Oprukkende marktlogica brengt de samenleving schade toe

Van oorlogen is bekend dat de geschiedschrijving wordt gedomineerd door de overwinnaars, die gewoonlijk hun rol verheerlijken. Iets dergelijks ziet men ook in de vrije markteconomie. Dit is niet verrassend, want oorlogen zijn de ultieme, ongeremde vormen van concurrentie. Daarmee wil ik niet zeggen dat concurrentie het enige kenmerk van een vrije markteconomie is, of dat concurrentie altijd “moordend” zou zijn. Het gaat er om de schaduwzijden voor ogen te houden en te beseffen dat er bij de beoordeling van de merites van marktwerking ook aandacht moet zijn voor de verliezen en de verliezers. Dát die afweging steeds meer wordt gemaakt is een enorme winst ten opzichte van tien jaar geleden. Steeds meer, maar nog onvoldoende; de ‘logica’ van de markt overheerst in gebieden waar zij aantoonbaar niet thuishoort.

Een markteconomie bestaat eigenlijk al heel lang, maar met grote beperkingen. Pas vanaf de 19e eeuw kennen we een snel uitdijende kapitalistische markteconomie. Die heeft louter technisch gezien in korte tijd veel nieuwe goederen en diensten opgeleverd, en veel arbeidsbesparing in het productieproces. Daar wordt dan de lofzang over afgestoken. Maar voor een eerlijk beeld moet men ook de drama’s voor ogen houden. De sociale gevolgen waren enorm, en de gevolgen voor de natuur zijn ook steeds beter in beeld geraakt. We zien het proces met haar drama’s in deze dagen herhaald in ontwikkelingslanden, China voorop. In de rijke landen groeien overigens weer de verschillen tussen rijk en arm. De roofbouw op de natuur – vooral zeeën en bossen – neemt verschrikkelijke proporties aan. De vraag is daarom legitiem of het niet anders had gekund, en of het niet hoog tijd wordt het anders te gaan doen. De economische winnaars doen dat niet en claimen zelfs successen van de sociale strijd als hun succes. Zo van: ‘de vrije markt’ (of ‘het kapitalisme’) heeft uiteindelijk voorspoed voor iedereen opgeleverd. Dit is evident onwaar als men de zaak wereldwijd bekijkt en historisch. Maar de slachtoffers hebben zelden een stem in de oordeelsvorming. Ook dit ziet men bij terugblikken op oorlogen. Het komt daarbij handig uit dat naar de mening van de doden niet meer gevraagd kan worden.

In haar partijprogram (kernvisie) “Heel de mens”uit 1999 stelt de SP dat ieder mens telt en daarom niet eenzijdig naar economische successen kan worden gekeken. De SP pleit daarom ook voor democratisering van de economie. Dit houdt niet in dat de voorziening van alle goederen en diensten in overheidshanden moet komen. Dit moet per onderwerp bekeken worden. De politieke strijd over het nut van marktwerking in afgelopen jaren gaat over een reeks van diensten die van algemeen belang zijn, dat wil zeggen diensten waarvan een goede kwaliteit voor iedereen toegankelijk moet zijn tegen een redelijke prijs. Deze strijd is vooral defensief geweest door de opkomst en verbreiding van de neoliberale ideologie in de jaren 90 van de vorige eeuw.

