opinie
Jan Marijnissen:

Tweede Kamer hoeft geen lam te zijn

In de afgelopen periode is er door enkele fractievoorzitters in de Tweede Kamer kritiek geuit op de werkwijze - procedureel en politiek - van het parlement. Met name Thom de Graaf van D66 en Hans Dijkstal (VVD) deden van zich spreken. Maar de tranen die zij plengden over het gebrekkige functioneren van de Kamer zijn niet erg geloofwaardig, want het zijn vooral de paarse partijen zelf die ervoor zorgen dat de volksvertegenwoordiging niet ‘een leeuw’ is, maar ‘een lam’. Want, omdat zíj zich opstellen als de Herders van Paars, gedragen de leden van hun fracties zich als makke schapen.

Dijkstal wil dat er minder parlementaire enquêtes worden gehouden. Maar hoe valt dat te rijmen met zijn bewering dat ‘hij er niet zit om de rust van het kabinet te garanderen, maar om te zorgen dat het kabinet scherp blijft, en dat dit alleen kan met scherpe wapens’? Waarom wil hij dat een minister, die in eerste termijn de Kamer beantwoordt, niet meer wordt geïnterrumpeerd? Waarom wil hij de kleine partijen aan banden leggen? Waarom noemt hij het wekelijkse mondelinge vragenuur ‘een vertoning’, zonder met voorstellen ter verbetering te komen? Ik stel vast dat de opmerkingen van de VVD-fractievoorzitter (Telegraaf, 24 december 1999) op geen enkele manier bijdragen aan een parlement dat zich onafhankelijker opstelt ten op zichte van het kabinet en zijn taak als controleur van de regering serieuzer opvat. Ook D66-fractievoorzitter De Graaf stoort zich aan de praktijk van de Kamer. Hij zegt: ‘Het is allemaal obligaat geworden. Het tintelt niet in Den Haag. Er is steeds meer incidentenpolitiek. Het is een mediacratie. Het heeft de kracht van een windvlaagje.’ In belangrijke mate kan ik die typeringen onderschrijven, en ik ben het ook eens met zijn opmerking ‘dat een regering zou moeten vertrouwen op zijn overtuigingskracht, en niet op de aanwezigheid van een coalitie-meerderheid.’ (Het Parool, 5 januari 2000) Maar, zo vraag ik me af, als ik dit allemaal lees: Waarom onderwerpt ook D66 zich dan aan de coalitiedwang? Waar zijn de voorstellen van deze partij - ín de Kamer, wel te verstaan - om iets te doen aan het gebrekkige functioneren van de Kamer? Het antwoord op die vraag ligt voor de hand. Ook D66 is onderdeel van het staatsrechtelijk systeem dat men ooit zei te willen opblazen. Dat systeem wordt gekenmerkt door een parlement dat geacht wordt de regering te controleren, terwijl de meerderheid van de Tweede Kamer - de coalitiepartijen - de politieke basis vormt van het kabinet dat er zit. Deze ene karakteristiek van ons staatsbestel verklaart voor een groot deel de dubbele agenda van menig politicus, en de dubbele tongen die er het gevolg van zijn. Enerzijds is er de controletaak van de Kamer en anderzijds de loyaliteit ten opzichte van het kabinet in het algemeen en de eigen bewindspersonen in het bijzonder.

Daarom is het niet verwonderlijk dat vooral de oppositiepartijen de aanjagers van het parlementaire debat zijn. Zij hebben immers geen last van de ketenen van de coalitie en hoeven geen bewindspersonen uit de wind te houden. Maar wanneer dan fractievoorzitters van regeringsfracties gaan klagen over de vele vragen die gesteld worden, terwijl ze tevens zeggen het te betreuren dat de Kamer geen vuist maakt richting kabinet, dan klopt er iets niet. Met name de voorstellen van Dijkstal leiden tot het muilkorven van kritische kamerleden, en daarmee stelt hij zich openlijk op als ‘de vijfde colonne’ van het kabinet in de Kamer.

