Een bindend verdrag voor mensenrechten
Dat winstverwachtingen en economische groeicijfers niet de enige weg zijn naar geluk voor iedereen, is al een poosje bekend. Volgende week hebben we de kans om flink meters te maken naar een VN-verdrag dat bedrijven verplicht om mensenrechten te respecteren. Vooralsnog lijken de Europese regeringen nog niet geneigd zijn om een glansrol te pakken. Dat is jammer, want er staat veel op het spel.
Vier jaar geleden kwamen de verschrikkelijke beelden van Rana Plaza alle Europese woonkamers binnen. Ruim 1.100 mensen vonden de dood als gevolg van het instorten van een kledingfabriek in Bangladesh, waar de kleding werd gemaakt die overal in de Kalverstraat te koop is. De verschrikkelijke ramp vestigde de aandacht op een vraag die al vele jaren op tafel lag, namelijk in hoeverre multinationals aansprakelijk te stellen zijn voor schendingen van arbeidsrechten, mensenrechten en milieu, zowel in hun eigen fabrieken als ook onder hun toeleveranciers.
De gebeurtenissen in Bangladesh zijn helaas bepaald geen uitzondering. Een ander bekend voorbeeld is de hevige milieuschade die Shell toebracht in Nigeria als gevolg van lekkages in oliepijpen. De gevolgen voor de leefomgeving en de gezondheid van de lokale bevolking waren enorm, maar de juridische mogelijkheden voor schadevergoeding zeer lastig. De rechtszaken hierover lopen nog steeds.
In de afgelopen tientallen jaren hebben multinationals hun producten vooral massaal daar laten maken waar de kosten het geringst waren, bijvoorbeeld omdat de lonen laag waren en wetten ter bescherming van het milieu niet of nauwelijks aanwezig. Onder het neoliberale adagium “meer handel leidt tot meer productie, meer werkgelegenheid en meer welvaart” kreeg het bedrijfsleven vrij baan. Maar van bindende internationale verdragen ter bescherming van mens en milieu is tot nu toe geen sprake geweest.
Dat was overigens niet bij gebrek aan pogingen. Het meest bekend zijn de richtsnoeren voor bedrijven en mensenrechten van de Verenigde Naties uit 2011, tot stand gekomen onder leiding van Harvard-professor John Ruggie. Er was onvoldoende politiek draagvlak om te komen tot bindende regels, maar dit zogeheten Ruggie Framework heeft wel verwoord waar de verplichtingen voor multinationale ondernemingen ten aanzien van mens en milieu uit zouden moeten bestaan. Het framework is een grote stap voorwaarts. Voorbeelden als Rana Plaza heeft het echter tot op heden niet weet te voorkomen.
In 2014 namen Ecuador en Zuid Afrika het initiatief tot een bindend verdrag dat bedrijven moet verplichten er alles aan te doen om mensenrechtenschendingen in hun productieproces te voorkomen. Na twee jaar verkennende besprekingen zal er komende week onderhandeld worden over de tekst van het verdrag. Het verdrag moet de drie principes van John Ruggie implementeren: overheden moeten mensenrechten beschermen, bedrijven moeten ze respecteren en burgers moeten er hun recht mee kunnen halen.
In zijn vrijhandelsverdragen wil de Commissie geen bindende afspraken opnemen om mensenrechten te garanderen. Desondanks laat de Europese Commissie niet na erop te hameren dat mensenrechten de kern vormen van de Europese waarden. Niets ligt dus meer voor de hand dan dat de Commissie in Genève haar tot dusverre passieve houding achterwege laat. Het Europees Parlement heeft daar meermalen op aangedrongen. Volgende week is een beslissend moment om recht te doen aan diegenen die de prijs betalen van geglobaliseerde wereldhandel. De Europese Commissie en de lidstaten zouden hierbij op de eerste rij moeten zitten.
Dit artikel verscheen eerder in het Nederlands Dagblad