Passieve politiek leidt tot ‘Nederland Fraudeland’
Sinds het Kamerdebat over fraude in ons land dat bijna een jaar geleden in de Tweede Kamer is gehouden, lijkt het gevoel van urgentie als het gaat om fraudebestrijding weer te zijn verdwenen. De passiviteit van de overheid maakt haar medeplichtig aan het ontstaan van “Nederland Fraudeland”, stelt Jan Marijnissen.
In maart 2004 heeft de Kamer uitgebreid gesproken over de erosie van de publieke moraal, die onder andere tot uiting komt in grootschalige en wijdverbreide fraude: bouwfraude, HBO-fraude, faillissementsfraude, ESF-fraude, uitkeringsfraude, verzekeringsfraude enzovoorts. Tijdens het debat zijn er door het kabinet en veel fracties veel goede ideeën naar voren gebracht. Iedereen was het er over eens dat fraude veel harder aangepakt moest worden. Ik had de hoop dat er een cultuuromslag kon worden bewerkstelligd. Want daar gaat het om: een verandering van mentaliteit.
De Rekenkamer is uiterst kritisch over de aanpak van fraude door de vier verantwoordelijke ministeries van Justitie, Financiën, Binnenlandse Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze ministeries hebben te weinig gedaan met de concrete aanbevelingen om de aard en omvang van fraude in kaart te brengen en te bestrijden. De aansturing van de fraudebestrijding is onvoldoende en de (te geringe) capaciteit wordt niet efficiënt ingezet. Vooral het departement Sociale Zaken en Werkgelegenheid krijgt forse kritiek van de Rekenkamer: de Arbeidsinspectie, de Sociale Verzekeringsbank en het UWV worden “niet resultaatgericht, daadkrachtig en eenduidig aangestuurd”. De Rekenkamer is ontevreden over de inzet van de regering.
De stroom berichten over fraude is allerminst opgedroogd, laat staan dat de “cultuur van wegkijken” – een van de belangrijkste oorzaken van het ontstaan en vooral voortbestaan van fraude – is vervangen door een actieve houding van de betrokkenen. Onlangs publiceerde het blad Binnenlands Bestuur de resultaten van een enquête onder ambtenaren. Vier op de tien ambtenaren twijfelen aan de integriteit van hun collega’s, twintig procent denkt dat hun leidinggevenden niet eerlijk zijn en een derde van de ambtenaren heeft kennis over gesjoemel met declaraties, gewerkte uren of geschenken, maar maakt hier geen melding van. Deze cijfers maken de conclusie onvermijdelijk dat er meer nodig is dan mooie beloften om het tij te keren. Want, het fraudeprobleem is niet een ongelukkige opeenstapeling van incidenten. Het waait niet over en ook als het kabinet de handen voor de ogen houdt, gaat het probleem niet weg. Sterker nog: hoe langer de regering zo passief blijft als ze is, des te vaker zullen mensen en organisaties bewijzen dat de gelegenheid inderdaad de dief maakt. Er moeten snel concrete maatregelen komen die direct bijdragen aan een betere fraudebestrijding.
Ten eerste moet er zo snel mogelijk een nationale coördinator fraudebestrijding komen: een fraudetsaar. Een coördinator moet de overdracht van informatie tussen departementen regelen, rapporteren over fraudebestrijding en nauw samenwerken met het Openbaar Ministerie. Uit het rapport van de Rekenkamer blijkt dat fraude amper strafrechtelijk wordt aangepakt. Een coördinator kan voorkomen dat het OM door onoplettendheid grote zaken laat verjaren, zoals onlangs nog is gebeurd bij de strafrechtelijke afhandeling van de bouwfraude, toen bleek dat het illegale vooroverleg niet meer kon worden vervolgd. Zulk gestuntel is funest voor het vertrouwen van de burger in de overheid.