Bij de rechtvaardiging van het middel ‘marktwerking’ (in feite commercie) wordt teruggegrepen op een abstracte economische theorie, die kortweg stelt dat onder adequate voorwaarden markten efficiënt werken. In die theorie zitten allerlei veronderstellingen die niet altijd en overal op (kunnen) gaan. Er schort veel aan het mensbeeld en aan het vermogen adequate voorwaarden te scheppen en in stand te houden. Efficiency wordt slechts bedrijfseconomisch bekeken. De rol van de macht in bezitsverhoudingen wordt totaal genegeerd. De theorie is veel te idyllisch. De rauwe kanten van de werkelijkheid zijn weggeredeneerd in definities en modellen. Niettemin kan onderschreven worden dat vrij ondernemerschap zinvol kan zijn. Het kan bijdragen aan de introductie van nieuwe producten en productieprocessen, en aan een zekere keuzevrijheid van burgers en ondernemingen en andere instellingen in de aankoop van goederen en diensten. In het kapitalisme is het ondernemerschap echter voornamelijk verbonden met particulier eigendom; en is marktconforme winstmakerij een dwingende noodzaak voor succesvol ondernemerschap. De voorziening in nuttige goederen en diensten is van ondergeschikt belang. In het hedendaagse aandeelhouderskapitalisme is de onverschilligheid voor het nut van goederen en diensten tot het uiterste doorgedreven. Diensten worden ook steeds meer zo abstract mogelijk, als ‘producten‘ aangeduid. Geld, of de groei van het bezit in waardepapieren, is de maat geworden van alle waardeoordelen. Kennis en vaardigheden van mensen worden als ‘menselijk kapitaal’ opgevat, dus slechts van belang geacht voor economische bedrijvigheid. Beroepseer en toewijding van de mensen die het eigenlijke werk doen hebben afgedaan ter meerdere glorie van de managers die aan hun ijdelheid het recht ontlenen in de salarispot te graaien. De fixatie op financiële gezichtspunten is op zichzelf al een maatschappelijk probleem, maar voor allerlei diensten is het hoogst ongelukkig als het geld heel direct de maat is van waardeoordelen.

Over marktwerking wordt veel gezegd dat burgers hier profijt van hebben omdat zij meer kunnen kiezen. Opmerkelijk is echter dat bij een aantal diensten juist de overheid inkoper is; bijvoorbeeld het openbaar vervoer en sinds kort de thuiszorg. De keuzevrijheid voor de burger is daarmee niet toegenomen. Het is de overheid die kiest en daarbij de prijs zwaar laat wegen; voor een deel gedwongen door de aanbestedingsplicht. [Iets dergelijks ziet men ook in de gezondheidszorg waarbij aan verzekeraars de rol van inkoper is toebedeeld.] Dat komt in feite er op neer dat de kosten moeten worden beperkt over de rug van het personeel dat de diensten verzorgt. Voor veel gebruikers is dat ook vervelend. Goedkoper personeel is veelal minder geschoold en minder gemotiveerd personeel. Stopwatchzorg is uitgeklede zorg. Voorstanders stellen dat er meer diensten zijn voor hetzelfde geld; maar het zijn wel diensten van een lager niveau. Het is dan ook geen economische maar een politieke keuze. De heersende politieke elites kiest voor belasting- en premieverlagingen voor vooral de rijkeren, zodat die meer kunnen consumeren of speculeren, ten koste van de betaalbare toegang tot noodzakelijke diensten voor de rest en ten koste van een fatsoenlijke beloning voor de bekwaamheid en toewijding van het personeel dat die diensten verzorgt. Deze naakte politieke waarheid wordt verborgen achter economisch klinkend jargon.

Het belang van keuzevrijheid voor consumenten is niet absoluut. Het wordt gewoonlijk al beperkt door het beschikbare aanbod, waar producenten het meest over te zeggen hebben. Bij allerlei onoverzichtelijke zaken, zoals op het gebied van financiën, of waar deskundigheid van belang is, zoals bij delen van de gezondheidszorg, is het voor veel mensen beter dat het goed voor hen geregeld wordt. En dat willen ze ook graag. Wie rondkijkt om te bezien waar veel mensen werkelijk voor willen ‘winkelen’ zal opmerken dat het dan vooral gaat om zaken waarbij zintuiglijke gewaarwordingen en prestige een rol spelen. Het gaat dan om dingen als kleur, smaak, gevoel, gemak, design en dergelijke. Het zijn ook deze aspecten waar mode en reclame op inspelen. De verhouding tussen prijs en kwaliteit is vaak ver te zoeken en kan zo van de ene op de andere dag (bij marktkooplui al het andere uur) gewijzigd zijn. Het vele gestunt met aanbiedingen laat dit zien evenals de bewieroking van een imago. Een lage prijs is vooral van belang voor mensen met een laag inkomen en mensen met meer hebzucht dan budget. Het is mijn persoonlijke ervaring dat ik het bij de toename van mijn inkomen prettig vond dat ik wat minder hoefde op te letten op de prijs van het één en ander. Ruimte voor enige zorgeloosheid is een waarde op zich. De keuzevrijheid die me is opgedrongen bij energie en ziektekostenverzekering is gewoon irritant. Het uitzoeken van aanbiedingen zonde van mijn vrije tijd. Dit geldt trouwens ook voor de telefonie.

