opinie

Macedoniers en Albanezen moeten er samen uitkomen

Bij elke rebellie van volkeren die onderwijs en bestuur in eigen taal verlangen zijn er óók buitenlandse profiteurs. Tweederde van de staten in Europa is pas de laatste anderhalve eeuw ontstaan, en dat lukte nooit zonder dat grote staten of ondernemingen er voordeel in zagen om het voor de opstandelingen op te nemen. Het is goed als Serge van Duijnhoven en Barry Smit in Forum van 4 augustus nog eens herinneren aan Amerikaanse oliebelangen die kleine machteloze Balkanstaatjes heel geschikt vinden om er een oliepijpleiding van de Zwarte Zee naar de Adriatische Zee te kunnen bouwen. Dat verhaal is niet nieuw, maar wordt al tien jaar verteld door orthodoxe Griekse communisten en verdedigers van groot-slavische belangen. Het houdt er geen rekening mee dat je in een democratie een meerderheid van de mensen niet tegen hun wil met geweld kunt vasthouden in een staat. Wie alles tot oliebelangen reduceert, om vervolgens van de Europese Unie te eisen dat zij een Euroleger inzet om de status quo te handhaven en de 'extremistische' rebellen militair te verpletteren, handelt weinig menslievend.

Toen in september 1991 95 % van de Macedonische kiezers zich in een referendum uitsprak voor onafhankelijkheid waren de Albaneestalige inwoners van dat land daar niet bij. Zij bleven thuis, want met een nieuwe staatje voelden ze zich net zo min verbonden als met het oude Joegoslavië. De grens met Albanië was hen al één te veel, en ze vreesden dat een nieuwe staatsgrens met Servië hen ook nog eens zou afsnijden van de naburige provincie Kosovo waar drie keer zoveel Albanezen wonen. Terwijl de afgescheiden deelstaten Kroatië en Bosnië binnen enkele maanden door het buitenland werden erkend, moest Macedonië wachten tot april 1993. In die tijd was er slechts aandacht voor de Griekse bezwaren tegen de naam van het land. Die aarzeling kwam dan ook allerminst voort uit een terechte twijfel of de 25 tot 40% Albanezen zich wel in de nieuwe staat zouden thuisvoelen. Er werd niet gekeken naar de gedecentraliseerde bestuursvormen die nodig zijn gebleken om kleine meertalige landen, zoals België en Zwitserland, op een vreedzame en democratische manier te kunnen besturen.

De Albanezen waren gewend dat met hen geen rekening werd gehouden. Eeuwenlang waren ze ongeletterde herders en keuterboeren, verdeeld over vier Turkse provincies, waarvan Kosovo met de huidige Macedonische hoofdstad Skopje als bestuurscentrum de grootste was. De staat was in hun ogen niet meer dan een parasitair orgaan dat belasting inde, straffen uitdeelde en soldaten recruteerde voor oorlogen ver weg. Dat bleef nog lang zo nadat tijdens de Balkan-oorlog van 1912-1913 alleen de Albanezen langs de Adriatische kust een eigen staatje kregen en de rest door Servië werd ingelijfd. Ze konden de anderstalige staat blijven negeren zolang die zich niet of nauwelijks bezig hield met onderwijs, ontwikkeling of democratische besluitvorming. De bestuurstaal en de onderwijstaal worden pas van belang zodra de mensen iets positiefs van hun staat verwachten en ze willen kunnen meedoen aan de politieke besluitvorming.

Op uitnodiging van de Joegoslavische jeugdbeweging bezocht ik Macedonië voor het eerst in 1962. De stad Tetovo was toen veel meer dan in de TV-beelden van 2001 herkenbaar als typisch Albanees. Smalle en bochtige modderstraten met witgekalkte muren van leem en koemest, mensen in klederdracht en voortdurende verhalen over bloedwraak. Joegoslavië kwam dit nog in de Middeleeuwen levende volkje vooruitgang brengen door er scholen, warenhuizen en fabrieken neer te zetten. In een nabije chroomfabriek mocht ik bewonderen hoe de nieuwgerecruteerde arbeiders hun werk deden. Ze hoefden maar zes uur per dag te blijven, maar de hitte was zo verzengend dat ik het er zelf niet langer dan een kwartier uithield. In Skopje, de hoofdstad van de Macedonische deelrepubliek, had men andere zorgen. Daar kreeg ik een boekje uitgereikt waarmee aanspraken op Macedonischtalige gebieden in Bulgarije en Griekenland werden ondersteund.

