opinie
Ronald van Raak:

'Arme kinderen. Sommigen zijn al oud'

Het optreden van de regering-Bush in Irak verdeelde in Nederland de opinies: waardering was er voor het voortvarende optreden tegen de dictator Saddam Hoessein; angst was er voor de naïviteit waarmee de Amerikaanse conservatieven geloven de wereld opnieuw te kunnen vormgeven. Ook in de twintigste eeuw keken Nederlandse intellectuelen met gemengde gevoelens naar Amerika. Met name na de Eerste Wereldoorlog, die het oude Europa achterliet in diepe politieke, economische en morele crises, keken veel jongeren hoopvol naar de Verenigde Staten. Hier hadden Europeanen een nieuwe wereld opgebouwd, die zichtbaar werd in de massamedia van de boulevardpers, het massavermaak van Hollywood en de massaproductie van de lopende band.

Veel Nederlandse intellectuelen in het Interbellum putten uit de ontwikkelingen in de Verenigde Staten hoop voor een betere toekomst, maar zagen in de Amerikaanse massacultuur ook nieuwe gevaren. Vooraanstaande denkers als de historicus Johan Huizinga (1872-1945) en de pedagoog Philip Kohnstamm (1875-1951) waarschuwden voor de kinderlijke dadendrang van het nieuwe Amerika, die de wereld voor voldongen feiten plaatste, en beklemtoonden het belang van individuele bezinning, als voorwaarde voor democratie.

Kinderlijk

Het dubbele gevoel van aantrekking en afstoting overviel ook de jonge Max Kohnstamm (1914), de zoon van Philip Kohnstamm, toen deze van oktober 1938 tot augustus 1939 de Verenigde Staten bezocht. In deze periode dreigde in Europa een nieuwe oorlog. Deze geschiedenisstudent – die later een van de vormgevers zou worden van een verenigd Europa – wilde zichzelf gedurende deze reis informeren over de nieuwe wereld.

Mede tegenover zijn vader Philip Kohnstamm verwonderde de jongeling zich in een brief van 11 december 1938 over de kinderlijke naïviteit die hij zag bij de Amerikanen: 'Ik weet dat het onzinnig klinkt als broekeman te schrijven dat je bezorgd bent over de United States of America. Maar er is hier iets - experiment, opbouw, durf, moed, dapperheid, bereidheid om lasten te dragen en levensblijheid – alles wat een onbedorven, prachtige kans maar in kan houden – en er is soms een kinderlijke onwetendheid omtrent de boosheid der wereld.' Weinig vertrouwen had hij ook in mogelijke deelname van de Verenigde Staten aan een nieuwe wereldoorlog: 'Nee, de kloof tusschen Europa en Amerika is diep en wijd. En meer dan dat: een noodbrug slaan om hen onze rampzaligheid te laten opknappen, ik geloof dat het een ontzettend onrecht zou zijn. Amerika moet neutraal blijven tot het – het kinderlijke ontgroeid – begrijpt waarvoor het ten strijde trekt.'

Dezelfde gevoelens over het in zijn ogen daadkrachtige, maar tevens naïeve Amerika hadden twaalf jaar daarvoor ook Johan Huizinga getroffen. Deze hoogleraar geschiedenis te Groningen – auteur van de Herfsttij der Middeleeuwen (1919) – had in 1918, in Mensch en menigte in Amerika, al gezocht naar een verklaring voor 'Amerika's geest', die zich zou kenmerken door een groot moreel optimisme en een praktische gerichtheid op het 'Dit, Hier en Straks'. Van april tot juni 1926 bezocht Huizinga de Verenigde Staten, als voorzitter van de Netherlands-America Foundation. Tijdens deze reis hield hij een Amerika dagboek bij.

