opinie

Zorgstelsel moet zorgvuldiger

Nu de Zorgverzekeringswet van minister Hoogervorst zoveel onduidelijkheden oplevert, is invoering per 1 januari geen goed idee.

Er is iets vreemds aan de hand in politiek-bestuurlijk Nederland. Nog maar een paar decennia geleden was het vanzelfsprekend om in het geval van ingrijpende wetgevingsoperaties een redelijke termijn in acht te nemen tussen het einde van de politieke besluitvoering en het moment van inwerking treden. Dat werd nodig geacht om uitvoerende overheden, instellingen en burgers de tijd te geven de nieuwe wet op een zorgvuldige wijze in te voeren, zodat er geen onnodige maatschappelijke ongelukken zouden gebeuren.

De samenleving is er ondertussen niet minder complex op geworden, maar de tijdsspanne tussen de finale politieke besluitvoering en feitelijke invoering wel steeds kleiner. De politieke besluitvorming wordt steeds vaker ingehaald door voldongen uitvoeringsfeiten: de instellingen zijn er al klaar voor, je kunt geen rijdende treinen stoppen, nu nee zeggen zou ontzettend veel geld kosten.

Het gevolg is dat burgers worden opgezadeld met moeilijk te doorgronden wetgeving, die in een later stadium alleen maar onoverzichtelijker wordt door onvermijdelijke reparatiewetgeving.

Het nieuwe zorgstelsel is hier het meest actuele voorbeeld van. Vandaag wordt de Eerste Kamer geacht daarvoor het licht op groen te zetten Zij buigt zich over de wet die de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet per 1 januari mogelijk moet maken. Er is, naar ons weten, niet eerder een stelselherziening geweest met zoveel onduidelijkheden en onbekendheden als deze Zorgverzekeringswet. Vrijwel elke dag meldt zich een specifieke groep burgers die vermoedelijk ernstige nadelige financiële gevolgen ondervindt van de nieuwe wet. De lijst is alarmerend: jongeren, (jeugd)minimumloners, kleine zelfstandigen, huishoudens met een klein tweede inkomen (meestal vrouwen), ouderen met een aanvullend pensioen en de ouderen tussen 55 en 65 jaar zonder werkgever, studenten, mensen met een vrijwillige AWBZ-verzekering in het buitenland, agrarische ondernemers met een negatief inkomen, en ga zo maar door. Het is zeer de vraag of de regering haar uitgangspunt overeind kan houden dat niemand meer dan 5 procent van zijn inkomen aan premies moet besteden.

De Zorgverzekeringswet dreigt Nederland bovendien op te zadelen met een verschijnsel dat we niet eerder kenden en dat niemand wil: een groeiend aantal onverzekerden. Burgers worden verplicht zich vanaf 1 januari zelf te verzekeren, maar moeten - in tegenstelling tot het huidige stelsel - zelf voor de betaling van de nominale premie zorgdragen (vermoedelijk zo`n negentig euro per persoon per maand).

Ter compensatie krijgen lagere inkomens daar een zorgtoeslag voor uitgekeerd. Maar wat er nu met mensen gebeurt die deze tegemoetkoming gebruiken om hun schulden af te betalen, is onduidelijk. Gemeenten en zorgverzekeraars vrezen daardoor grote aantallen wanbetalers. Nu al stijgt het aantal huisuitzettingen wegens huurschulden. Daar komt dus een groep mensen bij die uit de zorgverzekering wordt gezet wegens wanbetaling. Dat is geen kleine groep. Wij vinden dat zorgvuldige wetgeving erin moet voorzien dat de noodzakelijke zorg voor deze mensen is gegarandeerd.

Maar dat is niet de enige onduidelijkheid. Er zijn er vele. We tasten in het duister over de prijzen van de polissen. We weten niet of de vrije artsenkeuze wel voor iedereen voldoende is gegarandeerd. Onduidelijk is wat er gebeurt met mensen die voor onverwacht hoge en niet door de verzekering gedekte kosten komen te staan. We kunnen niet overzien of individuele verzekerden niet de rekening gepresenteerd krijgen van het feit dat allerhande georganiseerde groepen kortingen kunnen bedingen op hun polissen. We weten nog niet precies wat de hoogte van de zorgtoeslag zal worden, omdat die mede wordt bepaald door de soorten polissen (natura of restitutie) die door de verzekeraars worden afgesloten. De invloed van verzekerden op de zorgverzekeraars is niet goed geregeld. Een definitieve regeling over de omgang met de privacy van patiënten is nog in de maak. We hebben geen zekerheid of de beoogde kostenbeheersing van de gezondheidszorg met dit stelsel bereikt zal worden. Het markttoezicht is niet op orde. De vraag of er winst gemaakt mag worden in de zorg is nog steeds onbeantwoord. En zo kunnen we nog een tijdje doorgaan.

De toekomst van de gezondheidszorg is op dit moment een black box met veel onbekenden. Het enige wat we hebben, zijn bezweringen van de minister dat het allemaal onder controle is. De vraag is of het parlement als wetgever zo met burgers om kan gaan. Velen weten momenteel niet waaraan ze toe zijn en dat geldt in het bijzonder voor ouderen en chronisch zieken. Dat kan je niet wegwuiven met een betere voorlichtingscampagne. Gezondheidszorg kan niet een kwestie zijn van op-hoop-van-zegen. Het gaat hier om een publiek goed dat een uiterste aan zorgvuldigheid vereist.

Laat ons duidelijk zijn: wij waren niet te spreken over deze wet. De privaatrechtelijke vormgeving en de omslachtigheid van het zorgtoeslagstelsel, het zijn niet onze keuzen. Maar de politieke keuze waar de Eerste Kamer nu voor staat, is of een zorgvuldige invoering per 1 januari mogelijk is. Wie alles overziet, kan die vraag nu onmogelijk met `ja` beantwoorden. Achter de gevel van het nieuwe zorgbouwwerk huizen te veel onbekenden om nu al met bewoning in te stemmen.

Minister Hoogervorst heeft in juni tijdens de eerste behandeling van de Zorgverzekeringswet zijn politieke lot aan deze wet verbonden. Hij treedt af, zo meldde hij in de Eerste Kamer, als het een `zootje` wordt. Meer nog dan aan het politieke leven van deze minister hechten wij waarde aan een gezondheidszorg waarover zekerheid heerst. Het is een gezamenlijke politieke verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat het geen zootje wordt. De rekening daarvan komt onvermijdelijk bij mensen terecht die het al moeilijk genoeg hebben. Dat voorkomen is bij uitstek de taak van de Eerste Kamer.

Sterker: dat is een dure plicht.