opinie
Tiny Kox:

Politiek op zoek naar het grote geld

Opgejaagd wellicht door de komende dure verkiezingscampagne, zijn politieke partijen druk op zoek naar geld, bij de overheid, bij bedrijven en zelfs op de Beurs. Nieuwe geldbronnen zijn fijn voor de partij-penningmeesters - maar zijn ze ook goed voor het aanzien van de politiek? Of wordt met deze geldspeurtocht de "schijn des kwaads" (waarvoor oud-kamervoorzitter Anne Vondeling steeds waarschuwde) eerder opgewekt dan vermeden?

Op zoek naar meer geld is er natuurlijk de weg naar de overheid. Tijdens recent overleg over de nieuwe Wet subsidiëring van politieke partijen vroegen vrijwel alle fracties om meer geld aan minister Dijkstal, die daarop welwillend reageerde. Zijn wetsvoorstel ligt nu bij de Kamer en lijkt ongeschonden de eindstreep te gaan halen. Dan gaat het budget voor politieke partijen met 20 procent omhoog. Dan is er de weg naar het bedrijfsleven. Vroeger stonden KVP en VVD al open voor bedrijfsgiften via bijvoorbeeld het dr. Nolensfonds en de Vox Libera. Later ontving het CDA geld voor haar verkiezingscampagne van onder andere de NCB en liet zich voor speciale gelegenheden, zoals haar tiende partijcongres, sponsoren door banken, computerfirma's en andere concerns. De PvdA laat zich al vanouds sponsoren door o.a. verzekeringsmaatschappij Reaal (ooit aan de vakbond verbonden). D66 wil nu ook graag sponsors uit het bedrijfsleven - maar lijkt tot nu toe niet erg succesvol. En dan de weg naar de Beurs. Volgens berichtgeving in onder andere NRC Handelsblad van 17 november 1997 heeft het CDA zeven ton verdiend aan haar Beurs-beleggingen en verwacht men binnenkort een nog beter rendement. Tot op heden lijken de christen-democraten de enigen die op grote schaal beleggen - en dat ook als enigen kunnen, dankzij de reserves van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA, die volgens DNPP 6 miljoen bedragen (Jaarboek 1996, p. 177).

Terwijl in Nederland partijen zoeken naar nieuwe geldbronnen, weet men in het buitenland daar al heel wat meer van, met name waar het gaat om geld uit het bedrijfsleven. Premier Tony Blair moest afgelopen weekeinde met het schaamrood op de wangen op de TV tekst en uitleg geven over de drie miljoen gulden die zijn New Labour had gekregen van Formule 1-baas Ecclestone (die ook vaste sponsor is van de Britse Tories; laatste bijdrage 30 miljoen gulden). Blair moest met de billen bloot toen zijn regering op 5 november bekendmaakte dat voor de aanstaande Formule-1-races een uitzondering gemaakt wordt op het verbod van tabaksreclame bij sportevenementen - precies wat New Labour-sponsor Ecclestone wilde. Het eerste grote schandaal voor Blair's regering was daarmee een feit. Het resultaat: de Ecclestone-miljoenen moeten terug, Blair staat voor schut en de Britse politiek in zijn totaliteit in zijn hemd (zeker toen bekend werd dat ook een andere New Labour-sponsor, winkelketen Gainsbury, waarschijnlijk meer mogelijkheden krijgt bij de bouw van nieuwe winkelcentra. Voor veel Britten bewijst het weer dat ook politiek te koop is.

Aan de andere kant van de oceaan weten ze dat allang. Bill Clinton en Al Gore moeten zich op dit moment volop verweren inzake door hen aangenomen verkiezingsbijdragen van grote concerns. Amerikanen weten allang dat filantropie en politiek niet samen gaan. "Voor wat hoort wat" is het principe en iedereen vraagt zich af wat in Clinton's beleidsdaden en wetgeving "hoort" bij de ontvangen giften.

In Duitsland deden politieke partijen al in de jaren '80 ervaring op met de vervelende gevolgen van geld uit het bedrijfsleven. Alle grotere partijen lieten zich jarenlang geheel vrijwillig "Flicken": betalen door Flick en andere grote bedrijven. Opzet van de betrokken concerns was partijen voortdurend van geld en goede gaven te voorzien, erop rekenend dat zich dat te zijner tijd zou lonen. Ook hier was een groot schandaal het resultaat dat onder meer de kop kostte van FDP-kopstuk Graf Lambsdorf en het vertrouwen van de Duitse bevolking in de politiek fors aantastte.

In Italië ging het bedrijfsleven recent nog een stapje verder. Fininvest van mediatycoon Berlusconi liet het niet bij sponsoring maar kocht voor zich bij wijze van spreken een partij-politieke huls (Forza Italia) en gebruikte die om zichzelf tot premier van Italië te maken en daarmee zijn onder verdenking van Justitie staande concern uit de wind te krijgen. Dat lijkt deels gelukt maar uiteindelijk werd Berlusconi door de kiezers zwaar afgestraft.

