opinie
Harry van Bommel:

Nieuwe structuur hoger onderwijs beperkt toegankelijkheid

Binnenkort stemt de Tweede Kamer over de invoering van de bachelor/masterstructuur in het hoger onderwijs. De discussie over topmasteropleidingen met hoge collegegelden trekt daarbij alle aandacht. De Volkskrant van 22 januari jl. meldt dat de Tweede Kamer niks wil weten van dat soort elitaire studies en dat daarom het voorstel collegegelden tot vijf keer verhogen van tafel wordt geveegd. Maar zelfs zonder de komst van topmasters met hogere collegegelden is er volgens SP-Kamerlid Harry van Bommel veel mis met de huidige voorstellen.

Onderwijsminister Hermans wil het voor 'excellente studenten' mogelijk maken om plaats te nemen in dure topmasters omdat dit goed zou zijn voor de concurrentiepositie van Nederland. Dat betekent het einde van de algemene toegankelijkheid van het onderwijs; een goede opleiding wordt afhankelijk van de portemonnee van de student of zijn ouder. Met uitzondering van de VVD stonden dan ook alle partijen op hun achterste benen toen zij hoorden van dit plan. Een voorstel van CDA/PvdA om de collegegelden niet vrij te laten, krijgt vermoedelijk dan ook brede steun. De komst van topmasters lijkt daarmee onzeker geworden.

Het zijn echter niet alleen de topmasters die een bedreiging vormen voor de toegankelijkheid. De komst van de bachelor/masterstructuur behelst een totaal nieuwe opzet van het hoger onderwijs, waarbij afscheid wordt genomen van de vierjarige opleidingen aan de universiteit. Welk deel van de bachelors door kan stromen naar de masterfase blijft onduidelijk, evenals de maatschappelijke betekenis van het bachelordiploma. Ook wordt de overstap van HBO naar de universiteit door de nieuwe structuur bemoeilijkt. Hermans ontkent ook niet dat hij het hoger onderwijs selectiever wil maken. Maar dat staat wel haaks op de gewenste versterking van de kenniseconomie en het uitgangspunt om 'levenslang leren' te bevorderen.

Het uitgangspunt dat wetenschappelijke studies in de bachelorfase drie jaar moeten duren, vloeit voort uit de ondertekening van de verklaring van Bologna in 1999. Die verklaring ging alleen over de vorm van studies in het hoger onderwijs, niet de inhoud. Aangezien niet alle studies zinvol in een driejarig bachelorprogramma zijn om te zetten, zou het uitgangspunt moeten zijn dat de bachelorfase tenminste drie jaar wordt. Universiteiten dienen op dit vlak de ruimte te krijgen. Anders leidt de nieuwe structuur onherroepelijk tot een feitelijke teruggang van het aantal studiejaren. Dat levert mogelijk een forse bezuiniging op, maar daar was het allemaal niet om te doen.

Over de masterfase van het nieuwe stelsel bestaat nog veel meer onzekerheid. Het is bijvoorbeeld zeer de vraag of opleidingen waarvoor een tweejarige master nodig is, zoals psychologie en enkele letterenstudies, die ook zullen krijgen. Hermans wil voor de meeste opleidingen slechts een éénjarige master bekostigen. Gevolg is dat de universiteit zelf mag bijbetalen als die een langere master wenst te hanteren. Dat betekent dat de student, door het ontbreken van studiefinanciering voor die langere masterfase, met hogere kosten wordt geconfronteerd. Voor de masterfase in het hoger beroepsonderwijs geldt zelfs dat bekostiging slechts in uitzonderlijke gevallen wordt bekostigd door de overheid. Veel HBO-masters zal ons land daarom vermoedelijk niet krijgen.

De invoering van de bachelor en masterstructuur is op zich mogelijk, maar dan wel onder goede voorwaarden en met voldoende ruimte voor zowel instelling als student. Daar is nu onvoldoende sprake van; de nieuwe structuur dreigt een dwingend keurslijf te worden. Nederland heeft op dit moment een heel behoorlijk stelsel van hoger onderwijs en er is geen aanleiding om onze eigen verworvenheden in te ruilen voor beperkingen in de studiemogelijkheden enkel en alleen omdat ze in andere landen gemeengoed zijn.

Betrokken SP'ers