Voor ondernemingen ligt de zaak anders. Die moeten alle kosten doorberekenen in de prijs van goederen en diensten die op hun beurt geleverd worden. De homo economicus is als idee ontleend aan de positie van de ondernemer in zijn economische omgeving. Dit idee heeft een centrale plek gekregen in liberale maatschappijbeschouwingen. Mensen kunnen echter in een heel andere omgeving een ander gedrag vertonen op basis van een ander waardenstelsel dan het bedrijfseconomische perspectief. Als consumenten doen zij dit al, en als burgers in het bredere verband van de samenleving met inbegrip van politieke keuzes kunnen zij dit ook doen. Sociale, culturele en natuurwaarden spelen in het productieproces geen rol. Ze moeten door regelgeving min of meer gewaarborgd worden. Ondernemers kunnen er uit interesse of prestige aandacht aan geven, maar nemen dan wel een extra risico. Zonder regelgeving kunnen zij dit volhouden zolang de concurrentie niet te zwaar is. Op wereldschaal zien we echter dat vrije concurrentie meer ruimte krijgt dan andere waarden. Het optreden van de Wereldhandelsorganisatie (WHO) is een toonbeeld van mondiaal machtsmisbruik. Ontwikkelingslanden moeten bijvoorbeeld hun markten openstellen zonder rekening te houden met de leefbaarheid van lokale gemeenschappen die aangewezen zijn op kleinschalige bedrijven.

Marktwerking zou door de concurrentie ondernemingen prikkelen het beter te gaan doen, zo luidt een andere veronderstelling. De praktijk leert dat dit helemaal niet zo hoeft te zijn. Het bestaan van consumentenorganisaties en consumentenprogramma’s in de media wijzen er op dat er veel mis gaat. Ondanks strenge regelgeving kunnen mensen opgelicht worden. Goedkope rommel verdringt vaak goede producten doordat massaproductie prijsvoordelen geeft. Slimme marketing kan het winnen van een superieure techniek. Beroemd is de teleurstellende ervaring met het technisch superieure video 2000 dat het aflegde tegen het slimmer vermarkte VHS. Een vraag in de markt moet koopkrachtig zijn en winst op kunnen leveren; anders wordt er niet geproduceerd. Hoe navrant deze logica van de marktwerking uitwerkt is goed te zien in de slechte voorziening in geneesmiddelen in arme landen. Patenten zijn belangrijker dan patiënten. De concurrentiedruk heeft grote problemen geschapen voor het milieu. De kosten zijn niet eenvoudig te incorporeren. De sjacheraar – de ultieme homo economicus – ontduikt regels en calculeert boetes in als kostenpost. Hij krijgt daarmee een concurrentievoordeel waarmee de samenleving niet gediend is. Concurrentie kan dus tot negatieve effecten leiden. Dit wordt door economen ‘marktfalen’ genoemd. Dat is ideologie, want het wordt als afwijking van het ‘normale’ gedefinieerd in plaats van als één van de normale effecten. Concurrentie, of liever gezegd competitie kan nuttig zijn, maar laten we dan wel bekijken wat er het doel van is en hoe het uitwerkt. In de commerciële competitie is financieel rendement het dominerende doel, en is de verbetering van een voorziening slechts van belang voor zover het dienstig is aan het rendement van een onderneming. Onder druk van de afnemers kan een verbetering van de voorziening noodzakelijk worden, maar die druk is er niet altijd en overal. Bovendien zijn ondernemingen vaak bezig de concurrentie zoveel mogelijk te beperken. Bijvoorbeeld door beheersing van verkoopkanalen.

