en democratisch Europa voor veel meer mensen dan nu, een serieuze optie zijn – zowel in Nederland als in Zweden.

Betrokken SP'ers