Wat is de praktijk? Welke middelen staan een kamerlid of -fractie ter beschikking om zijn werk te doen? Allereerst natuurlijk de deelname aan de debatten en het leveren van schriftelijke inbrengen bij de voorbereiding van die debatten. Maar wat nu wanneer een kamerlid een discussie wil entameren over een in de ogen van zijn fractie belangrijk onderwerp? Wanneer het een onderwerp is met ook nog een enigszins spoedeisend karakter, dan staat de mogelijkheid open een zogenaamd interpellatie-debat aan te vragen. Zo’n debat wordt meestal nog dezelfde dag gehouden en heeft het karakter van een bevraging van een minister of staatssecretaris. Tot voor kort bestond er in de Kamer de ongeschreven regel dat de meerderheid de wens van een fractie zo’n debat te houden, honoreerde. Dat is nu verleden tijd. In december 1998 vroeg ik op de laatste dag voor het reces een interpellatie aan over de steun van de regering aan de hernieuwde bombardementen van de VS op Irak; op 23 maart 1999, een dag voor aanvang van de bombardementen op Servië, vroeg Harry van Bommel een interpellatie aan over de start van de oorlog: beide verzoeken werden door een kamermeerderheid (inclusief VVD en D66) afgewezen. Hetzelfde overkwam mijn fractie in nog vier andere gevallen. Het ging toen over de Betuwelijn, het lerarentekort, tweedeling in de ouderenzorg en de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders in de Bijstand. Veel initiatieven van kamerleden worden verwezen naar de besloten procedurevergaderingen van de verschillende kamercommissies. Maar aldaar loopt een kamerlid ook weer aan tegen een kamermeerderheid (vaak de coalitiefracties) die het laatste woord heeft. Recent voorbeeld: de behandeling van de belastingherziening van de heren Zalm en Vermeend. De oppositie wilde voldoende tijd voor de voorbereiding. De coalitie wilde een snelle behandeling, en aldus geschiedde. Een oppositiefractie kan er ook voor kiezen bij ‘de regeling van werkzaamheden’ een brief te vragen van het kabinet. Ook deze verzoeken worden steeds vaker naar de procedurevergaderingen verwezen, waar je trouwens sowieso naar toe moet wanneer je naar aanleiding van de bewuste brief een debat wilt. Ikzelf heb een keer aan de commissie Buitenlandse Zaken voorgesteld vragen te stellen aan de minister-president in verband met het aanstaande bezoek van de Japanse keizer aan ons land. Een van de vragen was of de premier van mening was of de keizer eerst zijn excuses zou moeten aanbieden aan de slachtoffers van de jappenkampen vooraleer hij voet op Nederlandse bodem kon zetten. De vraag werd door de meerderheid van de commissie geweigerd. Blijft over de mogelijkheid van het stellen van vragen. Vragen stellen doe je om opheldering te krijgen over ‘n bepaalde zaak, dan wel - in het licht van het voorafgaande, erg begrijpelijk - om een bepaald punt politiek te agenderen. Het mondelinge vragenuur op dinsdagmiddag zou ik niet, zoals Dijkstal denigrerend doet, ‘een vertoning’ willen noemen, maar is zeker voor verbetering vatbaar. Het is nu niet zelden zo, dat een minister zijn antwoorden opleest van een velletje papier, terwijl hij van te voren niet kon weten wat de vragen van het kamerlid in kwestie precies zouden behelzen. Hier wreekt zich het feit dat er niet geïnterrumpeerd mag worden. De minister of staatssecretaris heeft het laatste woord en kan het ononderbroken uitspreken. De kwaliteit van de antwoorden is dan ook vaak ontwijkend en meestal niet adequaat. Hetzelfde probleem doet zich voor bij de schriftelijke vragen. Vaak zijn er vervolgvragen nodig, en soms daarna weer. En dat is zeer hinderlijk bij het uitoefenen van je taak als kamerlid. Toch is dit voor de oppositiefracties een van de belangrijke, resterende middelen om ergens opheldering over te krijgen. Zij hebben immers geen directe lijntjes naar de bewindslieden, mogen - sinds de directieven van de premier in 1998 - geen rechtstreeks contact meer hebben met ambtenaren, en zijn natuurlijk de fracties in de Kamer die het meest kritisch zijn over het kabinetsbeleid en dientengevolge hun controletaak het meest serieus opvatten.