Op 18 april, vier dagen na aankomst, verwonderde Huizinga zich over de Amerikaanse nieuwsmedia: 'De Amerikaansche Zondagscourant, goede hemel! hier wordt de informatie en het amusement met pollepels in de keel gegoten.' De media waren onderdeel van de consumptiecultuur, die de historicus ernstig stoorde, zo bleek op 20 april: 'De ontelbare winkels nog verlicht, opnieuw indruk: waste, waste. Al de schoenen die nooit gedragen worden, al de bloemen die verwelken, al de woorden die nooit gelezen worden, het licht dat voor niets brandt, de kracht die verspild wordt.' Op 24 mei had Huizinga ook uitgebreid kennisgenomen van de nieuwe Amerikaanse wetenschapsbeoefening, aan het Institute for Social Research in Chicago. De kwantitatieve wijze waarop hier maatschappelijke problemen werden benaderd, vervulde de historicus met afschuw: 'Het is een afschuwelijk uitvoerig kinderspelletje met lijntjes en getalletjes. Ik word er ziek van … Arme kinderen. Sommigen zijn al oud. Is dit die Amerkiaansche toekomst, die ik bereid was mooi te zien? Of moet men wanhopen aan de moderne beschaving?'

Persoonlijkheid

Massamedia, consumptiecultuur en praktijkgericht onderzoek, zo leerde Huizinga gedurende zijn reis, waren in de Verenigde Staten nauw verbonden met het politieke systeem. 'Ik begin iets te begrijpen van wat democratie is. De Universiteit als denkend hoofd der engere gemeenschap. Zij doen afstand van eigen denken om voor anderen te denken. Ik zal mij gewonnen moeten geven: de economische collaboratie en de collaboratieve economie ís hier het voornaamste,' noteert hij op 7 mei in zijn dagboek. Huizinga ziet hoe in het land van de individuele vrijheid mensen zich vrijwillig onderwerpen aan groepen. Op 14 mei stelt hij zichzelf een gewetensvraag: 'De Amerikanen. Er is zooveel te doen in de wereld en zij hebben er de mouwen voor opgestroopt. Service! Zij offeren allen iets op van hun persoonlijkheid. Zijn zij er leeger door?' In Amerika levend en denkend (1926), dat enkele maanden na zijn reis verscheen, tracht Huizinga vat te krijgen op zijn 'tegenstrijdige beschouwingen' over de Amerikaanse geest. In korte essays tracht hij de vraag te beantwoorden 'Wat is het, dat ons Europeërs dwingt, ons tegenover Amerika kritisch zoo schrap te zetten?' (5). De 'oppervlakkigheid' die Huizinga ziet in de Amerikaanse media, kunst en wetenschappen komt volgens hem voort uit een 'algemeene nivelleering der cultuur'. De Amerikaanse idealen van individualisme en democratie leiden in de praktijk tot collectivisme en opofferingsgezindheid, ook bij intellectuelen: 'Er bestaat in Amerika een geestelijke samenhang en een gemeenschappelijk streven, zooals wij die niet kennen … Zij offeren allen iets op van hun eigen persoonlijkheid, om in gesloten formatie mee op te trekken. Zij doen, al is het onbewust, afstand van de kasteelen van hun eigen denken, om voor anderen te ploegen' (154-155).

Twaalf jaar later doet Max Kohnstamm tijdens zijn bezoek soortgelijke observaties: 'De groep is de drijvende kracht in de staat. Politiek gesproken bestaan de Verenigde Staten niet uit vrije individuen maar uit groepen,' schrijft hij in een brief van 26 november 1938. Dit collectivisme heeft een positieve kant: 'Dat is de zakelijkheid, de veerkracht en het enthousiasme van het experiment. Er heerst hier een blijde daadkracht, het gevoel een onverspeelde toekomst en prachtige kans te hebben,' heet het op 4 november. Het is echter maar de vraag of een nieuwe generatie leert hoe met deze vrijheid om te gaan: 'De kinderen zijn volslagen onbeschrijflijk. Dat is in alle ernst. Amerika's staatsvijand no. I: Progressive Education. Je kunt je de heksenketel, tyrannie en guerilla-oorlog niet erg genoeg voorstellen. Als schuwe, bange schaduwen laveeren de volwassenen door de huizen waar de almachtige kinder-dictatoren regeeren,' waarschuwt hij op 27 december, tijdens het verblijf bij een bevriende familie.

