Liberalen verwarren vrijheid met keuzevrijheid
Kiezen tussen zorgverzekeraars of energieleveranciers is nog geen vrijheid. Mensen hebben liever een sociaal vangnet dan keuzevrijheid.
Traditioneel wordt vrijheid gezien als een liberaal beginsel. VVD en PVV voeren de vrijheid zelfs in hun naam. Het begrip is echter ook in opmars onder linkse politici. PvdA-leider Wouter Bos schreef in ‘Dit land kan zoveel beter’ dat zijn partij wat hem betreft te veel de Partij van de Gelijkheid was geworden, terwijl de sociaaldemocratie de ‘kampioen van de vrijheid’ zou moeten worden. Femke Halsema stelde in haar ‘Een linkse lente’ dat zij een afkeer heeft van ‘bevoogdende staatsarrangementen’ en GroenLinks de partij van de vrijzinnigheid moet zijn.
In naam van de vrijheid zijn tijdens de vorige kabinetten Kok en Balkenende veel publieke voorzieningen onder handen genomen, van trein en taxi tot WW en WAO. Ook het huidige kabinet voert discussies over versobering van de sociale zekerheid en flexibilisering van het ontslagrecht. Daarvoor in de plaats kregen mensen meer keuzevrijheid, bijvoorbeeld op het gebied van zorg, onderwijs en energie.
Ik kom echter zelden mensen tegen die zeggen dat ze meer keuzevrijheid willen en minder sociale zekerheid. Opinieonderzoeken van het SCP en internetonderzoeken als ‘21 minuten’ laten zien dat Nederlanders onverminderd veel waarde hechten aan de verzorgingsstaat. De invoering van meer marktwerking in de publieke sector heeft daartegenover geleid tot kritiek. Veel mensen willen helemaal niet kiezen tussen zorgverzekeraars, scholen en energiebedrijven, maar vooral kunnen vertrouwen op goede zorg, zinvol onderwijs en duurzame energie.
Het idee dat mensen meer keuzevrijheid willen, berust op een verkeerd inzicht in de menselijke psychologie. Menno Hurenkamp en Monique Kremer stellen in het boek ‘Vrijheid verplicht’ dat mensen die kunnen kiezen tussen meer ziekenhuizen, scholen of energiebedrijven niet per definitie meer tevreden zijn. Zij verwijzen naar psychologisch onderzoek dat een link legt tussen een overvloed aan keuzemogelijkheden en de gevoeligheid voor depressies en spreken daarbij van het optreden van ‘keuzestress’.
Rechtse pleitbezorgers van de keuzevrijheid zijn nogal inconsequent. Op het gebied van sociale zekerheid hebben zij jarenlang een beroep gedaan op meer eigen verantwoordelijkheid, maar als het gaat om de veiligheid wordt nadrukkelijk de hulp ingeroepen van de overheid. In zowel ‘Om de vrijheid’, het beginselenprogramma van de VVD als het boek ‘Kies voor vrijheid’ van Geert Wilders wordt veel vertrouwen gesteld in de harde hand van de staat, als het gaat om openbare orde en criminaliteit.
Bij linkse politici heeft het geloof in keuzevrijheid geleid tot een verwrongen beeld van solidariteit. Wouter Bos stelt in zijn boek dat hij niet méér collectieve regelingen wil en meent dat mensen die meer betalen aan sociale voorzieningen, ook meer moeten profiteren. Femke Halsema gaat nog een stap verder als zij in haar artikel stelt dat de huidige verzorgingsstaat ‘afhankelijkheid en inactiviteit’ kweekt en te weinig een beroep doet op de eigen verantwoordelijkheid van mensen. De discussie over hoe we mensen weer aan het werk krijgen is heel belangrijk. Maar daarbij mogen de noden van mensen die worden getroffen door ziekte of arbeidsongeschiktheid niet uit het zicht verdwijnen.
Liberalen, van rechts of van links, zijn geneigd individuele vrijheid als beginpunt te nemen in de politiek. De mondige en hoogopgeleide burger moet niet worden betutteld, maar eigen keuzes kunnen maken, zo lijkt de gedachte. Dan laat je minder mondige en lager opgeleide mensen aan hun lot over. En mondigheid helpt ook niet als mensen ziek worden of arbeidsongeschikt raken. In een internationale economie die zo zwaar concurreert op loon is een hoge opleiding bovendien geen verzekering voor een baan. Sociale voorzieningen zijn geen financieel probleem, maar juist een antwoord op deze individuele onzekerheden.
Vrijheid zou dan ook niet het uitgangspunt, maar het einddoel moeten zijn van beleid. Welke gemeenschappelijke regelingen zijn nodig om mensen werkelijk keuzevrijheid te bieden? Wat voor onderwijs hebben we nodig om te overleven in onze ingewikkelde samenleving? Welke zorg houdt ons op de been? Hoe voorkomen we gezamenlijk dat we in onze globaliserende economie het slachtoffer worden van concurrentie op lonen en arbeidsvoorwaarden?
Ook ik ben een kind van de Verlichting en een grote voorstander van meer vrijheid. Maar ik vrees dat het marktdenken onze blik op vrijheid te veel heeft vernauwd; we hebben vooral de concurrentie tussen mensen bevorderd. Door collectieve regelingen op het gebied van onderwijs, zorg en arbeidsmarkt zijn we er in het verleden in geslaagd om mensen een meer gelijkwaardige kans te geven op een gelukkig leven. Zolang de verschillen tussen mensen echter nog zo groot zijn is het louter bieden van meer keuzevrijheid pervers.
Vrijheid laat zich niet voorschrijven, zo tonen ook de uitslagen van de laatste verkiezingen. Vrijheid blijft voor veel mensen een loze belofte zonder georganiseerde solidariteit.