Niet alleen door de spelregels wordt de ‘lamheid’ van de Tweede Kamer veroorzaakt, maar ook doordat de regeringsfracties weinig politieke speelruimte laten voor oppositiepartijen. De speelruimte van de oppositie wordt namelijk sterk beperkt door het zeer gedetailleerde regeerakkoord als het gaat om de grote lijnen, en door het wekelijkse overleg in het Torentje tussen minister-president en de fractievoorzitters van de coalitiepartijen als het gaat om de actualiteit. Daarnaast vindt er aan de vooravond van belangrijke debatten ook nog eens apart overleg plaats tussen de woordvoerders van de coalitiepartijen en de verantwoordelijke bewindspersonen. In die besloten overleggen wordt bepaald wat de marges in het aanstaande debat zijn. Maar er is nog meer als het gaat om het beperken van de invloed van de oppositie en daarmee van de hele Kamer. Recente publicaties in de Volkskrant bevestigen een vermoeden dat ik al langer had, namelijk dat de PvdA-fractie categorisch weigert voorstellen van de SP te steunen, tenzij het echt niet anders kan. Terwijl mijn fractie elk voorstel op zijn eigen merites beoordeelt, ongeacht wie de indiener is, blijkt dat bij de PvdA dus anders te liggen. Deze praktijk leidt tot de rare situatie dat een kamerlid van de PvdA tijdens een debat zegt het helemaal eens te zijn met iets, maar dat bij de stemmingen niet tot uitdrukking mág brengen. We hebben dat bijvoorbeeld gezien bij moties over het aanpakken van de marketing door de farmaceutische industrie, het koppelen van de maximale huurstijging aan de inflatie, en het doen van onderzoek naar de mogelijkheden van een inkomensafhankelijke kinderbijslag. Na drie kabinetten Lubbers beloofde paars dat het dualisme in ere hersteld zou worden. Die belofte is niet nagekomen, want onder paars is het dualisme alleen maar verder uitgehold. Van een onafhankelijke positie van de Tweede Kamer ten opzichte van de regering is niet veel te merken, zeker niet na de introductie van de ‘sorry-democratie’. Meest genante voorbeeld is de afsluiting van het debat over de Bijlmerramp. Na een zeer kritische houding van PvdA-fractie bij monde van woordvoerder Van Gijzel in het debat, kwam de paarse herder Melkert in de arena om twee bewindslieden (de twee vice-premiers Jorritsma en Borst) en daarmee paars te redden.

Wat de parlementaire gang van zaken zou verbeteren is natuurlijk niet, zoals Dijkstal voorstelt, het aanscherpen van de regels waardoor de oppositie nog minder speelruimte krijgt dan ze nu al heeft. De Tweede Kamer zou juist de instrumenten die ze heeft moeten verruimen en optimaal moeten benutten om de regering effectief te kunnen controleren en weerwerk te kunnen bieden. Daartoe heb ik de volgende voorstellen. Herstel ‘het gewoonterecht’ om een verzoek tot een interpellatie of spoeddebat in principe altijd toe te staan. Sta bij het mondelinge vragenuur interrupties toe, zodat een bewindspersoon er niet met een nietszeggend antwoord vanaf kan komen. Hou over belangrijke kwesties vaker debatten op hoofdlijnen, liefst door de fractievoorzitters. Zet het instrument van parlementair onderzoek juist vaker in, niet alleen voor controle achteraf, maar ook ten behoeve van onderzoek naar grote maatschappelijke problemen zoals het falende integratiebeleid, de gevolgen van de geïntroduceerde marktwerking en de groeiende tweedeling. De reactie van Dijkstal en De Graaf op deze voorstellen zal een indicatie geven over de juistheid van mijn vermoeden dat zij hun tranen over de rol en werkwijze van de Kamer hebben geleend van krokodillen.

Betrokken SP'ers