Philip Kohnstamm tracht de observaties van zijn zoon in een breder kader te plaatsen. Hoewel tijdens de conferentie van München in september een einde leek gekomen aan de Duitse expansiedrift, namen eind 1938 in Europa de politieke spanningen opnieuw toe. Ook de pedagoog keek, als mogelijk alternatief voor de totalitaire regimes in de Sovjet-Unie en in Nazi-Duitsland, naar de Verenigde Staten, waar misschien het voorbeeld was te vinden van een massasamenleving met behoud van eigen persoonlijkheid. 'Maar dat, als de overgang naar gemeenschappelijke van individualistische productie zonder volledige depersonalisatie van den mens (als in de totalitaire staten) lukken zal, Amerika (U.S.A.) den weg zal moeten wijzen, is voor mij sedert jaren niet twijfelachtig. Wel zie ik (juist ook door mijn vrij intieme kennis van hun studie-methoden op onderwijsgebied) het gevaar van opoffering van qualiteit aan quantiteit als vrij ernstig,' antwoordde hij Max op 21 december.

Democratie

'Om de Amerikanen te verstaan moet je in de lichtheid van hun lucht leven, sterkend voor geest en zenuwen,' schreef Huizinga op 10 mei 1926 in zijn Amerika dagboek. Nog geen tien jaar later is deze lichtheid hem zeer bezwaard geworden. 'Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het', zo opent Huizinga zijn veelgelezen cultuurkritiek In de schaduwen van morgen (1935). De Amerikaanse massacultuur is mede debet aan wat hij noemt de ziekten van de moderne tijd: een 'algemeene verzwakking van het oordeel', een 'daling van de kritische behoefte' en een 'verval der moreele normen'. Gepaard aan de grote technische mogelijkheden, ondermijnt dit de geestelijke volwassenheid van de massamens: 'De wereld is hem tot speelgoed geworden. Wat wonder als hij zich daarmee als een kind gedraagt?' (133). Een antwoord op de problemen van het oude Europa is volgens Huizinga niet te verwachten van de Amerikaanse massademocratie, maar slechts door een nieuwe katharsis, of individuele loutering.

Philip Kohnstamm stelde meer hoop in de massademocratie. Op 21 januari 1939 stak hij Max nog een hart onder de riem: 'Wie weet, misschien zijn al de ellenden van dezen tijd maar baringsweeën.' In Democratie in de branding (1938), een bundeling van eerdere essays, had Kohnstamm de 'essentialia' geschetst voor democratie. Een belangrijke voorwaarde was de kracht van het eigen geweten, dat in een parlementaire democratie het laatste woord moest hebben. Opvoeding van ieder mens tot een zelfstandige en kritische burger was voor deze pedagoog een wapen tegen de dictatuur van de massa, zoals in de Sovjet-Unie en in Nazi-Duitsland. Maar ook tegen de Amerikaanse consumptiecultuur: 'Willen wij de idealen der democratie van een zelfstandige, vrije mens niet opgeven, dan zullen wij moeten beseffen, dat de mens van brood alleen niet kan leven, dat de grootste nood, die deze wereld-crisis openbaart, die van een levensdoel, een zinvolle menselijke bezigheid is' (183).

Niet individuele loutering, noch het eigen geweten van de bewoners spelen een grote rol in de huidige politiek van de Amerikaanse regering in Irak. De conservatieven hebben weinig op met kritische kanttekeningen uit het 'oude Europa', zoals minister van Defensie Donald Rumsfeld het denigrerend noemde. Samen met zijn onderminister Paul Wolfowitz is hij een pleitbezorger van een sterk moreel en militair leiderschap van de Verenigde Staten, om daadkrachtig af te rekenen met oude vijanden en het initiatief te nemen tot een nieuwe wereldorde. Het conservatieve idee dat machtspolitiek kan leiden tot democratie toont dat sommige Amerikanen nog maar weinig van hun kinderlijke naïviteit hebben verloren.

Betrokken SP'ers