Inmiddels zijn de Albanezen heel wat meer ontwikkeld, verstedelijkt en geëmancipeerd, en accepteren ze niet langer een derderangs positie. De laatste maanden demonstreerden Macedoniërs tegen concessies aan hun Albaneestalige landgenoten met de leuze 'één land, één taal'. Zij zien zichzelf nog steeds als onderdrukten, die eeuwenlang moesten knokken voor het behoud van hun taal. Eerst tegenover Griekse kooplieden en geestelijken of Turkse militairen en ambtenaren. Daarna woedde in de 20e eeuw een permanente strijd met Serviërs en Bulgaren, die beiden vonden dat het Macedonisch eigenlijk niet meer was dan een dialect binnen hun eigen taal en daarin de rechtvaardiging vonden om dit gebied beurtelings in te lijven. De meerderheidstaal werd pas erkend na de Tweede Wereldoorlog onder het regime van Tito, dat van Macedonië binnen de Joegoslavische federatie een zelfbesturende deelstaat maakte. Officieel was het gebied echter meertalig; op de overheidsgebouwen hingen drietalige borden, in het Macedonisch, Albanees en Turks. Sinds de losmaking van Joegoslavië zijn die vervangen door eentalige. Erkenning van andere talen zagen ze als een restant van koloniale overheersing.

Begin maart herinnerde ik de Macedonische parlementsvoorzitter Andov, op bezoek in Straatsburg, eraan dat internationale jeugdwerkkampen in Joegoslavië vroeger Vlamingen en Walen zorgvuldig van elkaar gescheiden hielden vanwege de vrees dat zij afkoersten op een etnische oorlog. Het eveneens tweetalige Macedonië kan nu van België leren dat de binnenlandse vrede wordt veiliggesteld door het trekken van een taalgrens tussen zelfbesturende ééntalige landsdelen. Zijn reactie was simpel: 'Bemoei je niet met onze grondwet'. Op 15-3-2001 stemde het EP voor veroordeling van extremistische Albanese onruststokers, garanties voor de staatsgrenzen en steun aan de regering. Dus niet over bestuur en onderwijs in de Albanese taal of het wegnemen van andere grieven. Ik sprak toen al de verwachting uit dat dit mis zou gaan, en alleen maar zou leiden tot meer staatsgeweld en het door het leger bewapenen van anti-Albanese knokploegen. Als één van de tien tegenstemmers heb ik aangedrongen op bruggenbouwen en vreedzame oplossingen, iets waarmee na geweldsuitbarstingen pas recent is begonnen.

De Macedoniërs moeten kiezen. Of zij willen persé een zuiver Macedonische eentalige staat, zonder Albanezen in overheidsfuncties. Dat kan niet door de Albanezen weg te jagen of hen te dwingen om een andere taal te gaan spreken. Dat lukt alleen door afstand te doen van het noordwesten. Een misschien sympathiekere mogelijkheid, waar de internationale bemiddelaars op blijven mikken, is dat ze voor het eerst bereid te zijn om de macht te delen. Maar in dat geval moeten ze wel accepteren dat in de toekomst niet de Macedoniërs maar de veel sneller groeiende Albaneestalige bevolking in dit landje de meerderheid zal uitmaken. Met of zonder aanvaarding van een vredesaccoord zal die moeilijke keuze nog jaren de aandacht blijven opeisen. De inwoners van het land zullen zèlf die keuze moeten maken want buitenlandse troepen kunnen hun probleem niet duurzaam oplossen.