Ten tweede moet er een spreekplicht komen voor ambtenaren die weet hebben van fraude of corruptie. Een ambtenaar die wegkijkt, is net zo schuldig als degene die zélf in de fout gaat. Een spreekplicht maakt het glashelder dat kennis van fraude niet onder de pet gehouden mag worden. Het is nu de heersende praktijk dat ambtenaren, bijvoorbeeld uit loyaliteit jegens hun meerdere, vaak zwijgen over misstanden. Het moet de norm worden dat misstanden worden gemeld, zodat ze kunnen worden aangepakt. De cultuur moet om: spreken moet de norm worden en zwijgen taboe. Het stellen van die norm maakt het voor ambtenaren ook makkelijker om te weigeren mee te werken aan wanpraktijken.
Ten derde moet er snel werk worden gemaakt van de aanpak van fraude die wordt bedreven of mogelijk gemaakt door mensen met vrije beroepen: notarissen, advocaten, makelaars, curatoren en accountants. Voorbeelden van illegale afspraken tussen notarissen en makelaars, en banken en projectontwikkelaars over provisies maken dat mensen het vertrouwen in de neutraliteit en objectiviteit van deze vrije beroepsbeoefenaren verliezen. De marktwerking in het notariaat, die onder andere heeft geleid tot een onaanvaardbare verstrengeling van belangen met de onroerendgoedsector, moet worden teruggedraaid. De faillissementscurator moet met publiek geld worden betaald, in plaats vanuit de boedel.
Ten vierde moet er nu eindelijk een goede klokkenluidersregeling komen, mét een fonds voor mensen die hun maatschappelijke plicht vervullen door fraude te melden.
Ten vijfde zou de Tweede Kamer een eigen onderzoeksbureau “Fraude” moeten hebben om ook zelf fraude te kunnen onderzoeken.
Heel belangrijk voor het vertrouwen van mensen in de publieke moraal is de wijze waarop politici in het algemeen en de regering in het bijzonder omgaan met hun eigen “moraliteit”. Het is daarom dat mijn fractie heeft voorgesteld om een code in te voeren voor politici en bestuurders. Vooral zaken als nevenfuncties en het bezit van vermogen moeten daarin worden geregeld. De minister van Binnenlandse Zaken zei in het debat dat andere overheden nog problemen hadden op dit vlak. Het zou zijn “permanente aandacht” krijgen. Er is op dit punt nadien niets meer van de minister vernomen. Mijn fractie stelt verder voor dat bewindslieden die opzettelijk de volksvertegenwoordiging misleiden strafrechtelijk vervolgd moeten kunnen worden. Want, wie zo de samenleving bewust een miljardenstrop aansmeert, verdient dat. Bestuurders die willens en wetens over de schreef gaan, moeten bovendien op een zwarte lijst komen, zodat zij makkelijker uit bestuurlijke functies kunnen worden geweerd.
Fraude is misdaad die bestreden móet worden. Uit de passiviteit van de regering kunnen we afleiden dat het gevoel van urgentie voor dit onderwerp ontbreekt. En die passiviteit leidt tot het gevoel bij mensen dat het blijkbaar allemaal maar kan. Sterker, de reactie van velen is: “Ik ben een dief van m’n eigen portemonnee als ik niet meedoe”. Heel Amsterdam fietste zonder licht omdat het jarenlang ongestraft bleef, en nu er structureel gecontroleerd en beboet wordt, zijn de meeste fietsers weer zichtbaar in het donker. Zo werkt dat. Goede voornemens, zoals verwoord door het kabinet, zijn niet voldoende. Zoals het spreekwoord zegt… daarmee is de weg naar de hel geplaveid. Een passieve politiek die fraudeurs alle ruimte geeft, leidt tot “Nederland Fraudeland”. Het komt nu aan op dáden. De maatregelen die ik voorstel kosten moeite en geld, maar effectieve fraudebestrijding levert uiteindelijk meer op dan het kost. En dan doel ik niet alleen op de financiële winst die behaald wordt. Belangrijker nog is dat we daarmee werk maken van het herstel van vertrouwen van mensen in de samenleving, in de politiek en in elkaar.