Concurrentie is gelukkig niet het enige beschikbare middel om beoogde verbeteringen tot stand proberen te brengen. Het kan ook door een betere samenwerking door alle betrokkenen, al of niet onder druk van een overheid. De interesse in een goede dienstverlening staat dan voorop en betrokkenen moeten zich allen gewaardeerd weten. Toewijding speelt daar ook in mee. Samenwerking wordt al wijd en zijd gepropageerd voor allerlei zaken, ook op mondiaal niveau. Het is nodig om de anarchie in de wereld te beteugelen. Ook de anarchie zoals die is belichaamd in de economische concurrentie. Tegen deze achtergrond is de roep om meer ‘marktwerking’ heel ouderwets. Al enkele jaren groeit in bredere kringen de twijfel over het nut van ‘marktwerking’ in allerlei nieuwe sectoren. De SP is zeker niet meer de enige partij die kritiek heeft. Op enkele sectoren zal ik hieronder nader ingaan. Sectoren waar al jaren veel om te doen is, namelijk zorg, openbaar vervoer en energie. Het zal duidelijk zijn dat bij een zekere gereserveerdheid over het nut van marktwerking in het algemeen sneller een kritisch oordeel komt in concrete gevallen met bijkomende bijzonderheden

In het brandpunt van de aandacht staat de marktwerking in de gezondheidszorg. In feite gaat het vooral om commerciële vormen van marktwerking, daar keuzevrijheid en particulier initiatief in de zorg al heel lang bestaan. Regulering en via de overheid gefinancierde instellingen zijn er gekomen omdat de vrije markt geen betaalbare zorg voor iedereen kan garanderen. De productie en verkoop van geneesmiddelen is wel op commerciële leest geschoeid. De uitwassen zijn zichtbaar in onder andere het gebrek aan onderzoek naar middelen die commercieel niet interessant zijn, en exorbitante winstmarges en reclame-uitgaven. Een wezenlijke voorwaarde voor marktwerking volgens de gangbare theorie - geen noodzaak tot koop of beschikbaarheid van voldoende alternatieven – is niet of nagenoeg niet aanwezig. Iemand die ziek is wil normaal gesproken beter worden. Vanouds gaat het daarom bij de zorg voor een belangrijk deel om sociale en ethische motieven. Die bieden een betrokkenheid en inzet die de commercie niet kan bieden. Bovendien nodigt de commercie uit tot voorkruipzorg. De meest biedende hoort immers bij marktwerking voorrang te krijgen. Het motief voor meer marktwerking is niet betere zorg te krijgen, maar om tot bezuinigingen te komen. Althans bezuinigingen in de sfeer van premie- en belastingheffing. Daarom moet er zoveel geadministreerd en verantwoord worden. In de Verenigde Staten is de zorg vanouds commercieel opgezet, maar zijn de totale uitgaven voor zorg hoger, terwijl er nog miljoenen van verstoken zijn. De belangen zijn bij elke stap zo hoog – mede door de claim-cultuur – dat er eveneens veel geadministreerd en verantwoord moet worden. Commercie is geen alternatief voor bureaucratie, maar creëert het juist. Nodig is het weer meer ruimte te geven aan de sociale en ethische motieven waarvoor mensen in de zorg willen werken. Nodig is ook dat de organisatie in grote instellingen meer op samenwerking wordt georiënteerd in plaats van dat er allerlei kleine zelfstandigen langs elkaar heen werken. Zie voor een behandeling van de nadelen van marktwerking in de dagelijkse praktijk het SP-rapport ‘De zorg is geen markt’.

