opinie

Koloniale boek kan pas dicht na goed onderzoek

Met excuses en smartengeld doet Nederland een goede stap, maar er is meer nodig om het pijnlijke koloniale verleden te kunnen afsluiten, betoogt SP-Kamerlid Harry van Bommel

Na een lange juridische strijd werd eind augustus besloten dat Nederland claims van weduwen van standrechtelijk geexecuteerden in voormalig Nederlands-Indië in gelijke gevallen gelijk gaat behandelen. Net als de weduwen van Rawagedeh en Zuid-Sulawesi die al eerder compensatie kregen, komen ook andere weduwen hiervoor in aanmerking. Tevens werd besloten dat de Nederlandse ambassadeur in Indonesië namens Nederland excuses zou uitspreken voor de executies.

Deze excuses en compensatie zie ik als een goede stap die, gezien de leeftijd van de weduwen, al veel eerder gezet had moeten worden. Wie van mening is dat met deze regeling de kous af is, slaat de plank volledig mis. Weduwen van geëxecuteerde mannen zijn immers bepaald niet de enige slachtoffers van de vele oorlogsmisdaden tijdens de koloniale oorlog in Indonesië.

De volgende groep heeft zich al gemeld: vijf kinderen wier vaders in 1947 op Zuid-Sulawesi werden geëxecuteerd door Nederlandse militairen klagen de Nederlandse staat aan. Terecht kunnen zij moeilijk begrijpen waarom zij, anders dan de weduwen, geen recht zouden hebben op compensatie.

Bovendien wachten ook nog een aantal andere groepen die slachtoffer zijn geworden tijdens dit pijnlijke hoofdstuk uit de vaderlandse geschiedenis op genoegdoening. Dit betreft onder andere Molukkers, die vinden dat de overheid excuses moet maken voor de kille ontvangst die zij kregen toen zij in 1950 op dienstbevel naar Nederland kwamen. Daarnaast zijn er de veroordeelde Indiëweigeraars, die rehabilitatie van hun straf willen. Zolang dergelijke open wonden niet worden gedicht, blijft het verleden terugkomen. Een bredere discussie over het koloniale verleden is onontkoombaar.

Met betrekking tot de oorlogsmisdaden die in de oud-kolonie werden begaan, blijven gegevens boven water komen over de rol van de Nederlandse regering. Onlangs werd in Trouw afgerekend met het beeld dat de standrechtelijke executies uitzonderingen betroffen die door individuele militairen werden begaan en oogluikend werden toegestaan door militaire leidinggevenden. Na archiefonderzoek stelde Trouw vast dat hooggeplaatste Nederlandse politici, onder wie toenmalig minister-president Beel, al van de standrechtelijke executies in Nederlands-Indië op de hoogte waren, toen die militaire operaties nog in volle gang waren. Ook deze artikelen zorgen ervoor dat het verleden niet tot rust kan komen. Alleen een breed onderzoek naar het Nederlandse militaire geweld in Nederlands-Indië in de jaren 1945-1950 kan hier uitkomst bieden. Of zo’n onderzoek er komt, is uitermate twijfelachtig. Drie historische onderzoeksinstituten deden vorig jaar een voorstel, maar in de Tweede Kamer bleek hier weinig animo voor. Een motie om beperkte financiële middelen voor dit onderzoek vrij te maken, kreeg naast de SP slechts steun van GroenLinks en de PvdD.

Een andere optie is een parlementair onderzoek, maar ook daar is een meerderheid voor nodig. In een brief begin dit jaar achtte het kabinet zelfs gedeeltelijke financiering van een onderzoek niet opportuun omdat er al veel publicaties bestaan over deze periode, zoals de bekende Excessennota. Verder zou er in Indonesië onvoldoende draagvlak zijn voor een dergelijk onderzoek.

De Excessennota wordt vaak genoemd als argument tegen een nieuw, breed onderzoek. Dat is onterecht, omdat de Excessennota een haastklus van enkele maanden was, een eerste inventarisatie van bronnen. De opsteller van de studie, historicus Cees Fasseur, stelt terecht dat voor een werkelijk beeld van de Nederlandse oorlogsmisdaden het onderzoek opnieuw moet. Het argument dat in Indonesië weinig animo voor zo’n onderzoek is, is nauwelijks relevant. Het gaat hier immers om een onderzoek naar ons oorlogsverleden. Daar gaan we zelf over. Doorgaan op de ingeslagen weg betekent dat het Nederlandse koloniale verleden ons nog lang zal blijven achtervolgen. Daar wordt niemand beter van. Het is daarom belangrijk dat door brede excuses en goed onderzoek dit hoofdstuk eindelijk eens afgesloten kan worden.