En toch willen ook Nederlandse politieke partijen nu geld halen bij het bedrijfsleven, gedreven door geldnood. Ze zitten vrijwel allemaal krap bij kas en vooral verkiezingscampagnes vreten geld. Hun relatieve armoe heeft veel van doen met de tegenwoordige aard van politieke partijen: ze worden steeds kleiner en steeds professioneler en beide zaken kosten geld. Wie iets gedaan wil hebben moet daarvoor fors betalen. Van folders rondbrengen tot het inwinnen van adviezen over het voeren van een campagne en het promoten van de lijsttrekker met de kandidaten in zijn of haar kielzog. Daarbij nadert het ledental van politieke partijen een historisch dieptepunt. Was in 1946 nog zo'n 15 procent van de kiesgerechtigde bevolking aangesloten bij een politieke partij, op dit moment is dat minder dan 3 procent (Ruud Koole, Jaarboek 1996 van het Documentatiecentrum voor Nederlandse politieke partijen DNPP, p. 167). DNPP-hoofd Gerrit Voerman becijferde al eerder dat hooguit tien procent van die 300.000 partijleden daadwerkelijk actief in de partij is. Dat geeft de enorm smalle basis aan waar partijen op moeten bouwen. Die 30.000 mensen heb je bijna al helemaal nodig om alle min of meer politieke banen te vullen (aldus Kees Klop van het Wetenschappelijk Bureau van het CDA in De Volkskrant van 18 november 1997). Om in Nederland kamerlid, gedeputeerde, wethouder of raadslid worden moet je op de kandidatenlijst van een politieke partij staan. Partijen verdelen die banen, met de daarbij behorende vaak aangename inkomens. In die situatie wordt het steeds moeilijker partijleden te vinden die bereid zijn onbetaald werk te doen of zomaar genereus te zijn met contributies en donaties.

Vandaar dat steeds meer partijen uit geldnood zich nu gedwongen voelen hun financiële heil bij het bedrijfsleven te zoeken, alle treurige buitenlandse ervaringen ten spijt. Naar mijn mening is dat de verkeerde weg. Nederlandse bedrijven zijn gemiddeld niet beter of slechter dan ondernemingen elders. Dat betekent dat ook hier in ruil voor geld en goede gaven iets terugverlangd zal worden van de politiek. Laten politieke partijen zichzelf (en de kiezers!) niks wijsmaken. Sponsoring gaat uit van wederzijds voordeel. Wie nu geeft, zal ooit willen incasseren. Wie, zoals het CDA, voor extra geld de Beurs opgaat als politieke partij, begeeft zich eveneens in een mijnenveld. Hoe makkelijk zal niet op zijn minst het gerucht ontstaan dat de politiek misbruik kan maken van voorkennis? En hoe garandeer je als politieke partij de zuiverheid van je politieke standpunten, als die van doen hebben met bedrijven (of bedrijfssectoren) waarin men aandelen heeft? Als Shell wil boren naar olie in de Waddenzee, wat wil de CDA-penningmeester, met zijn pakket Koninklijke Olie, dan het liefste? En speelt dat een rol bij de uiteindelijke afwegingen? Laten we hopen (en ook aannemen) van niet. Maar de 'schijn van het kwaad' roep je zo wel over je af.

Het zou daarom goed zijn als politieke partijen zich eerst nog eens zouden bezinnen voor structureel aan partij-sponsoring en beursbeleggingen te beginnen. De ervaringen van een partij als de SP kunnen daarbij wellicht behulpzaam zijn. Ik heb vier welgemeende adviezen aan andere partijen:

Besteed veel meer aandacht dan nu aan ledenwerving. Dat moet omdat politieke partijen geen lege huls mogen worden. Dat is schadelijk voor de democratie - en daarbij slecht voor de partij-penningmeesters. De SP doet veel aan werving en met succes: sinds begin 1996 hebben we er 5000 leden netto bijgemaakt, wat ons nu brengt op 21.708 leden (stand 18 november 1997, morgen zijn het er meer!).

Maak veel meer en beter gebruik van de kwaliteiten van de partij-aanhang. Dat scheelt veel geld en past ook veel beter bij het karakter van een politieke partij. In de SP is blijkens het laatste leden-onderzoek 40 procent op de een of andere wijze actief betrokken bij het partij-werk. Dat tikt aan en past de politiek ook beter.

Maak goede afdrachtregelingen met partijleden in gemeenteraad, provinciale staten, het nationale en het Europese parlement. Het rijmt niet dat bijvoorbeeld kamerleden die zichzelf ingedeeld hebben bij de vijf procent best verdienende Nederlanders, toestaan dat hun eigen partijen in relatieve armoede moeten leven. Bij de SP geldt als principe dat alles wordt afgedragen (SP-kamerleden krijgen in ruil een modaal salaris om rond te komen). Maar ook beduidend bescheidener afdracht-regelingen kunnen de financiële zorgen van de meeste partijen aardig verkleinen. En tot slot, laat politieke partijen zich houden bij datgene waarvoor ze bestaan: zo goed mogelijk politiek bedrijven.

Betrokken SP'ers