In het stads- en streekvervoer is er in juni in de Tweede Kamer een meerderheid gevonden om de verplichting tot aanbesteding niet langer meer te laten gelden voor de vier grote steden. Dus voor Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, daar het vervoersbedrijf van Utrecht al is verkocht. Het laat zien dat meer oog is gekomen voor de nadelen. Het ging in de praktijk vooral om bezuinigingen over de rug van het personeel. Daarnaast werd door vervoersbedrijven eenmalig rendement geoogst door de verkoop van veel vastgoed. Al in 2004 bleek dat de verwachte reizigersgroei niet werd gehaald. Tegenover groei op goed lopende lijnen, waar ook de frequentie was verhoogd, lag een daling op andere lijnen die voor een deel opgeheven of ingekort werden. De concurrentie werkte in zoverre dat de drie grootste bedrijven in hun drang marktaandeel te veroveren laag inschreven met opgedofte beloften over hun leveranties. De toezegging van extra dienstregelinguren ging onder anderen ten koste van reserves in chauffeurs en bussen, zodat veel rituitval plaats vindt en opvang van gestrande reizigers en chauffeurs achterwege blijft. Te krappe dienstroosters leiden tot vertragingen en aansluitingsproblemen. Steeds meer wordt gebruik gemaakt van goedkopere uitzendkrachten die weinig of geen lijnenkennis hebben en de reizigers dus minder kunnen helpen. De achteruitgang in de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van het personeel heeft inmiddels bijgedragen aan een schreeuwend tekort aan chauffeurs. Hierbij speelt ook het gebrek aan investeringen in scholing, uit vrees dat die de concurrent ten goede komen. Op onderhoud en schoonmaak is ook bezuinigd. De aanbesteding heeft duidelijk tot veel teleurstellingen geleid, zodat enkele provincies de regie weer meer naar zich toetrekken.

De concurrentie tussen energiebedrijven (gas en stroom) heeft er toe geleid dat meer gebruik is gemaakt van goedkopere stroom uit het buitenland en jaren weinig is geïnvesteerd in nieuwe centrales. Deze bezuiniging heeft de burger geen lagere prijs opgeleverd. Grote bedrijven konden door hun marktmacht profiteren. De burger is ook zelf verantwoordelijk geworden voor het onderhoud achter de voordeur, met de risico’s van dien. Mensen met een betalingsachterstand worden veel sneller afgesloten, zonder rekening te houden met sociale omstandigheden of met de veel voorkomende eigen administratieve fouten. Door de voortdurende reorganisaties en centralisatie van aanspreekpunten is de service verslechterd. Vooral het wisselen van energiebedrijf heel veel treurnis gebracht. De energiebedrijven staan al jaren op hoge plaatsen in negatieve waarderingscijfers. Provincie- en gemeentebesturen hebben als aandeelhouders te weinig toezicht uitgeoefend. We zitten niet op nieuwe fusies te wachten en zien ook geen heil in de internationale ambities van de directies. Dit leidt uiteindelijk tot oligopolievorming, en in Nederland tot verlies van zeggenschap over de energievoorziening. Vooral bij stroom kan de voorziening te gemakkelijk worden gemanipuleerd om met een gecreëerde schaarste winstmarges te vergroten. Zolang de bedrijven voornamelijk in Nederland blijven is er geen dwingende reden tot afsplitsing van netwerken. Ook grootschalige productie-eenheden dienen in overheidshanden te blijven. Mede omdat op centraal niveau het beste de voortdurende wisselingen tussen vraag en aanbod (onbalans) opgevangen kan worden. Kleinschalige, voornamelijk op zelfvoorziening gerichte productie-eenheden, kunnen aan de vrije markt overgelaten worden, al of niet met stimuleringsmaatregelen gericht op energiebesparing en gebruik van alternatieve energiebronnen. Dit kan er toe leiden dat er minder grootschalig geproduceerd hoeft te worden, zodat de omzet van energiebedrijven daalt. De overheid kan zich dit permitteren, een privaat concern niet.

Dit zijn drie voorbeelden van diensten waarvoor de logica van de marktwerking tot zeer onwenselijke situaties leidt. Wat wenselijk en onwenselijk is voor de maatschappij bepaalt die maatschappij zélf. Het is de taak van politici de logica van de maatschappij, en niet die van een gemankeerde economische theorie, te vertegenwoordigen.